Gewijde liederen(1926)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Berieth Miloo Ik merk u met mijn bloed mijn zoon mijn roode pioenroos. Uw moeder hoor ik zuchten als hout om 'n land waar zachte wind door vaart: het land heeft gebaard, de vore is nog niet geheeld. Ik merk u met mijn bloed mijn zoon het bloed van Abraham het bloed van Salomo en 't bloed van Mordechai. Eeuwen en Eeuwen stolten erin, zonnen, manen, zweepslagen en eindeloos weegeschrei. [pagina 33] [p. 33] Krijt niet zoo mijn jongetje mijn kleine pareldoos want God heeft u aangenomen gelijk hij Izak nam, gelijk de avonddamp vaart naar 't lichte maangezicht alles is blank en licht, zoo gij zijt nu, zoo zuiver. Maar door de wijde straten zult gij later gaan, een trotschen man: en zij zullen stille zeggen in zichzelve, das 'n Ben Berieth! 'n Jood! Vorige Volgende