Gewijde liederen(1926)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] 'n Joodsch Meisje Donkere Dochter van mijn Volk blanke Vruchtdraagster van mijn Volk, Eeuwige Moeder-Voedster blank van huid met de droomdonkere oogen van mijn donker Volk Jonge Dochter in uw krullende zwarte lokken: ik groet u palmslank meisje van ons Volk. Zoo zijn de druivenwingerden langs onze wegen, en de acaciahagen langs scheemrende valleien als de donkere wimpers schaduwen om uw oogen. Zoo is de stem van de hinde in de boschjes en van de Lamsmoeder in den stal, als uw zachte stem om u heen zingt melodisch als wiegelend ruisch-zingt, de cederpalm. 't Donker is schoon, en nachtzwarte diepte is onpeilbaar, ik durf uw donkre oogen niet in te zien want dieper dan de wijde nachthemel zijn zij vol schemering als lucht bij laten nachtval, zoo zilverend en schaduwend zwartwevend: en indiep licht, als ver opschijnende jonge morgen. [pagina 65] [p. 65] 't Zijn vreemde wellen zacht van droomen licht en duistere morgenschemering, fluweelige fluistering van glans al aarzelend aanblinkend, donkere donkere dochter van mijn Volk die langs mij gaat, met uw gazelleoogen. Vorige Volgende