Een bonte vlucht(1911)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] 't Was avond. De koetser stuurde wel zijn paard het paardje liep met snelle vaart, de auto's gleden aan en heen met smartgehuil en kermgesteen, de trammetjes in lichte rij luidden haar luide bel erbij, 'n venter was er nog zoo laat aan 't zingen op de avondstraat, 't was avond! 't was avond! 't was avond in de stad. Zij droeg een blonde jurkje dat stijf gesteven was, en krulletjes om een kurkje en belletjes van glas. [pagina 17] [p. 17] Haar oogen gloeiden lichtjes in en rood waren haar wangen bei, een gaatje prikte in haar kin en kuiltjes daar opzij. Haar linkerarm droeg met gemak het mandje en het groote pak, haar rechterhand liet aan de lien haar mooie ronde enkels zien. Een witte vogel in den nacht zoo tripte ze haar pasjes voort, en ging zij heupenwiegend, zacht, door 't avondlicht begloord. In haar blond gestreken jurkje dat stijf gesteven was, met haar haren om een kurkje en belletjes van glas. [pagina 18] [p. 18] En telkens waar een winkel was of glans van een lantaarn boog zij haar kopje naar het glas, zij zag zich zeker gaarn'. De koetser stuurde wel zijn paard het paardje liep met snelle vaart, de auto's gleden aan en heen met smartgehuil en kermgesteen de trammetjes in lichte rij luidden haar luide bel erbij, 'n venter was er nog zoo laat aan 't zingen op de avondstraat 't was avond! 't was avond! 't was avond in de stad. Vorige Volgende