Een bonte vlucht(1911)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] In 't boerenland. In 't boerenland In 't boerenland daar was de sneeuw aan 't sneven, 'n zachte bruine modderbrij - Als een oude Augustynerpij - was àl in 't rond gebleven. Het deernke droeg een grooten hoed met groote roode rozen, twee kolenvuurtjes goud in gloed zaten in 't róse vleesch te blozen. Zij wichelde en zwikte neer het wieltje wou niet draaien, het stuur ging om, ging heen en weer haar hand greep maar te graaien. [pagina 22] [p. 22] Haar rok die boven wit nog was was onder slik omlegen haar jurkje dat goudbruin eens was droeg nu een spikjes-regen. Haar wangetjes die werden rood zoo rood als kwaad kalkoentje, door tanden liet ze in haar nood een boozig vloeksermoentje. Zij wichelde en wikte weer het wieltje wou niet draaien, de modder lustig op en neer bleef om haar henen zwaaien. De arme groote rozenhoed die hing ter eener oore, ter ander, in de moddersproet, lag de haarwrong heel naar voren. [pagina 23] [p. 23] In 't boerenland In 't boerenland daar was de sneeuw aan 't sneven, door zachte bruine modderbrij - als een oude Augustynerpij - was 't deernke omgeven. Vorige Volgende