Gewijde liederen(1926)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] Van verlossing [pagina 62] [p. 62] Verlossing De sterken en de zwakken zijn in uwen band, de schoonen, en de lupus ingebeetnen de Thorawijzen en de dolbezeetnen de onnuts en de fijne kunstenarenhand. Wij zijn als appeltjes aan eenen boom, wij zijn als grasjes op eindelooze weide, 'n avondwind duwt neer, bij deinen, loom, 'n hak drukt neer het fijn en groen gespreide. Maar in ons hart, dat het 'n orgel zij! dat het 'n vedel zij vol liederende snaren wij zijn in U van eene makelij en bidden, dat g'Uw licht in ons wezen wilt bewaren. [pagina 63] [p. 63] Hasjeim sjomajiem. de stem des Hemels klankt! op aarde gaan wij donker en gebogen, maar waar wij ingaan 's Hemels poort en togen wacht meer dan 's menschen kennen klein, omvangt. Vorige Volgende