Gewijde liederen(1926)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Dagen [pagina 14] [p. 14] Kol-Nidrei Wie zullen neergeworpen worden door Uw zwaarden en door Uw vuurbommen vergaan? Klein zijn wij als de duizend knopjes aan 'n meidoorn in Lente, hebbe ontfermen! zullen wij genade vinden in Uwe oogen Vader? In vernedering buigen wij ons neder want wij zijn klein en nietig; wat is Uw huis hoog en niet te overzien, wat zijn Uw bazuinen eeuwig! [pagina 15] [p. 15] Klagelijke winden als donkere menschenstemmen in den nacht. Nu worden onze harten als zilver door zilversmid beproefd, en in de louteringsvlam komen schaduwvlekken op als schurften op de huid van 'n melaatsche, donker en diep. Nu worden onze zielen in 't bijtend vuur geschud; 'n zaksel als van modder, dood en ongedierte, komt omlaag. Heb deernis Vader! Gij hebt ons klein gemaakt en zwak; ons hart beeft zoo. Wij komen aan Uw eeuwige poort en vragen deernis, deernis! [pagina 16] [p. 16] Niet de grooten zullen winnen en de sterken; Maar hen die zich kinderlijk buigen en hun handen op hun tranen leggen wilt hen verhooren, want zij zijn verloren in hun nood. Kol-Nidrei! Pest en hongersnooden zullen om ons trekken, maar schuilen zullen wij in Uwe schaduw als de Lotusbloemen in 't donkere blad, weggedekt en teederlijk verscholen. Kol-Nidrei! Vorige Volgende