Gewijde liederen(1926)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Chanoeka Dat nu de lichten blinken in den nacht zooals 't licht blonk ten tijd der Macabeeën. Het licht dat glansde als des strijders Hemelsche wacht, hen in zijn zachte glanzen Gods gunste heeft beleeën. Acht dagen en acht nachten bloeide dat wonderlicht er was geen was er was noch vet noch kaarske. Het bloeide al maar door en uit dat wonderbaarlke groeiden des strijders krachten tot overwinnaarsmacht. [pagina 30] [p. 30] Om Stad en Land en erf voor Israël te houden: dat die als paarlen Gods voor Jaankof blijven zouden en dat geen Heidens zwaard hunner zonen nekken knauwde. Zij vielen als 'n storm op 's vijands horden aan en hebben hen verstrooid gelijk 'n bende gieren, en hebben hen verplet, die bloed en lustedieren en hebben Godes Huis weer rein en vrij gezet. Dan brandden al de lichtjes vanuit hun vrije woning een avond één tot zeven te alle nacht één meer: dat deze lichten stralen zouden en hèrloven den Heer, Israëls genegen sterken Vader. [pagina 31] [p. 31] En in 't kleine huis, den Tempel wordt het in 't blijde lied, in Mongous Tsoer vermeld, wordt het der kinderen door eeuwen heen verteld: dat God den vijand sloeg en dat hij ons bevrijdde, dat zijn licht niet van ons ging toen doodend scheen het lijden. Vorige Volgende