Wat zang en melody(1910)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] 't Kaasboerinneke. Het roode kaasboerinneke met al d'r roode koonen, die lag aan 't diepe vlonderke d'r hempje te verschoonen. Zij plonderde en plaste neer en sloeg de golfjes heen en weer, de golfjes en haar handen toen die werden goud van zonnezoen en goud leek toen de heele plas die om het kaasboerinke was. Veel blonde koetjes, melklijk blond en bonte kalfjes kort en rond die sprongen er de pooten vier, en kopten in de zonrivier, en zochten met een stompe snuit uit 't groene gras goudbloempjes uit, 't gras dat om groote gouden plas en om het kaasboerinke was. [pagina 16] [p. 16] De molen aan de wilgenhaag die sloeg de armen mat en traag en kuchte arm en zuchtte zoo: maar witte buik en kop van stroo die mochten wel de zonneschijn en blanker dan de wilgen zijn: die glansden lachend in de plas waaraan 't kaasboerinke was. Omhoog in al de wijde lucht daar floot de leeuwerik gerucht tierlierde zich het keeltje krank naar al dat blauw en wit en blank en liet zich als dat toch bleef staan op 'spreide wieken nedergaan aan groenen zoom van gouden plas waaraan het kaasboerinke was. [pagina 17] [p. 17] Dat roode kaasboerinneke met al d'r roode koonen dat lag aan 't diepe vlonderke d'r hempje te verschoonen Vorige Volgende