Gewijde liederen(1926)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Mattan Touroh Toen hief Mozes zijne oogen en hij zag; toen durfde hij zijne ooren doen luistren en hij hoorde, en in zijn hart was groote beroering. En de heemlen gingen klinken, en de bergen sidderden, en de stem van onzen God was luid over de wereld toen de berg als in vlammen omhoog stond en de sjophar schalde. De zonen Abrahams waren blank van 't reinigend water en blank was Gods licht om hen, als 'n keten blanke koralen waren zij rond den berg. [pagina 21] [p. 21] En zij hoorden de machtige stem en de sjopharroep en zij beefden; doch 'n wolk bleef voor hunne oogen en zij zagen niet. Vanaf dien dag zijt ge ons genadig geweest in Uwe leer en hebben wij, als de nachtegalen in Lente hun zang, uw woorden uitgedragen over de wereld en de wereldvolkeren daarmee gezuiverd en de harten naar Uw wetten omgebogen. Als wij weer onze eerstelingen brengen van vee en vrucht en veld, dan zal het Englenlied juichen door de hemelen, en de bazuin van Sinaï looft den schenker. Heer en Gever, Koning der Wet. Vorige Volgende