Een bonte vlucht(1911)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Het scheepje. Het scheepje ging uit zeilen het water sprong omhoog, de kleine mast, en de steile, die lierden zij omhoog. Zij hadden blauwe frokken aan de mond van pruimen openstaan, en schouders als een fransche stier de oogen vol van lichtgetier. Zij trokken er van mast tot mast de koffiebruine zeilen vast, die bliezen zich met branie op tot 't pinkelvlagje aan hun top. [pagina 25] [p. 25] Dan lierden zij het waltouw in, die lier die had een zonnezin en piepte als een valsche fluit op 't watertje zijn joolzang uît. Zij lierden met hun armen twee kerels van stavast, het wieltje lag te karmen, en kraken dee de kast. De frokken gingen spannend staan, de schouders werden dubbel schier, de pruimen-monden klemden aan, de oogen schoten vier. Het scheepje ging uit zeilen het water sprong omhoog, het vlaggetje, op de steile dat pinkelde omhoog. ............. [pagina 26] [p. 26] De groene verre landen die lieten, stille aan, in 't gouden zonnebranden, het snelle scheepje gaan. Vorige Volgende