Jonge Mei(1924)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] De visscher. Blanke wolken scheeren lustig onderlangs de gouden zon, gouden zon die glanswellustig 't watertje verven begon. Blauw omhoog en blauw beneden 't visschertje is zonnezat en hij monkelt stil-tevreden hoe het water zilver spat, om het kleine blonde dopske 't kleine witte danseding dat al met 'r blonde kopske danselt in haar eigen ring. Blauw zijn zijne blauwe oogen bruin is om zijn lijf het waad, bruin de kop, die nekgebogen, in het waterke wêerstaat. 't Dobbertje dat danst maar danst maar in haar eigen kleinen kring, en de hemel is zoo goud-klaar: in het water is gezing. Vorige Volgende