Jonge Mei(1924)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] De hoogoven. De Hoogoven de smeltkroes van 't metaal, bijt als 'n toren vuurs de zwarte Heemlen in. De roode flanken in vuur en vlammenpraal, de roode transen bouwen tin aan tin. 'n Witte 'n roode 'n gouden toren is 't ze gloeien rookend kookende ineen goud, goud en rood in opstaan 'n roode blaakvlam is 't, zacht bloeien daar papavers. de lelies heel sereen. ----------- Zwart zijn ze en klein en hun kinders zijn gebogen, veel kracht hebben ze niet onschoon ze zijn, [pagina 78] [p. 78] de haatvlam laait niet uit hun matte oogen. In hun kleine huizen brandt nog geen licht dat niet van 'n lamp is en niet van kolen, droomen hebben ze niet en vreugd noch gedicht, alleen hun dag voer, en snachts hun holen. Brandt nu m'n vuren Koningen van gloed en kleur en macht en kracht: nog geeft g 'uw gloed om andrer goud te maken, kus wakker ontgloei 't arm klein knechtgelaat opdat hun zielen bloeiend vloeiend raken. Wek ze toch! Wek ze toch! harten wordt vuur! [pagina 79] [p. 79] ge hebt er de zielen als asch doen verkolen, wil hen toeblinken als baken als feestvuur 'n gloedend verlangen, 'n fakkel bij dolen. ----------- De Toren des Opstands brandt en de toren der schrik, papavers, rozen, van blanke stille vrede, vlam en licht, vuur en brand bloemen doorgleden! goud en rood, rood en goud kokend en stout. Vorige Volgende