Gewijde liederen(1926)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Eichoo De poorten onzer tempel worden genomen: de troepen stormen! er komen stoeten met ramboomen steenkanonnen, ladders en fakkels de muren branden! de vlammen klimmen omhoog naar daarboven Gods stralende zon, verbrandend de stralende zon. Met matte wangen en zoo bleeke oogen gebogen, gaan wij naar 't Godshuis en ons hart is rampzalig en moe! op alle windstreken zitten wij neer, ten gronde, en ons gebeente dort weg in hongeren en dorsten de Tisjebof. [pagina 23] [p. 23] Uw tempel ligt als 'n steenklomp begraven de oude dadeltuinen zijn dor als de hand eens ouden mans, de bronnen houden geen water verkommerd, als de borsten eener oude moeder en onze akkers zijn door steenen steen geworden. Gouden koepelen van afgoderijen staan hoog waar de oraun stond en de kohen het offer slachtte. Eichoo! Klein in onze eigen schaduw gedoken gaan wij rond onder de volkeren, en 'n steen door haathand geworpen en 'n vloek door hoonmond gespuwd gaat vaak om ons hoofd! en wij beven en zoeken den weg tot de nacht ons weer slaat en verschrikt! Eichoo! Eichoo! Vorige Volgende