Gewijde liederen(1926)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] Jaartijd van Herzl ‘Adaun ngoulom asjer molach!’ De Engelen hebben 't meegezongen aan uw sponde geen oog dat de serafiem aan uwe sponde zag de joodsche mannen zongen needrig, in het ronde. Maar, toen verlost gij, opwaarts kwaamt gerezen werden de Hemelwachters lichts gewend, verblind zoo licht verbreidende, zoo blinkende 'n Adamskind zooals slechts één der Heiligen stralend opwaarts kwam voor dezen. Koning in Israël zonder scepter en zonder zwaard, Woodzanger, en Hoop in onze duisternis beloover! van God gedragen tot uw hoogte, Gelover! reinblank zooals 'n lelie, en vredezingend kind van aard. In de sloppen en de stegen, op de vlakten van Roemenië en Polen, in Rusland en Jeruzalem, daar gloeit vandaag uw faam daar brandt uw jaartijdlicht in harten, stil verholen, wordt zoetjes wiegende gezongen uw lof, en blijde hoogen naam. Als Elia in Israël zal uwe naam geëerd zijn op den dag dat Jahwe onze kluisters, allen, breekt en onzen stam opnieuw als Gids en Richter spreekt, als wij in vrije tuinen Touroos kindren zijn. [pagina 69] [p. 69] ‘Sjemang Jisroel!’ hebt gij voor ons geroepen God heeft ons laat gehoor gegeven, wij hebben laat verstaan, nu is ons volk in eenen band bijeengeweven en gaan met ons uw woorden, omringende de verloste troepen. Onze Eeregroet en kinderlijke eerbied! gedenk ons nog en help in Hemelzang en bede tot wij na worsteling en veel krenkends doorleden de engelen zullen zeggen, het wonder is ons Volk geschied. Dat Israël! Israël weer werd! O Koning onder onze grooten, het licht brandt in ons hart Gij hebt ons in pijn, den nieuwen weg gewezen wij waren blind, verdoold, als kudde opgejaagd in angst verward, uw hartsstem sprak 't bevrijdingswoord, weest in Eeuwigheid geprezen. Vorige Volgende