Jonge Mei(1924)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] Eerezang mijnwerker. 'n Lied u ter eere o sterke hakker van 't edelst, dat de tijd begroef, 'n prijszang u mijn zwarte makker. die puurt uit mijn, die puurt uit groev; die de lampen doet branden de wereld verlichtend en de nachten 'n gouden luister geeft, die bergen doet leven, het ijzerpaard plichtend, en de zeeën tot netten van wandel weeft. Gij makker, mijn makker zoo zwart als uw hand en uw hoofd en uw borst zijn uw zwarte kolen, maar uw hart vraag ik op als 'n zonnepand mijn makker, onze hulp naar 't licht, zoo verholen. Gij geeft het licht dat de wereld over het duister vervangt en die wereld bevleugeld, die glans is vaster dan zonnetover wat gij overmand wordt voor altijd beteugeld. Wij vragen uw licht, maar 't licht van uw hart wij zoeken den glans voor den ijzeren wake, wij willen door alle nacht en zwart voor onzer de wereld zonnender maken. [pagina 81] [p. 81] Treedt gij nu vooraan weest 'n lamp in den strijd 'n woord, 'n slag zal den weerstand breken, maar 'n harde stonde, 'n harderen tijd van bouwen en houwen, van gejuich en verbleken. Als gij wilt, wilt gij sterk! als gij wilt wilt gij goed! gij kent toch het stage, het gestadige houwen, uw huis zij 'n tempel voor ons van uw moed, dan zullen wij schoon onze stad volbouwen. Die is grootsch, die is wijdsch, die heeft vele straten maar de kuilen ten val liggen, diep-in gereed, wij bouwen en vallen mijn makkers, mijn maten, als 'n volk dat toch eindlijk waar 't wonen zal weet. Weest gij nu de lamp die de wereld verlicht niet donker, niet donker, zij uw hart, noch uw hoofd als gij ons dat hart, hard van trouwe, verpand, dan treden wij samen ten dag ons beloofd: De bergen die leven, de zeëen die weven - de kolen het gruis zijn van u gegaan - Licht! vuur! wordt ontstoken Gij, blank, zult dat dragen het vlamt op u toe, het lichtlaait u aan. Vorige Volgende