Gewijde liederen(1926)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] Negieloo De uren Vader komen zacht en stil Ik ben gereinigd en kom voor Uw oogen, Van het witte doodenkleed het hoofd, de lendenen omtogen. Ik kom nu als 'n kind tot U en buig mij neer. Als trossen zwaar van druif zoo ben ik vol van zonden, ik kende Uwe wegen en Uw wet niet meer, nu heb ik, blinkende, uw grootheid weergevonden. En in Uw groote huis buig ik mij neer, mijn hart krimpt saam van hongren en ontberen maar meer nog bloedt mij het kerremend verdriet dat ik Uw zonnen en Uwe lichten liet en toen 't mij donker werd niet tijdig wist te keeren. [pagina 28] [p. 28] Ik geef mijn hart nu als op 'n groote schaal, 'n granaten vrucht ligt het brandende rood en bloedend; dat Ge tot mij en tot de mijnen daal, en dat mijn klaagroep zij voor hen afsmeekend, duistre gram verhoedend. Ik ben nu zwak, doch ziel en lichaams rein, dat ik gena mag vinden in Uwe oogen, ter zoen, ter zoen, mijn kindernek gebogen: dat ik weer in de schare zoon en stam mag zijn. Uw bukkend kindroept met Uw duizend zonen als Jacobs ster het licht gelaat vertoont, ‘Hasjeim Hoe Elohiem die in de Hemelen woont, en die in 't heerlijk licht ter Eeuwigheid zal tronen! Hasjeim Hoe Elohiem! in duizend duizend tonen.’ Vorige Volgende