Jonge Mei(1924)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] De zwarte bel. In de lange zwarte straat staat het hooge zwarte huis met de zwarte venstergaten en de staven, als voor kluis. Bengelt! Bengelt! Bengelt klok, komt de zwarte wacht, getreden, aangefietst en kromgesjokt wat in donkre huizen hokt. Kleine groote menschenmieren die in donkre zwarte slieren zuigen door de poorte binnen. Bengelt! Bengelt! Bengelt klok! hooge zwarte goore duivel die daar in je zwarte luivel als 'n hoogen heerscher hangt. Jongens werden Vaders, grijze, meisjes mummels zonder tand of zijn in haar kuil beland: jij klingelt je dorre wijze. [pagina 39] [p. 39] Komt en komt mijn zwarte kinders hier wordt menschenkracht gekocht groot en kleinen, ongezocht, enkel zonder kwaal of hinders. En de grijpmachien zal draaien en de lichten zullen gloên en de riemen zullen graaien bij je al gestadig doen. Levens koop ik voor 'n daalder of 'n blinkender dukaat al naar dat je tallen haalt er meer dan langzamere maat. En als dan de daalders groeien die hier blinken door jou werk ga jij dood, 'n bleeke, moeie naar je kuiltje, achter kerk. Hoor hoe kan ik vroolijk zingen door den dag en door de nacht van àl die de poorten vingen, van àl die de poort nog wacht. [pagina 40] [p. 40] Jaren zie ik ze al stroomen en ze blijven al maar gaan, zonder lach en zonder droomen met 'n zwarte keten aan. Bengel! Bengel! goore duivel in je hooge zwarte luivel. Vorige Volgende