Jonge Mei(1924)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] Gij maaier. Gij maaier van het koren gij kromgewerkte maat die, als de morgenklokken door zon nauw overtrokken gaan klokken met de hanen, reeds zoekt uw vroege banen en met uw builtje gaat tot zonne 't glanzen laat. De geur van werk en aarde de geur van hof en grond walmt om u als 'n asem, zij drinkt uit aardemond haar dauwen en haar wasem werk, werk, en 't zure zweet men altijd met u weet. Het merkend zonnebranden liet u geen plekske wit van brons zijt ge als gegoten; en brandt gij vuur-verhit, gij wordt niet neergestoten [pagina 89] [p. 89] uw arm in statig zwieren weerstaat de zonnevieren 'n Koning in het wrochten uw kromme lijf hoort lof: geen arbeid die zoo zwaar gaat gebogene in het stof zijt gij 't die ons het lijf laat, en van uw kracht wilt geven, met zon, het brood tot leven. Nog wordt 'n gouden daalder u in den hand geduwd, nog is uw kromme wezen door eindloos doen verruwd: maar Priester zult gij wezen 'n toonbeeld en 'n vader als 't land ons is tegader. Dan zullen liedren eeren u, die zooveel gaf uit, want prijzend zal men kronen met lied en lof en luit [pagina 90] [p. 90] het voorbeeld voor de zonen en dochters ‘eer en leven wie zich wist weg te geven!’ Vorige Volgende