Een bonte vlucht
(1911)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend
[pagina 84]
| |
[pagina 85]
| |
Ik heb als gij, diep in mijn ooren
't schreien van mijn hong'rig kind,
'k heb als gij uit huis verloren
alles door mijn hart bemind.
'k Heb als gij mijn lijfkleinoden
voor een bete brood verkocht,
'k Heb als gij mij veil geboden
op eind'loos ongetelde tocht.
'k Heb als gij met sterke armen,
mijn hand voor aalmoes opgeheven
mij met blik van arm erbarmen
in mijn open hand gegeven. -
'k Heb als gij mijn hoofd gebogen
wijl het hart van schaamte scheurde,
de traan gewischt snel uit mijn oogen
eer ik het hoofd weer opwaarts beurde.
'k Heb als gij des meesters zalen
van licht en weelde rijk, gezien,
'k ben als gij bij 't omme dwalen
de geuren van hun huis gaan vlien.
| |
[pagina 86]
| |
Smaad, minachting heb 'k geleden
waar 'k wankelend door hun reien ging,
wen zij uit mijn loop-baan schreden
ook ik, hun schampre blik opving.
'k Heb in al de lichte straten
gezien wat ook mijn huis behoeft,
achter lichte vensters moeten laten
wat ik, mondwat'rend, heb geproefd.
Bukkend veel malen thuis gekomen
waar de zwarte kommer was,
wijl ik 't vragend 't hopend droomen
in mijn liefstes oogen las.
Toch is in mijn binnenst weten
't groot geluk bewaard gebleven:
eens raakt al dit wee vergeten,
zóó, zoo komt het nieuwe leven!
'k Heb mijn kind dan zacht genomen
en het zacht en stil verteld
van 't nieuw geluk dat nu gaat komen
trots al kommer en geweld!
| |
[pagina 87]
| |
Treurt niet! treurt niet,
hoog den moed!
makkers moedig neergeslagen
al die zwarte hongerplagen
staat en weert je!
weert je goed!
Treurt niet! treurt niet!
schaart je goed!
ziet het nieuwe leven komen,
drommen! drommen! niet te toomen,
vechten 't juichend
tegemoet.
|
|