De nieuwe ridderorde of De Temperantisten
(1832)–Charles Etienne Boniface– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |
Eerste tooneel.
O'Candid en Macthirsty zitten vooraan aan een tafeltje te schaken. Loveclaret naast hen gezeten, leunt met den kin op den kop van zynen stok, ziet het spel aan, doch knikt nu en dan met het hoofd als een die in slaap valt; maar iedere keer dat hy door een uitroep of beweging der spelers wakker schrikt, grypt hy naar een glas met rode wyn dat met een' bottel op een geridon naast hem staat, en neemt een slokje. De spelers drinken warme punch.
Macthirsty, al spelende.
‘They are all very wise, and their plans very fine.’
O'Candid.
Dat hoor ik! - Neen Doctor, ik zeg het u maar rond uit; - dit versje is duivels slecht, en doet uw dichterlyk vernuft geen eer aan. Gy hebt als poeet en als redenaar veel te verantwoorden voor de twaalf lettergrepen die gy daar aan elkander geflanst hebt.
Macthirsty.
Gy weet dat men somwylen aan den rym veel moet opofferen; doch, vermits het slot van een geestig inval goed zy, zoo kan men den Auteur eene kleine Licentia poëtica wel vergeven.
Loveclaret.
Wis en zeker! - Eindigt goed, alles goed! | |
[pagina 78]
| |
O'Candid.
Niet met al. - Uwe Licentia kan zich nimmer zoo ver uitstrekken dat gy op rym of onrym uwe toehoorders eene der gelyke valschheid op de mouw durve spelden, en die zelfde regel welken gy daar weder aanhaalt is voldoende om u op hoog bevel van Apollo zelven, uwe Dichters-licentie te doen verbeuren.
Macthirsty.
Pah! - Apollo is zulk een strenge regter niet als gy wel denkt. - Hy heeft integendeel sedert de laatste vyftig jaren veel toegevendheid doen blyken ten aanzien zyner tallooze Kweekelingen. - Maar, wat is eindelyk hetgeen dat u dit ongelukkig regeltje zoo aanstotelyk maakt?
O'Candid.
Eene enkele onwaarheid, hoe klein ook, is genoeg om my te vertoornen; en uwe laffe vers behelst er immers twee.
Macthirsty, op het spel wyzende.
Gy hebt den eersten stoot gehad. - Ik moet nu spelen.
O'Candid, terwyl Macthirsty speelt.
Voor eerst, de grootste gekken die ik immer by malkander in zulk een aantal heb aangetroffen, noemt gy very wise; - en ten tweede, gelieft het u te zeggen dat hunne plannen very fine zyn; - daar het klaar heeft gebleken dat zy tot heden toe hoegenaamd geen plan hebben gehad, goed noch kwaad.
Macthirsty.
Ik heb gespeeld.
Loveclaret.
Ik kan juist ook niet zeggen dat ik heel veel schoons in dit regeltje vind; maar ik admireer het tweede des te meer: ‘But believe me, my friends, there's nothing like wine,’ | |
[pagina 79]
| |
(Hy schenkt voor hem in.) De waarheid van deze dichterlyke stelling, kan niet tegen gesproken worden.
O'Candid, na dat hy gespeeld heeft.
Indien het woord punch aan dat van wine gesubstitueerd ware geweest, dan zou ik dit slot ook goedkeuren, want het is immers niet aan den wyn, maar aan den brandewyn dat thans den oorlog verklaard wordt.
Macthirsty.
Dat stem ik met u toe. Doch, gy schynt den rym uit het oog te verliezen. Fine en Punch! - Hoe zou dat klinken?
O'Candid.
Klinkt Temperance met Wine Trade dan beter?
Loveclaret, lachende,
Ah, ah, ah! - Die aanmerking is uitmuntend! excellent! regt in eenen Zuid-Afrikaanschen geest gemaakt! - Gy zyt een hupsche kerel, O'Candid! en dit glas ledig ik nu ter eere van u en des Wynhandels! (Hy wil drinken.)
O'Candid, zyn glas-punch opnemende.
Ik dank u voor my en den Wynhandel tevens.
Macthirsty, het zyne ook opnemende.
En ik voeg my daarby met den patriotischen wensch, dat alle onze Kaapsche Distillateurs in hunne onderneming mogen slagen; en dat hunne brandewyn van zulk eene kwaliteit moge zyn dat de halstarrigste Temperantist eindelyk gedwongen zyn om deszelfs menigvuldige deugden te herkennen en te pryzen, al moest het matigheids systema wat nu en dan daarby lyden.
O'Candid en Loveclaret.
Hoezee! (Zy drinken.) | |
[pagina 80]
| |
O'Candid, tegen Macthirsty.
Deze enkele toast is my meerder waard dan alle de lange en opgesmukte Aanspraken die ik, in de Meeting van de Temperantisten (den 28sten January) gehoord heb. Myn bloed kookt nog als ik aan dit poetsenmakers spel denk. (Hy schelt.)
Macthirsty, op het bord ziende.
Daarom speelt gy ook verkeerd. Zie maar zelf, gy plaatst uwen Ruiter voor mynen Boer, en stelt hem dus bloot zonder voordeel.
O'Candid.
Zoo schynt het u toe. - Echter, is het geen onvoorziene stoot van my. - Ik weet wat gy met uwen Boer doen kunt, in 't algemeen heb ik de Boeren leere achten; maar gy merkt mogelyk niet wat myn oogmerk is (Tegen een' Bediende die binnen komt.) Breng meer punch.
De Bediende vertrekt.
Macthirsty.
Oho! Dus eene krygslist? - Maar ik zal hem niet nemen. (Hy speelt.)
O'Candid.
Het staat aan u.
Een Bediende, tegen O'Candid.
De heer Spotvogel wenscht zyne opwachting te doen ....
O'Candid.
Laat hem binnen komen. | |
Tweede tooneel.De vorigen: Spotvogel.
Spotvogel, het schaakbord gewaar wordende.
O, laat ik u hiet stooren! - Ik wist niet .... | |
[pagina 81]
| |
O'Candid, hem de hand drukkende.
Geene stooring hoegenaamd, beste! Gy zyt my altyd welkom. - Ga zitten.
Spotvogel, na de andere tween ook gegroet te hebben.
Ja maar, gy moet my beloven dat gy uwe party zult vervolgen; anders ga ik weder heen.
O'Candid.
Wel, dat zullen wy doen. Wy kunnen spelen en daarom toch converseren.
Loveclaret, tegen Spotvogel.
Nu, wat nieuws brengt gy?
Spotvogel, die intusschen is gaan zitten.
Zeer veel wonderbaar en schier ongelooflyk nieuws.
Macthirsty.
Weder een nieuw Genootschap in zwang, veelligt?
Spotvogel.
Neen, dat juist nog niet. Maar de phoenix van alle Genootschappen is op dit oogenblik, naar ik verneem, wat verstoord. Er zyn verscheidene Leden die voor het inquisitoriaal Committee der Temperantisten als weêrspannelingen of Non-conformisten beschuldigd geworden zyn, en die heden avond voor de Ridderlyke Vierschaar zullen moeten verschynen om zich van de hen aangetygde overtredingen te purgeeren, of dan wel vonnis tegen hen te horen pronuncieeren. - Er heeft nogtans eene voorbeeldige verzoening plaats gehad tusschen Quizz en den driftigen Muilpeeren, in zoo verre zelfs dat zy van daag by malkander eeten, en dat zy zich te zamen, zoo men zegt, naar de Vergadering zullen begeven. - Ook zal er om zes of zeven uren een' Hottentot van Bethelsdorp met veel plegtigheid worden ingewyd; maar of dit coram omnibus of clausis foribus zal geschieden, ben ik nog niet te weten gekomen. | |
[pagina 82]
| |
Macthirsty, glimlachende.
Goed, dat ik dit hoor! - Ik zal my by tyds klaar maken.
O'Candid, met verwondering.
Toch niet om er heen te gaan?
Macthirsty.
Ja wel! Ik moet die pret noodzakelyk bywoonen.
Loveclaret.
Weet gy dan of gy hen welkom zult zyn?
Macthirsty.
Onverschillig. - Ik zal my daarom admissie wel weten te verschaffen.
O'Candid, tegen Spotvogel.
Maar, papa! - waar hebt gy toch alle deze berigten ingewonnen?
Spotvogel.
Dat zal ik u zeggen. - Voor eerst moet gy weten dat ik zelf zoo ... half en half, tot dat Collegie behorende ....
Loveclaret, hem in de reden vallende.
Wat! - Gy, een Temperantist?
Macthirsty en O'Candid, lachende.
Ah, ah, ah, ah!
Macthirsty.
Die is goed!
O'Candid.
Die is uitmuntend!
Een Bediende brengt punch en meer glazen.
Loveclaret, lachende.
Die is onbetaalbaar! | |
[pagina 83]
| |
Spotvogel.
Gy lacht! - Maar, laat my eerst uitspreken.
O'Candid, Macthirsty en Loveclaret, lachende,
Ah, ah, ah, ah!
O'Candid.
De Comptroleur Spotvogel een waterdrinker! - Ah. ah, ah!
Spotvogel.
Neen, dat om alles ter wereld niet; maar ....
Loveclaret.
Een Gouvernements dienaar van zulke uitstekende statieke, statistieke, diplomatieke, economieke en oecumenieke kennissen! - Ah, ah, ah, ah!
Spotvogel.
Al wel; maar intusschen ....
Macthirsty.
Een man die den Catechismus des Handels genoegzaam op zyn' duim kent, en voor wien uitvoer en invoer twee zulke gewigtige dingen zyn! Ah, ah, ah!
Spotvogel.
Dat kan waar wezen: doch ....
O'Candid.
Een philosoof van zulk een' vrolyken aard!
Loveclaret.
Met zulk een romeinsche neus!
Macthirsty.
Van zulk een Cognac-lievend voorkomen!
Alle drieën, lachende
Ah, ah, ah, ah! | |
[pagina 84]
| |
Spotvogel.
Maar, gy laat my niet tot myn verhaal komen.
O'Candid.
Kan ik u een glas punch aanbieden, myn heer Spotvogel?
Spotvogel.
Zekerlyk, kunt gy dat: en uw aanbod wordt ook in allen dank aangenomen.
Macthirsty.
Bravo!
Loveclaret, lachende.
Ik wist wel dat hy jokte.
O'Candid.
Nu, vertel ons dan door welk een wonderwerk gy u tot een' quasi Temperantist hebt laten hervormen; gy, die ons nog voor weinige maanden geleden zoo goedig verzekerdet dat wy reeds zoo veel voor het algemeen welzyn hadden bewerkstelligd, dat ons geweten nu wel eene vyftigjarige rust konde genieten. Ik brand van nieuwsgierigheid om uwe geloofsbelydenis uit uw' eigenen mond te horen. (Hy vangt weder aan met spelen.)
Spotvogel.
Zie hier dezelve: geen Puffist, noch Brutist, noch Rubrist, en, in het allerminste de heimelyke manoeuvres der Philipumpkinisten, hebben my kunnen overreden om myn drink-systema te verzaken; en by gevolg om mynen naam op hunne bespottelyke Lyst te zetten; doch, er is in het woord Temperance dat thans in ieders mond legt, zoo iets zedigs; - er wikkelt zich in het denkbeeld van een Matigheids-Genootschap zulk een zweemsel van philantropie; - dat een man van myne jaren, stand en betrekking, de voorzichtigheid dient te hebben van zich niet regtstreeks tegen een plan te | |
[pagina 85]
| |
stellen aan de uitvoering van welke zoo vele schynphilantropisten de hand leenen. - Ik heb derhalven hunne vriendelyke invitatie met neen noch ja beantwoord; maar met een loutere ‘Ik zal zien’ myne neutraliteit weten te bewaren, en hen eene straal van hoop gelaten; - terwyl ik my, in dien tusschen tyd, eenen vryen toegang in hunne weekelyksche vergaderingen heb bespaard.
Macthirsty, schielyk opstaande, en Spotvogel by zyn kale hoofd grypende.
Vergun dat ik een oogenblik uwen schedel ...
O'Candid, verwonderd tegen Macthirsty.
Nu! waar heen ...?
Spotvogel, zyn' stoel achteruit schuivende en de betasting van zyn hoofd willende beletten.
Wat moet dat ...?
Loveclaret, verwonderd.
Wat duivel scheelt den man!
Macthirsty, het hoofd van Spotvogel betastende.
Wacht! wacht! - Ik heb het al! - Ik heb er juist den vinger op.
O'Candid, tegen Macthirsty.
Doctor! - wat doet gy toch?
Spotvogel, zich verweerende.
Ik zeg u, man, laat myn' kop staan!
Loveclaret, tegen Macthirsty.
Wilt gy hem dan wurgen?
O'Candid, insgelyks.
Wilt gy hem trepaneeren? | |
[pagina 86]
| |
Macthirsty, het hoofd van Spotvogel steeds vasthoudende.
O, als 't u belieft, laat ik toch maar .... (Met blydschap) Daar is het! - Ik dacht het wel; - niet veel meer dan een' duim van het oor af.
Spotvogel, met schrik.
Een duim! - Kerel, dat zult gy wel laten! - Geen zier van myn' oor wil ik missen.
Loveclaret, Macthirsty by den arm vattende.
Wat is dat dan voor eene kuur? - Zyne ooren zyn immers niet te lang!
O'Candid, ook zoo.
En al waren zy het: zyne ooren zyn immers zyne ooren!
Macthirsty, Spotvogel loslatende.
Zie zoo - Nu weet ik het toch met zekerheid.
Spotvogel.
Wel, hoe? - Dat deze twee ooren de mynen zyn?
Macthirsty.
Neen; maar gy hebt daar, zoo als ik vermoedde, een kleine bump, en dat is the Organ of Cautiousness, of het Zintuig van Voorzichtigheid; en ik feliciteer u daarmede. (Hy gaat weder zitten.)
Spotvogel, zich bezinnende.
Ha! - Nu vat ik het.
Loveclaret.
Och! is dat alles? - (Hy gaat weder zitten.)
O'Candid.
Doctor! gy hebt my waarlyk doen schrikken. | |
[pagina 87]
| |
Macthirsty, hem zyn glas punch aangevende.
Drink; - er is niets beter voor de schrik.
Loveclaret.
Dien raad zal ik volgen, want ik ben ook ontsteld. (Hy drinkt.)
Macthirsty, doet een' stoot, en zegt:
Den Koning! (Hy drinkt.)
O'Candid.
Met uw verlof: - het was uwe beurt niet om te spelen.
Macthirsty, zyn geschovene stuk terug trekkende.
Nu, het was dan toch zeker myne beurt om te drinken. (Tegen Spotvogel.) Vervolg uw verhaal, bid ik u.
Loveclaret.
Ja, ja. Ga uwen gang, waarde Spotvogel.
Spotvogel, zich weder neder zittende.
Waarlyk, dit Phrenologisch-experiment heeft my geheel van myn stuk afgebragt ....
O'Candid.
Dat wil ik wel geloven.
Macthirsty, tegen Spotvogel.
Ik vraag duizend maal om verschoning!
Spotvogel.
Ik weet my naauwlyks te herinneren ....
Loveclaret.
Gy zeidet dat gy eene vry-entrée hadt in de Synagoog der Temperantisten.
O'Candid.
Regt. | |
[pagina 88]
| |
Spotvogel.
Indien Doctor Macthirsty my beloven wil dat hy voortaan van myn' kop af zal blyven ....
Macthirsty.
Dat beloof ik u stellig. (Al spelende, tegen O'Candid.) Ik rokkeer.
O'Candid.
Ik heb er niets tegen.
Spotvogel.
Wel nu, dan; - buiten den voorzorg dien ik gebruikt heb om my altyd een goed onthaal van de nieuwe Ridderschap te verzekeren, heb ik nog mynen Schotschen Windhond daarop afgezonden, om hen te beloeren en my alle hunne verrigtingen te rapporteeren.
Macthirsty.
Ik ken het schepsel dat gy zoo metaphorisch Windhond gelieft te noemen. De bynaam van Weêrhaan komt hem even goed toe.
O'Candid.
Die van Chronicle doet hem nog nu en dan kwispelstaarten.
Loveclaret.
Maar, hoort hy dien van Zuid-Afrikaan, dan raakt hy erbarmelyk aan het blaffen.
Spotvogel.
Regt zoo. - Gy weet dus wien ik meen. - Wel, door hem dan, ben ik heden het Nieuws die ik u heb medegedeeld te weten gekomen.
Loveclaret.
En wie zyn toch de afvalligen die zich aldus den toorn van het heilige Genootschap op den hals gehaald hebben? | |
[pagina 89]
| |
Spotvogel.
Eenige Settlers, een paar Hottentotten, maar voornamelyk Muilpeeren, Delirium Tremens en Van Kortenek.
O'Candid, Macthirsty en Loveclaret.
Wat! .... | |
Derde tooneel.De vorigen: Melchior
Melchior groetende.
Uwe gehoorzaamste dienaar.
Spotvogel ter zyde.
Als men van den duivel spreekt, zegt men, is hy altyd naby.
O'Candid, tegen Melchior.
Wel, Jopie! - hebt gy alle myne Commissien verrigt?
Melchior.
Allen op twee na, myn waarde heer! - De Slagter met wien gy wenschtet te contracteeren, is ziek; - en den Koornboer met wien gy in onderhandeling zyt, heb ik overal in de Stad gezocht, doch nergens kunnen ontmoeten.
Loveclaret, tegen Melchior.
Hoe staat het dan met myn Pakhuis; wordt het verhuurd of niet?
Melchior.
Het is nu voor vyf jaren verhuurd, myn goede heer? | |
[pagina 90]
| |
Loveclaret.
Aan wien!
Melchior.
Aan de Bestuurders der Infant School.
Loveclaret.
Gy staat my dus voor de prompte betaling van den huur in?
Melchior, met aarzeling.
Ikke? ... Het Kontrakt is schriftelyk, en ik heb borgen.
Loveclaret.
Dan is het goed.
O'Candid.
Zit, Jopie; zit.
Macthirsty, tegen Melchior.
Mynheer Van Kortenek, zonder uwe Paardenkennis te kort te willen doen, moet ik u nogtans rond uit zeggen dat het dier dat gy my onlangs hebt verkocht, een regte knol is.
Melchior, verwonderd.
In ernst?
Macthirsty.
En dat, eer ik my in het vervolg in eenige transactie van die natuur met u inlaat, uw hoofd voor een' korten tyd tot myne dispositie zal moeten worden gesteld.
Melchior.
Myn hoofd, mynheer?
Spotvogel, zacht tegen Melchior.
Hy zal u toch, hoop ik, niet willen guillotineeren? | |
[pagina 91]
| |
Melchior.
De Hemel beware my! - En dat om het koopen van een paard?
Macthirsty.
Want een Makelaar aan wien de Organ of Horsemanshipitiveness, - of het Zintuig van Paardoordeelkundigheid, ontbreekt, - moet my geen ros ter koop aanbieden.
Melchior, ter zyde.
Ha, zoo! - Nu begin ik hem te begrypen.
O'Candid.
En de brandewyn, Jopie! hoe is het daarmede gesteld?
Melchior, twee kleine flesjes uit zynen zak halende.
Hier hebt gy twee monstertjes, waarde heer! Het eene is van Call-his-son, en het andere van Goinggone.
O'Candid.
Welk is het beste, denkt gy?
Melchior, de flesjes op de tafel zettende.
Oordeel zelf, myn waarde heer! - hier hebt gy beide.
Spotvogel, tegen Melchior.
Behoort gy niet tot het Nieuwe Genootschap, heer Melchior?
Melchior, zacht.
Om u te dienen, mynheer. - Ik heb de eer van een der leden te zyn van deze nobele Institutie, maar ... het moet voor als nog een geheim blyven. | |
[pagina 92]
| |
Spotvogel.
Waarom dat?
Melchior.
Oh! ... Ik heb zoo myne byzondere reden!
O'Candid, de twee flesjes beschouwende.
Hoe komt die dan zoo ligt van kleur, Jopie?
Melchior.
Dit weet ik, zoo waar, niet, waarde heer; maar hy is daarom goed en sterk. - Sterker zelfs dan de andere.
O'Candid.
Gy hebt, zonder twyfel, beiden geproefd?
Melchior.
Natuurlyk.
Loveclaret, zacht.
Er zyn kwaadsprekende menschen die beweeren willen dat gy de Matigheid Genootschap aankleeft, heer Melchior.
Melchior.
Als die menschen welke gy kwaad noemt, van my niets ergers weten te vertellen, dan beschouw ik my als een zeer geprivilegieerd schepsel, mynheer Loveclaret.
Loveclaret.
Dan is het toch zoo?
Melchior.
Het is wel zoo: - maar niemand behoeft het nog te weten.
Macthirsty, op het schaakbord ziende.
Die knaap zit vast, zoo als gy ziet. | |
[pagina 93]
| |
O'Candid, insgelyks.
Hy is in een' benaauwden toestand, dat is waar; maar nog niet heeltemaal verloren. (Hy schenkt den brandewyn uit beide flesjes in twee afzonderlyke glazen, en proeft beide.)
Melchior, tegen O'Candid.
Wat dunkt u daarvan?
O'Candid, op een der glazen wyzende.
Deze gaat aan; - maar die smaakt bitter.
Milchior.
Bitter! - Call his-sons Brandewyn bitter! - Hoe is het mogelyk?
O'Candid, hem het glas aanbiedende.
Wel, proef dan maar zelf.
Melchior, neemt het glas en drinkt het uit.
Ik vind hem in 't geheel niet bitter.
O'Candid.
Hy heeft toch een geheel andere smaak dan deze. (Hy reikt hem het andere glas toe.)
Melchior, drinkt dit ook uit.
Die is wat ligter; maar, ô jee! de eerste is tien maal beter.
O'Candid.
Gelooft gy dat waarlyk?
Melchior.
Mynheer, ik ben er zeker van.
O'Candid.
Maar geen van beiden kan toch by deze vergeleken worden. - Proef eens die. (Hy schenkt hem een glas pu nch.) | |
[pagina 94]
| |
Melchior, drinkt het in eene teug uit.
Ha! ... die is heerlyk! - Maar, geen wonder; het is echte Cognac.
O'Candid.
Zoo veronderstel ik, ten minste.
Macthirsty.
Men heeft my verzekerd, heer Melchior, dat gy een Temperantist waart; en ik heb willen wedden dat het zoo niet was.
Melchior.
Het is gelukkig voor u, mynheer, dat de weddingschap niet aangenomen werd; want het is de zuivere waarheid die men u verteld heeft. - Doch, als 't u belieft, dat blyft onder ons.
Macthirsty.
Zeker. - Nu! ik hoor en zie zoo veel goeds door dit berugte Genootschap uitrigten, dat ik ook wel lust krygt om eens aan uwe Tempeldeur te komen kloppen.
Melchior, met blydschap.
En men zal u open doen, gy kunt er op aan; men zal u open doen.
Macthirsty.
Uwe Regelmenten zyn immers niet heel streng?
Melchior.
Gansch niet; - ô, gansch niet. - Gy belooft alleenlyk dat gy u in het toekomende voor het buiten de maat drinken in acht zult nemen; en dat gy van alle gedistilleerde dranken, uitgenomen in cas van ziekte, voor immer en altoos afziet.
Spotvogel.
Den brandewyn, nogtans, uitgezonderd? | |
[pagina 95]
| |
Melchior.
Pardonneer my, mynheer; de brandewyn is niet uitgezonderd.
Macthirsty.
En men verwacht van elk lid, dat hy zyne belofte na zal komen?
Melchior.
Dat spreekt van zelf; - anders ware het immers kinderspel.
O'Candid.
En zulk eene belofte hebt gy ook gedaan?
Melchior.
Hoe kon het anders?
Allen, lachende.
Ach, ach, ach!
Melchior.
Lacht zoo veel gy wilt. - Maar, ik zeg u het is zoo.
Macthirsty.
Mynheer Melchior, het spyt my van u; maar ik zie duidelyk dat gy de Organ of Conceptiveness, of het Zintuig van begrypelykheid mis.
Melchior.
Het kan zyn maar.....
Spotvogel.
Nu, dat doet er niets toe, Melchior; gy zyt des niettegenstaande een knappe kerel.
Melchior.
Gy zyt zeer vriendelyk, heer Spotvogel!
Loveclaret.
Jammer dat gy soms wat verstrooid zyt. | |
[pagina 96]
| |
Melchior.
Ik zou niet weten waaraan ik ....
O'Candid.
Wel, wat drommel! hebt gy niet op dit moment nog brandewyn gedronken?
Melchior, zeer verlegen.
Hoe? - ik mynheer? - Ik heb ... Door dat ik ... Ook is het ... Daarenboven .... Maar, echter ...
Loveclaret, lachende.
Hy is confuus! - Ah, ah, ah!
Macthirsty, lachende.
Hy is gevangen! - Ah, ah, ah!
O'Candid, lachende.
Hy weet niet meer wat hy zegt! - Ah, ah, ah!
Spotvogel, tegen Melchior.
Gy zult ons van avond zeker met een speech regaleeren?
Melchior zich trachtende te herstellen.
In alle gevallen, myne heeren, zult gy toch moeten bekennen ....
Loveclaret.
Dat gy brandewyn gedronken hebt? - O, met alle plesier! - Waarom niet?
Melchior, verschrikt.
Om 's hemels wille, spreek toch zoo hard niet! - Ik ben .... Toen ik hier in kwam was ik ....
Macthirsty.
Nog Temperantist.
Melchior.
Ambtshalve; - Ik meen ... als Makelaar gedwongen.... | |
[pagina 97]
| |
Spotvogel.
Om u te detemperantiseeren?
Melchior.
Om u een bewys te geven dat ik geene gelegenheid laat voorby gaan ...,
O'Candid.
Om brandewyn te drinken?
Melchior, zeer angstig.
Ik bid u, spreek zacht! - Om aan myne Committanten mynen dienstyver te betoonen. Daarom heb ik ....
Macthirsty.
Twee kelkjes brandewyn achter elkander gedronken
Melchior.
Myn Hemel! ...
Loveclaret.
En een groot glas punch boven op.
Melchior, wanhopend.
Ik ben verloren!
Een Bediende komt binnen en zegt tegen O'Cannid.
De heer Delirium Tremens is beneden.
O'Candid, tegen den Bediende.
Laat hy boven komen.
Melchior, ter zyde.
Die ontbrak er nog aan! - Ach, waar verberg ik my?
O'Candid.
Die is immers een uwer Confraters, niet Jopie? | |
[pagina 98]
| |
Melchior, droevig.
Helaas!
Spotvogel.
Arme Melchior! - hoe zwaar zucht hy!
Loveclaret.
Hoe benaauwd ziet hy er uit!
Macthirsty.
Hoe neêrslagtig!
O'Candid
Hoe ingekrompen!
Melchior, tegen O'Candid.
Och, ik smeek u, verraadt my toch niet! - Wanneer deze Delirium Tremens er achter komt dat ik my zoo ver heb kunnen vergeten om brandewyn te proeven, dan ....
Spotvogel.
De duiker! noemt gy dat proeven?
Melchior.
Dan komt het terstond onzen Commandeur Humbug ter ooren ....
Loveclaret.
En dan wordt gy gefustigeerd?
O'Candid.
Of gesecludeerd?
Spotvogel.
Of gedegradeerd?
Macthirsty.
Of gedissequeerd.
Melchior, in de grootste verlegenheid.
O redt my! - redt my, van dezen Delirium Tremens! | |
[pagina 99]
| |
O'Candid, hem een zy-vertrek wyzende.
Nu, wees bedaard; dat zal ik doen. - Ga zoo lang in dit vertrekje, en wacht daarin tot dat wy aan tafel gaan zitten. - Het zal weldra geschieden.
Melchior, in het vertrek gaande.
Heb dank! - Heb dank!
Macthirsty.
Zoo dat wy onze party niet zullen eindigen?
O'Candid.
Voor zeker, zullen wy het. Myn spel staat te fraai om het op te geven. | |
Vierde tooneel.De vorigen: Delirium Tremens.
D. Tremens, groetende zoo als hy binnen komt.
Quomodo vales?
O'Candid.
Bene! - Ik dank u zeer.
Loveclaret.
Benissime! - Zoo als altoos.
Spotvogel.
Optime! - Zeer verpligt.
Macthirsty.
Eximiè! - habeo tibi gratiam D. Tremens, tegen Macthirsty.
Ah, waarde Collega! tref ik u ook hier aan? | |
[pagina 100]
| |
Macthirsty.
Het is my zeer veel eer! D. Tremens.
Mihi, niet minder.
O'Candid, Tremens naar een' stoel wyzende.
Neem uw gemak, Doctor. D. Tremens, een' stoel nemende.
Dat zal ik. Dat zal ik. - Dank u! - Derangeert u maar niet.
Spotvogel, tegen Tremens.
Verstaat gy ook iets van dat Spel, Doctor? D. Tremens.
Het is my nu byna geheel vergeten; - maar, voorheen was ik er een groote liefhebber van. - Het is een nobel spel. - Het is martiaal; en ik houd veel van alles wat martiaal is. - O, voor vyf-en-twintig jaren geleden was ik genoegzaam van het Schaakbord niet aftekrygen; ofschoon, om de waarheid te zeggen, ik, naar het oordeel van anderen, altyd maar een kruk geweest ben.
O'Candid
Gy zult ons niet kwalyk nemen dat wy voortspelen, Doctor; - de party is dadelyk klaar. (Op Loveclaret en Spotvogel wyzende.) Deze twee vrienden zullen intusschen wel de goedheid hebben het gesprek met u aan den gang te houden. D. Tremens.
Zeker, zeker - Gaat uwen gang.
De twee Schakers speelen voort.
| |
[pagina 101]
| |
Loveclaret.
Hoe gaat het thans met de praktyk, Doctor? Neemt het niet braaf af? D. Tremens.
Hoegenaamd niet. - Ik, ten minste kan, God dank! daar niet over klagen.
Spotvogel, ter zyde.
God dank! - Zie daar eene uitroeping waarmede de Arts zich ten koste van den Philantropist te goed doet. - Waar wordt den lieven God toch niet al voor gedankt!
Loveclaret, zyn kelkje vullende.
Ik dacht, dewyl de Matigheid thans aan de orde van den dag is, dat wy haast voor geen Febrim, geen Epiphoram, geen Chiragram, geen Podagram, geen Calculum, geen Rheumatismum, geen Delirium, en al de verdere rim, ram, rum die, naar uw zeggen de Dronkenschap uitsluitend na zich sleept, iets meer zouden hebben te vrezen. D. Tremens.
O, myn waarde vriend! de menschen zullen zich dat drinken zoo schielyk niet afwinnen.
Loveclaret, zyn wyn drinkende.
Ik vrees er zelf voor.
Spotvogel, ter zyde.
Dat merk ik. (Tegen D. Tremens.) Doctor! de geestdrift waarmede gy de zaak der Temperantisten behartigt, heeft laatst veel opzien in de stad gebaard. D. Tremens.
In de daad?
Spotvogel.
Gy kunt u niet verbeelden met welk eene bewondering uwe publieke aankondiging in een onzer Weekbladen is gelezen geworden. | |
[pagina 102]
| |
D. Tremens.
Gy meent gewis myne Advertentie om een' Ziekenoppasser, die zich in deze betrekking by my echter niet moest aandienen, byaldien hy niet ten gelyken tyd zyn Diploma als Temperantist kon exhibieeren?
Loveclaret.
Och, ja; die Advertentie herinner ik my ook.
Spotvogel.
Groot en klein, oud en jong, zwart en wit; elkeen was daarvan getoucheerd. D. Tremens.
Het is my hoogst aangenaam zoo iets van u te vernemen. - Maar, voor het overige, verwondert het my weinig; want ik weet, ik kryg somtyds zulke vreemde grillen ... (ik meen inspiratiën dat ik by het nader beschouwen van myn werk, vooral als ik wat bekoeld ben, my van een weinig eigenliefde of zelf behagen niet kan ontdoen.
Spotvogel.
Ik begryp het - Het is eene soort van Delirium waaraan vele menschen laboreeren.
Loveclaret.
En hebben zich nog al vele Candidaten by u gemeld? D. Tremens.
Geen een.
Loveclaret.
O wee!
Spotvcgel.
Zoo dat de arme zieken tot op dezen huidigen dag eene temperante oppassing hebben moeten ontberen? | |
[pagina 103]
| |
D. Tremens.
Zoo als gy zegt. - Gelukkiglyk zyn het Maanzieken die zich om het zedig karakter hunner Oppassers weinig bekommeren.
Loveclaret.
Er loopt een gerucht dat de Broeders Temperantisten heden avond eene buitengewone Vergadering hebben. Is het zoo, Doctor? D. Tremens.
Het is zoo. - Een dier Natuurmenschen waarvan het ras zich van het onze door eene belangryke eigenaardigheid zoo zeer onderscheidt; wordt dezen avond gerecipieerd en tot den hogen graad van Ridder met een verheven.
Loveclaret.
Een Hottentot, waarschynlyk? D. Tremens.
Een Philipyn, ja. - Men hecht doorgaans zulk een fataal vooroordeel aan den, anders zoo welluidende, naam van Hottentot, dat wy onder ons overeengekomen zyn deze te zeer belasterde Natuurgenooten voortaan niet anders te noemen dan Philipynen; ter eere en eeuwige gedachtenis van den grooten Stichter onzer Orde, die dit arme volk zoo christelyk, zoo philantropisch ten koste van de European raceGa naar voetnoot* verdedigd en beschermd heeft. Wy beschouwen deze herdoping als eene reparatie van eer die de beschaafde wereld aan deze onderdrukte Natie verschuldigd is; te meer daar dezelve, gelyk wy vermeenen, een indicium symbolicum, of eigenschappelyk zinnebeeld van hunne deugden in zich sluit. | |
[pagina 104]
| |
Spotvogel
Even als by ons het woord Fariseën als het synonima van ... een oprecht mensch, aangenomen wordt.
O'Candid, luid uitroepende.
Schaak mat!
Allen, (behalven Delirium) met verwondering.
Mat!
Macthirsty driftig O'Candid by den kop vattende.
Man! (Na eene korte betasting.) Gy zyt een Schaker! D. Tremens, ter zyde.
Hoe duivel is hy er zoo schielyk achter gekomen?
Macthirsty, opstaande.
Gy hebt daar, achter uwe ooren, the Organ of Combativeness; namelyk: het Zintuig van Vechtachtigheid. - Hetgeen hetzelfde beteekent als: Chessplayingitivenss, of Schaakspeelzuchtachtigheid.
O'Candid.
Ach! loop toch heen, met uwe Phreneologitiveness!
Macthirsty.
Het was, met dit al eene fraaye party!
O'Candid, opstaande, en met eene triumfeerende blydschap.
En ik heb haar gewonnen! (Hy lacht.)
Allen staat op.
Spotvogel.
Ik verwachtte niet minder van een' ouden krygsman, als gy.
Loveclaret.
Natuurlyk. - Gy moet het slagveld behouden. | |
[pagina 105]
| |
D. Tremens.
Ik feliciteer u.
O'Candid, hem hartelyk de hand schuddende.
Dank u, Doctor! dank u. - A propos, kan ik u een glas water presenteeren? D. Tremens, met eene buiging.
Zeer verpligt!
O'Candid.
Wy, profanen, drinken punch; maar aan een' antediluviaanschen wysgeer gelyk gy zyt, durf ik immers niet ....
Spotvogel.
Och, hy valt er ook niet heel vies voor; want ik hoor dat in de winter avonden .... D. Tremens, ter zyde.
Zie nu eens hoe schielyk zulk een ding rugtbaar wordt!
Loveclaret.
Doctor! - uwe beroemde Maagpomp zal u haast geheel nutteloos worden, niet waar? Sedert .... D. Tremens.
Myne Maagpomp is volkomen tot uwen dienst, vriend Loveclaret. - Hare krachtdadige werking is u reeds bekend; derhalven ...
Spotvogel.
Het is eene kostelyke uitvinding, die welligt menigen Temperantist te pas zal komen.
Macthirsty.
Of reeds is te pas gekomen. D. Tremens.
Foei toch, heer Collega! | |
[pagina 106]
| |
O'Candid.
Komt uw drinkregel met uwe consitutie wel overeen, Doctor? - Vreest gy niet dat zulk een streng dieet u vroeg of laat kwalyk zal bekomen? D. Tremens.
Gy spot, myn vriend; - ik heb geen dieet in acht te nemen. - Neen, als ik dorstig ben, drink ik wat, en zoo veel ik verkies; - en, om u daarvan te overtuigen, geef my maar eens een glas punch instede van water; en ik zal u toonen dat ik, als het er op aan komt, met de wolven weet te huilen.
O'Candid, hem een glas-punch schenkende.
Top, kameraad! - Dat genoegen moet gy my geven. D. Tremens, het glas nemende, en zyn compliment in de rondte makende.
Propinatio!
Spotvogel, tegen Macthirsty.
Zie my dezen Stoïcus eens aan! hoe bedaard, hoe onverschrokken brengt hy den gifbeker aan zynen mond!
Loveclaret.
Met welk eene voorbeeldeloze gelatenheid stort hy zich den fatalen drank in de keel!
Macthirsty.
Socrates kan dat niet beter gedaan hebben. D. Tremens, tegen O'Candid, na het glas geledigd te hebben.
Wat zegt gy nu?
O'Candid, hem op den schouder slaande.
Ik zeg, bravo! - Deze daad verzoent my met u; want, ik kan u niet ontveinzen dat ik alle de brandewynverzakers als landverraders en menschen vyanden beschouw. | |
[pagina 107]
| |
Een Bediende, schielyk ten voorschyn komende, tegen O'Candid.
De heer Call-his-son verlangt u afzonderlyk te spreken.
Candid, tegen den Bediende.
Ik kom.
De Bediende vertrekt.
Loveclaret, tegen O'Candid.
En ik ga den armen Jopie een oogenblik gezelschap houden. (Hy gaat in het vertrekt waarin zich Melchior heeft verborgen.)
O'Candid, tegen Loveclaret.
Doe dat. (Tegen de anderen.) Heeren! gy zult my voor vyf minuten moeten verschoonen. (Hy vertrekt.)
Allen.
Zeker.
Macthirsty, tegen Tremens.
Confrater, uwe vrolykheid behaagt my! Ik houd van een' gast die, daar hy zich in alles weet te schikken, ook in alle gezelschappen voegt. Zoo ben ik zelve. Ernstig met de vromen; dartel met de blygeestigen; sentimenteel met de teêrgevoelige Dames; rymziek met de poeëten ....
Spotvogel, hem in de reden vallende.
En intemperant met de Temperantisten. D. Tremens.
Dat vooral. Ik ben er oog- en ooggetuigen van geweest; en het is juist hetgeen ik in u niet pryzen kan.
Macthirsty.
Wat? - Om dat ik my eenige onschuldige spotter- | |
[pagina 108]
| |
nyen tegen het Yankee-SystemGa naar voetnoot* veroorloofd heb? - Ach! gy zelf gevoelt er de belachelykheid van. - Gy weet zoo wel als ik dat zulk een arm, saploos plantsoen welk de Noord-Amerikaan met zoo vele moeite, en tevens zoo vergeef tracht aan te kweeken, hier, in onze weeldige Zuid Afrika nimmer zal aarden. D. Tremens.
En, waarom dan niet?
Macthirsty.
Ach! die Constantia eens bezocht heeft, zal u het daarom wel demonstreeren.
Spotvogel ter zyde.
De man heeft eene Anacreontische Redeneerkunde. D. Tremens.
Ook hebt gy myne Pathologia in een valsch licht gesteld; ja, zelfs zoeken te verduisteren; .... dat steekt my nog in de krop.
Spotvogel, ter zyde.
Dat is ligt te begrypen.
Macthirsty.
Excuseer my, waarde Collega! ik heb alleen uwe Pathos, niet uwe Pathologia wederlegd. - Er was zoo iets tremendus in uwe Propositio; - zoo iets mortalis in uwe Conclusio! - Gy vondt goed uwe toehoorders zulk een verschrikkelyk Obituarius open te leggen ....
Spotvogel, ter zyde.
Dat is wel waar. Ik gevoel zelfs nog eene onwillige Nervorum trebulatio, als ik er aan denk. D. Tremens.
En gy hebt myne Dodenlyst in twyfel getrokken? | |
[pagina 109]
| |
Macthirsty.
Dat niet. Het getal der doden, als door uzelven opgegeven, verwonderde geen mensch. My kwam hetzelfs nog gering voor, als ik nadacht dat gy toch drie volle jaren als Hoofd-medicus in dit Ziekenhuis geägeerd hadt. Maar, hetgeen my veel verwondering baarde was, dat gy juist dit geheel getal op uwe conscientie naamt. - Waarom deedt gy dat? - Een weinig minder openhartigheid zou men in u, als Geneesheer, immers niet gewraakt hebben. - Gy kwaamt daar toch niet om te biechten.
Spotvogel, ter zyde.
Eene kluchtige aanmerking, waarklyk! D. Tremens, met verwondering.
Wel nu, heer Confrater; gy slaat daar eene wonderlyke taal uit! Wat rammelt gy toch van conscientie, en van openhartigheid, en van biechten, en van alles? ... Wa .... wat meent gy daarmede?
Macthirsty.
Hebt gy niet, in uwen yver om de verwoesting te beschryven welke de Bibendi-intemperantia aanrigt, positief gezegd dat de meeste uwer Patienten een maal door Delirium Tremens aangegrepen nimmer weder op de been kwamen? D. Tremens, met eene verkropte gramschap.
Mynheer! ....
Spotvogel, overluid lachende.
Ah, ah, ah! De Hoofd-medicus is geknepen! Ah, ah, ah! D. Tremens, zich bedwingende en Spotvogel wyzende.
Ziet gy dan niet dat uwe ontydige scherts de waardigheid van ons beider beroep compromitteert, en dat wy uitgelachen worden? | |
[pagina 110]
| |
Macthirsty.
Dat zie ik niet, Confrater; want ik lach mede. D. Tremens, met ernst.
Heer Macwitty! ...
Macthirsty, even zoo.
Heer Tremefacio! ... D. Tremens, na eene korte poos.
Hebt gy ooit over een' Dronkaard geprakticeerd?
Macthirsty.
Is dat eene vraag? - Ik heb immers in het drievoudig vak van Medicus, Chirurgyn en Accoucheur het Vereenigd Koninkryk van Groot Brittanje en Ierland van Noord tot Zuid doorgereisd! D. Termens.
Wel, waaraan zyn de meeste uwer dronken patienten dan gestorven?
Macthirsty.
Allen van gebrek aan adem. D. Tremens, kwaad.
Mynheer! - Houdt gy my voor een' gek?
Macthirsty, bedaard.
Ik houd u voor een' Temperantist.
Spotvogel, ter zyde.
Synonima! D. Tremens.
Dat kunt gy doen. Het is eene benaming waar ik zeer veel eer in stel.
Macthirsty.
En dat het drinken van sterke punch u, gewis, niet kan ontnemen. | |
[pagina 111]
| |
D. Tremens.
Gy zyt een Satiricus! - Doch laat voor een oogenblik uwe boerteryen achterwegen, en antwoord my als een man van de kunst - Zult gy er niet in toestemmen dat de Onmatigheid vele ziektens na zicht sleept?
Macthirsty.
Res ipsa loquitur. - Doch, er zyn ook vele soorten van Onmatigheden, zoo wel in 't moralis als in 't naturalis, waarvan de eene meer, de andere minder gevaarlyk is. Byvoorbeeld, het Onmatig werken brengt voort eene Subita nervi solutio, of plotselyke verslapping der zenuwen. D. Tremens.
Of anders gezegd: verval van krachten.
Spotvogel.
En men sterft er ook van.
Macthirsty.
Het Onmatig jagen, ryden of dansen, veroorzaakt Cordis palpitatio, of Hartkloppingen die, in meer dan een geval, ongeneeslyk bevonden zyn geworden, en die bovendien in eene volkomene Consumptio, of Uitteerende ziekte dikwyls doen vervallen.
Spotvogel.
En daar volgt ook de dood op. D. Tremens.
Nu ja, maar ....
Macthirsty.
Van het Onmatig lezen wordt vaak Insania, of Krankzinnigheid geboren.
Spotvogel.
Het moet er, dunkt my, toch veel afhangen van den aard der boeken waaraan men eene uitsluitende preferentie geeft. | |
[pagina 112]
| |
D. Tremens, ongeduldig wordende.
Ach, wat! ....
Macthirsty.
Ja, zeker. - De lezing van Romans, Reisbeschryvingen, Poëzyen en andere werken der verbeelding, verhit het Cerebrum tot zulk een' graad, dat er eene ebulitio, of overkoking der redeneerende vochten plaats heeft, welke den lyder spoedig in een' volslagen Maniaticus of Dollemensch herschept. Heeft deze ebulitio daarentegen hare uitwerking te danken aan het peinzen en mymeren over diepzinnige werken, zoo als die welke over Wetmaking, Zedehervorming, Wildevolksbekeering, de Circuli Quadratio, de Philosophicus Lapis, het Perpetuum Mobile, enz. enz. enz. handelen, dan neemt de Insania het karakter en de benaming van Imbecillitas; - doch, bepaalt zich de onmatige leeszucht tot gewyde of theologische boeken, zoo krygt de krankzinnigheid den naam van Phrenesis of Razerny; en zulk een Patient sterft gewoonlyk aan de Hydropotis of Waterzucht.
Spotvogel.
Verschrikkelyk! D. Tremens, spotachtig tegen Spotvogel.
Vergeef hem deze Lapsus Linguae, hy meent Hydropisis.
Spotvogel.
O, ik versta hem wel!
Macthirsty,
Het Onmatig Schryven leidt tot Inertia, Turpor, Opthalmia en Exinanitio Mentis; dat is: Lust loosheid, Strammigheid, Oogzeer en Uitputting van het Denkvermogen.
Spotvogel.
Bewaar ons! | |
[pagina 113]
| |
D. Tremens.
Toegestaan, doch ....
Macthirsty, zonder hem te laten uitspreken.
Het Onmatig Spreken verwekt Tedium of Verveeling; en wordt doorgaans gevolgd door Raucitas of Heeschheid, en Deliratio of Revelary.
Spotvogel.
Dat is wel waar. D. Tremens.
Goed! Maar met dit alles ....
Macthirsty, als voren.
Het Onmatig Spelen doet Iracundia of Doldriftigheid, Melancholia of Zwaarmoedigheid, en Desperatio of Wanhoop ontstaan. D. Tremens, ter zyde.
Zal hy haast klaar hebben?
Macthirsty.
Het Onmatig Vroom zyn wordt meest altyd door Dementia of Zinneloosheid; indien niet door Hypocrisis of Huichelary vergezeld. D. Tremens, ongeduldig wordende.
Ei, wat! - Zoo gy heelkundig spreken wilt, zeg dan Hypochondria, en niet Hypocrisis! - Deze laatste is immers geene ziekte.
Macthirsty.
Het Onmatig Eeten veroorzaakt Sanguinis Concretio of Verdikking des bloeds; Tinnimenti Auribus of Oorsuizing, Sopor of Slaperigheid; Obesitas of Zwaarlyviyheid; en eindigt gemeenlyk door Indigestio eene Maagoverlading; of Apoplexia eene Beroerte. | |
[pagina 114]
| |
D. Tremens.
Ach, Confrater! alle deze treurige gevolgen der Onmatigheid, op eenige uitzonderingen na, zyn ons wel bekend; - maar, ik spreek thans peculiariter van de Onmatigheid in het drinken; en gy verwaardigt u niet om my een antwoord te geven.
Macthirsty.
Nu dan, de Onmatigheid in het Drinken of Intemperantia bibendi, is ongetwyfeld van alle de reeds opgenoemde Onmatighe en de minst malum aanbrengende; want, zy voert den mensch byna altoos in eene betoverde sfeer; doet hem de verdrietelykheden dezer wereld vergeten; verdryft zyne droefgeestigheid; maakt hem ongevoelig voor lichamelyke pynen; doet hem alle gevaren tarten, alle elende braveren; verandert zyn leven in een' onophoudelyken droom, en bevrydt hem op het laatste en voor altoos van alle andere Onmatigheden.
Spotvogel, ter zyde.
Eene fraaye conclusie! D. Tremens.
Maar hoe? - Zoudt gy kunnen ontkennen dat de brandewyn en alle gedistilleerde dranken op het zenuwgestel van den mensch eene allerschadelykste, aller dodelykste uitwerking hebben?
Macthirsty.
Al ware ik eenigzins genegen geweest om zulk eene stelling aantenemen, dan zou my de daad die ik u kort geleden heb zien doen, van de ongerymdheid daarvan overtuigen. D. Tremens, verwonderd.
De daad? - Welke daad? - Wat heb ik dan gedaan?
Macthirsty.
Gy hebt een glas sterke punch gedronken; en ik behoef u niet te herinneren dat men geen punch maakt zonder .... | |
[pagina 115]
| |
Spotvogel.
Bravo! D. Tremens, half gestoord en half lachende.
Gy komt gedurig met uwe .... belachelyke aanmerkingen! - Maar, hebt gy ooit een' Dronkaard post mortem geopend?
Macthirsty.
Post mortem, dikwyls. Ante mortem, nimmer. D. Tremens.
Hebt gy de Intestina van uw subject, by elke gelegenheid minutatim geëxamineerd?
Macthirsty.
Intus et extrinsecus; ja wel. D. Tremens, met eene toenemende doctorale drift.
Wel! hebt gy dan niet in vele gevallen de Cellulosa tunica intestinorum geheel verkrompen als eene uitgedroogde verkensblaas; - de Columnaae cordis zoo slap als een koekmakkerank; de Festula pulmonalis vol zwarte vezeltjes als een' ongeveegde schoorsteen; en de Receptaculum chyli in eenen staat van lekkagie als een' gekraakte soepkom gevonden?
Spotvogel.
O, Hemel!
Macthirsty.
Die dingen heb ik insgelyks in Corporis bespeurd waarvan de respective eigenaars zeer matig geleefd hadden. D. Tremens, hoe langer hoe driftiger.
Hebt gy ook het Caput met aandacht geïnspecteed?
Macthirsty.
Gewis; en dat wel voornamelyk. | |
[pagina 116]
| |
D. Tremens, als voren.
Nu dus; hebt gy niet meer dan eens gezien dat het Callosum corpus cerêbri eene gedaante had gekregen die zeer vele overeenkomst had met eene onder de asch gebraden afrikaansche pattat?
Macthirsty.
Neen; nooit. D. Tremens, als voren.
Hebt gy de Integumenta van het hoofd niet in een' klomp aan het Pericranium gehecht gevonden? Waren de Vasa van de Duramater niet als een' Schotschen Doedelzak gezwollen? - Vondt gy niet ten minste een halve bierglas serum multicolor tusschen de Piamater en de Arachnoïda tunica? - Was het Cerebrum niet zoo week en veerkrachtig als een zoetemelksche Kaas? - Waren .....
Macthirsty, naar hem toegaande.
Leen my, bid ik u, voor een oogenblik .... D. Tremens, hem met verwondering aanziende.
Wat?
Macthirsty.
Uw hoofd tot een ontbindend experiment.
Spotvogel, ter zyde.
Ha ha! - Nu merk ik het? Dit hoofd moet er ook aan. D. Tremens twyfelachtig zyn hoofd naar Macthirsty uitstekende.
Hoe moet ik dat verstaan?
Spotvogel, ter zyde.
Ja! dat verstaat gy nooit. | |
[pagina 117]
| |
Macthirsty het hoofd van D. Tremens betastende.
Wacht maar. (Na een oogenblik.) Zie zoo! - Ik vermoedde het. D. Tremens, vragender wyze.
Nu?
Macthirsty.
Nu, myn zeer geachte Collega, zal ik u een' goeden raad geven; zoo gy het slechts van my aannemen wilt. D. Tremens.
Wat is het?
Macthirsty.
Doch, gy moet er niet kwaad om worden. D. Tremens.
Hoe zou iemand over een' goeden raad kwaad kunnen worden?
Macthirsty.
Dat moet gy my beloven. D. Tremens.
Wel, ik beloof het u.
Macthirsty, tegen Spotvogel.
Gy hoort het, vriend Spotvogel?
Spotvogel.
Ik hoor en zie. D. Tremens.
Waarom dan zoo veel circumlocutio? - Spreek maar vry.
Macthirsty.
Gy moet uw Systema laten varen. | |
[pagina 118]
| |
D. Tremens.
Welk Systema?
Macthirsty.
Van Temperantia bibendi. D. Tremens.
Om reden?
Macthirsty.
Gy houdt het niet uit. D. Tremens.
Ik weet niet wat gy zeggen wilt.
Macthirsty.
Gy zyt voor geen Temperantist geboren. D. Tremens.
Niet?
Macthirsty.
Neen. Niet alleen ontbreekt u het Zintuig der Matigheid geheel, maar .... D. Tremens.
Maar? ...
Macthirsty.
The Organ of Punch-bibacitiveness, of het Zintuig van Brandewyndrinkachtigheid is by u zoo groot! (Hy wyst de lengte van zyn' voorsten vinger.)
Spotvogel hartelyk lachende.
Ach! welk eene noodlottige ontdekking! Ah, ah, ah! D. Tremens, woedend.
Mynheer! - Gy zyt een onbeschaamde Potsenmaker!
Macthirsty die ook driftiy wordt.
En gy een breinloze Snoeshaan!
Spotvogel, ter zyde.
O jee! nu wordt het ernstig? | |
[pagina 119]
| |
D. Tremens.
Gy moet Gall, Spurzheim en Comb beter leren verstaan alvorens gy u over de schedelleere durvet uitlaten.
Macthirsty.
En gy Hippocrates en Gallienus wat beter bestudeeren eer gy u durvet onderstaan eene enkele kies uittetrekken.
Spotvogel, tusschen komende.
Bedaar toch, myne vrienden! D. Tremens.
Gy wilt u voor eenen Medicinae Doctor uitgeven, en gy zyt op zyn hoogste een Empiricus.
Macthirsty.
Gy beroemt u op uwe uitgebreide praktyk, en gy zyt toch maar een Kwakzalver.
Spotvogel, ter zyde.
Hemel! dat gaat te ver. D. Tremens, op een' dreigende toon.
Kon ik een oogenblik vergeten dat ik in het huis van eenen vriend ben ...!
Macthirsty, insgelyks.
Ware het my hier veroorloofd myne regtmatige gramschap bot te vieren ...! D. Tremens, bevende van kwaadheid.
Dank zy, echter, uwen afkeer voor de Matigheid gy hebt het delirium al beet!
Macthirsty, spitsvinnig.
Het vleit myne ydelheid niet weinig dat een enkele blik van my u zoo tremens doet worden:
Spotvogel, ter zyde.
Nog al goed! Dan zyn zy gelyk bedeeld. | |
[pagina 120]
| |
Vyfde tooneel.De vorigen: O'Candid.
O'Candid, vrolyk binnen komende.
Komt, vrienden! het eeten wacht ons.
Spotvogel, tegen D. Termens, hem onder den arm nemende.
Wel aan dan, laten wy niet langer vertoeven. Gy kunt altyd uwe afgebrokene Redekaveling op een' anderen keer hervatten. D. Tremens, reeds bedaard geworden.
Ja, ja; gy hebt wel gelyk. (Hy vertrekt met Spotvogel geärmd.)
O'Candid, Macthirsty die ook heen gaan wil, terughoudende.
Myn waarde Macthirsty, naar hetgeen onze vriend Call-his-son my is komen mededeelen, zal er heden avond een generaal en heet gevecht tusschen de Brandewyndrinkers en de Temperantisten plaats grypen. - De Initiatie van den Afgezant van Bethelsdorp zal niet publiek zyn; - doch, dadelyk na deze heimelyke plechtigheid, zal zich de gansche Ridderschap in eene groote Raadsvergadering formeeren, om met allen ernst het onderzoek der misdryven te beginnen van de Leden dezer kluchtige Orde die onlangs als overtreders hunner wetten, by het Hoog-bestuur zyn worden aangeklaagd; en dit Examen, hoor ik, zal met opene deuren geschieden.
Macthirsty.
Zouden zy zulks nog eens durven wagen, denkt gy?
O'Candid.
Ik weet het van goeder hand. Ja, zelfs zal er aan de Beschuldigden die in de Redeneerkunde niet genoeg bedreven zyn om zich zelven te verdedigen, | |
[pagina 121]
| |
de vryheid worden vergund eenen Advakaat aantestellen, welken zy onder de aanschouwers zullen mogen kiezen - Nu, aan de andere kant verneem ik dat, door een' wonderbaren zamenloop van omstandigheden, de voornaamste Leden die deze Vergadering moeten uitmaken, heden by verscheidene ongewyde Kooplieden - ik meen Anti-temperantisten; - ten eeten verzocht zyn; en dat onze vrienden het reeds met elkander eens zyn, om deze Ridders der Matigheid degelyk den beker te doen kussen eer zy zich naar de Raadzaal begeven. - Dus zyn, byvoorbeeld, Domine Humbug en John Brute die beiden by den vrolyken Call-his-son, Barbarubra die by George met eene party jonge Indianen, - en Muilpeeren die met Quizz het middagmaal houden, in zeer geschikte handen gevallen. Het is thans myne taak om voor het matig drinken van den Hoofd-medicus en zynen bevreesden medebroeder Melchior, die beiden myne gasten zyn, zorgvuldig te waken; en ik hoop, geleerde Macthirsty, dat gy my hierin zult assisteeren.
Macthirsty, eerst ter zyde.
Eene voortreflyke gelegenheid om aan dien Delirium Tremens eene kleine wraak te nemen! (Tegen O'Candid.) Gy kunt u op myne hulp en die van Loveclaret verlaten.
O'Candid.
Wel dan, haast u naar de eetzaal; terwyl ik den beschaamden Makelaar uit zyne gevangenschap ga verlossen. (Hy treedt in het zyvertrek, en Macthirsty verlaat het Tooneel van de andere zyde.
Het Tooneel verandert in eene Straat.
| |
Zesde tooneel.
Von Pochmann Druiloor komt alleen en langzaam op, met de armen over elkander geslagen. -
| |
[pagina 122]
| |
Hy blyft een oogenblik in 't midden des tooneels staan; doet vervolgens eenige schreden naar de regter zyde, en kykt omhoog; - gaat weder naar de linker zyde en kykt nog eens omhoog; - dan stapt hy naar den achtergrond, haalt zyn horologie uit en vergelykt het met de Kerkklok; - knikt met het hoofd als of hy zeggen wilde: ‘het is nog vroeg!’ komt weder naar voren; - maakt drie styve buigingen tot het Publiek, maakt langzamerhand zyne armen los; steekt den regteren vooruit; open den mond als iemand die eene aanspraak doen wil; maakt plotselyk eene vervaarlyke grynzing en .... niest. - Indien tusschen tyd hoort men van verre een verward geraas van menschen die hard tegen elkander spreken. - Het geraas vermeerderd, en eindelyk verschynen de volgende personaadjes:
| |
Zevende tooneel.De vorige: Galgevogel, Droogekeel, Waterschuw en Dronkelap.
Waterschuw, in eene groote Hottentotsche gramschap, komt met zyne uitgetrokken baatje op; smyt het op den grond; rolt zyne hembdsmouwen op; stelt zich in postuur om te vechten, en roept uit:
Kom nou! - Ik is nou klaar voor jou. - Kom nou!
Druiloor gaat op zyde staan om dit spel aantezien.
Galgevogel, die door Dronkelap wordt tegen gehouden.
En wat wil jy maak?
Waterschuw.
Wel kom nou, as jy een kerel is! | |
[pagina 123]
| |
Drogekeel, tegen Waterschuw dien hy tracht tegen te houden.
Ach! - moe toch nie bakkelyen, nie!
Galgevogel, tegen Dronkelap.
Laat voor my los! - Weg! (Hy wil zich los wringen.)
Dronkelap.
Ik wil nie.
Waterschuw, tegen Galgevogel.
Ik wil jou kloppen dat jy geen raad weet.
Galgevogel.
Jy, voor my kloppen? - Jy?
Waterschuw, zich met den vuist op de borst slaande.
Ja, ik!
Droogekeel, altyd voor hem staande.
Dampie, luister!
Galgevogel.
Als ik jou kryg, Waterschuw! ...
Waterschuw.
Nou, kom! - Ik is mus klaar.
Galgevogel.
Ik sla-je al jouw tanden uit je smoel.
Dronkelap, hem altoos tegenhoudende.
A - ch! watter gekkigheid! - Moe nie.
Waterschuw.
En ik trap op je pens dat je de darmen de keel uitvlieg.
Droogekeel.
Stil toch!
Galgevogel worstelt zoo lang tot dat hy uit de handen van Dronkelap los raakt, en loopt naar Waterschuw dien hy by de keel grypt.
Wacht, jou hond! | |
[pagina 124]
| |
Galgevogel en Waterschuw vatten elkander om het lyf en stryden zoo lang tot dat zy beiden op den grond rollen. - Druiloor, die tot hier toe dit spektakel koelbloedig heeft aangezien, haalt nu een zakboekje en een potlood voor den dag, en schynt iets op te schryven.
Dronkelap.
Kyk nou! - Kyk nou!
Droogekeel.
As nou de Dienders kom!
Dronkelap.
Of vader Humbug!
Droogekeel.
Galgevogel! - Hoor dan toch! (Hy wil ze scheiden.)
Dronkelap, die het ook tracht te doen.
Moe toch nie op straat nie!
Droogekeel, die van Galgevogel een' schop op de scheen heeft gekregen.
Hi! - Gaat nou maar na jouw!. - Hi! (Hy verwydert zich van de vechtenden en houdt zyn been vast.)
Dronkelap, die van Waterschuw een slag in 't aangezicht heeft ontvangen.
Ech! - Ha! ... as jy zoo begin! .. (Hy wryft zyne oogen en gaat van de vechters af.)
Waterschuw, op den grond onder Galgevogel.
Laat voor my eers opstaan, Duivelskind!
Galgevogel, hem met eene hand by de borst houdende, terwyl hy de andere opligt om hem te slaan.
Opstaan? - Neen hond! Hier moe-je blyven!
Waterschuw, tegen Dronkelap.
Piet! - Piet Dronkelap! Kom hier en beetje voor my help! | |
[pagina 125]
| |
Dronkelap.
Voor jou help? - Om dat jy my zoo in myn gevreet slaat? - Ja, dan kan jy lang wachten!
Galgevogel, Waterschuw altyd schuddende.
Wat zeg jy nou, schelm? - Hat ik jou, nou? He!
Waterschuw, tegen Droogekeel.
Hans Droogekeel - Myn lieve Hans! schop hem toch van myn lyf af!
Droogekeel, zyn' scheen nog wryvende.
Schoppen! - Daar hat ik al myn porsie weg! Dankie zeer. - Zie nou dat jy zelvers klaar raak.
Galgevogel, als voren.
Praat nou nog een woord!
Waterschuw, meer bekoeld.
Nou, basta! - Basta, man! - Schei nou maar uit!
Galgevogel, hem nabootsende.
Basta? - Basta, zeg jy?
Waterschuw.
Ja, basta! - Basta!
Galgevogel.
Nou, basta! zeg jy? - Nou heb jy nie meer zoo een groote bek, he?
Waterschuw.
Basta, toch!
Galgevogel.
Ik dach jy wil my myn harslag uitkloppen!
Waterschuw.
Neen. - Ander keer.
Galgevogel.
Ander keer? (Hy schudt hem weder.) Zeg jy, ander keer. | |
[pagina 126]
| |
Waterschuw, als uit adem.
Ik zeg laat af! - Ik is al half flaauw al.
Droogekeel tegen Dronkelap, daar hy nu eerst Druiloor gewaar wordt.
Arie! - Kyk die sjeur, daar!
Dronkelap, tegen Droogekeel.
Strak is het een Schout!
Droogekeel, tegen Galgevogel, hem trachtende van Waterschuw weg te rukken.
Schei toch uit, met julle spektakel! - Daar staat, rentig waar, een Schout die alles opschryft.
Galgevogel opstaande.
Wel! wat raak my met die Schout? - Laat hy maar schryven wat hy wil.
Dronkelap, langzaam naar Druiloor toe gaande.
Sjeur! - As Sjeur altemet ....
Druiloor ziet hem norsch aan, keert hem den rug toe en stapt driftig naar de andere zyde des tooneels.
Waterschuw, opstaande.
Waar is myn baatje? - Hy raapt het op en trekt het langzaam weder aan.)
Dronkelap, zacht tegen Droogekeel, op Druiloor wyzende.
Gondosie, man! - Het is geen Schout, nie? - Het is, by myn zoole! een die tot ons zelschap hoort!
Droogekeel verwonderd.
Ach loop, jy! (Hy gaat naar Druiloor en maakt dat hy hem vlak in 't aangezigt te zien kryge, waarop hy hem de hand toereikt en lachende zegt: - Ha! - Dag, broêr! | |
[pagina 127]
| |
Druiloor ten hoogsten verontwaardigd, gaat weder naar de andere kant van 't tooneel.
Dronkelap; die zich juist in zyn' weg bevindt.
Moe nie voor vader Humbug gaan vertellen; hoor, boetie! (Op Galgevogel en Waterschuw wyzende.) Die twee, daar, hat maar spulletjes gemaak.
Druiloor zich driftig willende verwyderen, loopt Galgevogel tegen het lyf.
Galgevogel hem met de armen omvattende.
Wel ja, kyk! - Dat is onze broêr Moffie!
Druiloor worstelt zich haastig uit zyne armen, en naar de andere kant willende vluchten, loopt hy Waterschuw byna omver.
Waterschuw, hem by de pan van zyn' mannel vattende.
Zoetjes toch, lieve boeta! Jy loop my amper ondersteboven!
Druiloor, rukt hem zyn kleed uit de hand, en loopt woedend heen.
Droogekeel.
Hy lykent banje kwaad te wees!
Dronkelap.
Strak gaat hy voor ons allegaar aangeve!
Droogekeel.
Mooi grap!
Waterschuw.
Nou, wat zal hy zegge?
Dronkelap.
Hy zal gaat vertelle dat julle op straat gabakkelyd hat. | |
[pagina 128]
| |
Galgevogel, op Waterschuw wyzende.
Nou, dan moet hy voor my nie uitschellen!
Wateschuw.
Ja, maar, wie hat begon uitteschellen? - Ik ver vast nie!
Droogekeel, tegen Waterschuw.
Ja, wel! - Jy moe nou nie liege, nie! Jy hat zelvers begon
Waterschuw.
Das nie waar, nie.
Dronkelap, tegen Waterschuw.
Ja, Dampie! Jy moe nie stryen, nie! - Eers hat jy gezeg hy was een paerde-dief; - nou dat was maar niks! - Maar naderhand hat jy hem voor een schelm uitgeschol.
Waterschuw.
Nou! - En wat hat hy daarteuge voor my gezeg?
Galgevogel.
Ik hat anders niks gezeg as dat jy dronk was. En dat is jy, ook.
Waterschuw.
Ja, man! - As ik nie van daag een beetje te veul dop gesteek had, dan hat jy my niet zoo maklyk onder gekreege, nie! - Maar, wach! ik betaal jou dat wêer!
Droogekeel.
In die tusschentyd gaat die uitlandsche kerel van daar effen, ons allagaar by die Temprens Kollesie aanklage.
Galgevogel.
Laat hy maar! - Kan nie help, nie. - As zulle voor my laat roep, dan weet ik wel wat ik voor haarle za zegge.
Waterschuw.
Ik ook. | |
[pagina 129]
| |
Galgevogel.
Ik zal haarle voor eers vrage of het geparmitteer is dat ik voor alle mensche voor een schelm moet uitgemaak worde.
Waterschuw.
Jy is toch vyf jaren onder de Bandiete gewees!
Galgevogel.
Al is ik ook onder de Bandiete gewees! Dat is daarom niet te zegge dat ik een schelm is. - Mankeer Hottentotten onder de Bandiete? - Su!
Waterschuw.
En is zulle dan eerlyk?
Galgevogel.
Altemet meer eerlyker nog as jy. - Weet jy wat eigenlyk een schelm is?
Waterschuw, tegen Dronkelap.
Zie jy? Nou begin hy wêer!
Dronkelap, met ongeduld.
Ach! - Basta toch russie maak!
Galgevogel, tegen Waterschuw.
Weet jy wat een schelm is?
Droogekeel, tegen Galgevogel.
Nou, das alles over, al! - Zwyg maar stil.
Galgevogel, allyd tegen Waterschuw.
Zeg! - Weet jy wat een schelm is?
Waterschuw.
Wel, wat is een schelm? - Laat hoor. - Wat is een schelm?
Galgevogel.
Een schelm is een dat zulle na Potnibaai wegstuur; zoo as al die Christe of Uithandlandse Kerels die slech- | |
[pagina 130]
| |
te streeke gedaan hat, en dat by scheepsvol alle jaar uit Engeland daar na toe gaat. - Das een schelm, die. Maar een Hottentot, maskee hat hy ook van myn leve wie weet wat gedaan, is daarom geen schelm. - Een Hottentot kan geen schelm wees. - Vraag maar aan wie jy wil.
Droogekeel.
Ja, das waar. Vader Humbug zeg dit ook.
Dronkelap.
Al die Humbugs zeg dat; de kinders zoo wel als de vader.
Waterschuw, brommenderwyze.
Wel, das goed! - Laat hulle dan maar zegge.
Galgevogel.
En wat is jy dan beter as ik? - Al is jy niet onder de Bandiete gewees; denk jy dat ik van jou ook niks weet, nie?
Waterschuw, manhaftig.
Nou, zeg op! - Zeg maar op! - Wat weet jy van my?
Droogekeel, tegen Waterschuw.
Houd toch jou bek!
Waterschuw.
Neen, wat; - laat hy zegge! - Ik wil graag hoor. Een brave kerel die zeg wat hy weet!
Galgevogel.
Heb jy niet, die tyd, op Zwellendam vyf en zeuventag op jou pokkel gekreege, om dat jy uit de kelder van jou Baas die jou gehuurd hat, een vat Brannewyn gestool had, nie? - Das nie waar, nie, neen? - Zeg nou dat ik lieg!
Dronkelap, zacht tegen Waterschuw.
Zie! - Dat heb jy nou daarvan! | |
[pagina 131]
| |
Waterschuw.
Ach, wat! - Wie zeg dat toch meer als hy? - Wie kan my dat waar maak?
Droogekeel.
Dat kan ik doen: want op die zelfde dag hat ik ook vyftag gehad, om ik jou geholp had die vat weg te drage en leeg te drinken.
Waterschuw, woedend.
Dat lieg jy, beest!
Galgevogel, lachende tegen Waterschuw.
Hoor jy dat, nou?
Droogekeel, geraakt tegen Waterschuw.
Ha! - As jy nog en keer zeg dat ik dat lieg, dan kryg jy zoo een trap op jouw nek! Jy moe nie met my zoo beginne. nie! - Ik waarschouw jou.
Dronkelap.
Maar, is julle dan allagaar gek, om zoo te prate?
Waterschuw, Droogekeel met den vuist wyzende.
Droogekeel! - Onthoud wat jy daar voor my zeg! - Onthoud dat terdege, hoor!
Droogekeel.
Goed! - Dat zal ik.
Galgevogel, tegen Waterschuw.
Jy wil nou strye, neen? - Jy wil dit nou nie wete, nie? - Maar, durf jy jouw rug laat zien?
Waterschuw.
Ja voor vas! - Eerder as jy.
Galgevogel.
Wel, top! - Trek jouw hemp uit. | |
[pagina 132]
| |
Droogekeel.
Ja, kom! ik zal voor jou help.
Dronkelap, tegen Waterschuw.
Na toe?
Waterschuw, tegen Droogekeel die hem wil helpen uitkleeden.
Weg van myn lyf af, jy.
Galgevogel, lachende.
Aha! - Jy durf toch nie!
Droogekeel.
Hy durf ook nie.
Waterschuw, met den vuist wyzende.
Kyk! - Julle wil nie voor my laat staan, nie? Julle is nou met julle twee teugen my alleenag; maar as julle my de kop dol maak! ...
Dronkelap.
Ech! - Hoe kan julle toch zoo kinderachtig wees! - Wel, al is het nou dat julle allebei hat slage gekreege! - En al hat Galgevogel onder de Bandiete gewees! - Nou! wat is dat dan? - Ik is mus ook zelvers vyf jare op deGa naar voetnoot* Eiland gewees, en ik geef daar toch niks om, al plaag en mensch my daarmee, want ik hat het daar heel goed; meer beter as t' huis!
Galgevogel, met blydschap.
Daar! - Zie jy nou? Dat is een Jantje Reg-uit. Voor zoo een hat ik nog wat over. (Tegen Waterschuw) Maar voor een vent zoo as jy, niks nie. - Kom, Dronkelap! Ik hat nou net geld genoeg voor nog een paar zoopies. Kom, maar! omdat jy toch zoo eerlyk is, zal ik met jou broederlyk deele. - Een slokje voor jou, een voor my. | |
[pagina 133]
| |
Dronkelap.
Maar zal dat nie te laat wees? - Wy moet mus na die Collesie van Humbug gaan.
Galgevogel, hem onder den arm nemende.
Wat wil het te laat wees! Twee zoopjes is mus gaauw na binne. - Kom jy, maar!
Droogekeel.
Ik gaat meê.
Galgevogel.
Ook al. Kom!
Dronkelap, spottend op Waterschuw wyzende.
En die eerlyke kerel, daar? ...
Galgevogel.
O, laat die olyke duivel maar staan! Hy is al te fatsoenlyk voor ons. (Hy vertrekt met de twee anderen geärmd.)
Waterschuw alleen, hen treurig naziende.
Zoo! - Allemaal gaat nou van my af om te zuipen, en laat my hier als een gek alleen staan! - En dat moet ik verdrage! - Neen, das te erg! (Hy doorzoekt zyne zakken.) Jammer, ik hat nie meer geld, nie! - Had ik maar nog een kwaartje of vierGa naar voetnoot* ouwe lappen, dan gong ik aspres na de Taphuis en steek voor haarle neus drie, maskee vier zoopjes achter makkaar in; aspres nou om haarle zoo reg te terge. - Maar, alles is op! - Had ik geweet dat die Galgevogel nog wat had, dan was ik gaauw weer goeye vriend met hom geworde! - Hy liep ook zoo haastig weg! - Duivel, nog-en-maal! - Daar kom een zukkelaarGa naar voetnoot† aan die zeker zyn hoed moet verloor hebbe, want hy | |
[pagina 134]
| |
loop blootshoof. (Hy neemt zyn' stukkende stroohoed van zyn hoofd af, beschouwt dien een oogenblik en zegt:) Ik zal kyke wat hy my voor myn Leghorn wil geve. - Altemet kryg ik nog wat. | |
Agtste tooneel.
Waterschuw, Sipdrams.
Sipdrams, zoo dronken dat hy slingert, komt op zingende.
‘Give me Woman!
Lovely Woman!
Give me Woman, War and Wine!’
Waterschuw, ter zyde.
Ei! - Die is mooi stukkend!
Sipdrams staat voor Waterschuw bot stil, ziet hem een oogenblik kluchtig aan en vraagt hem vervolgens:
Is dit de Baviaan Straat?
Waterschuw.
Die straat ken ik nie, man!
Sipdrams.
Omdat ik je hier zie staan, daarom vraag ik.
Waterschuw, eerst ter zyde.
Das aardag! - (Tegen Sipdrams) zoek jy misschien na jouw hoed?
Sipdrams,
Myn hoed? - Neen. - Ik laat die altyd te huis, als ik uit ga.
Waterschuw.
Kyk! - Das dan een nieuwe mode?
Sipdrams.
Dat is uit voorzorg, maat! - want zoo verlies ik hem niet. | |
[pagina 135]
| |
Waterschuw, ter zyde.
Nou, dan zal jy vas myn Leghorn ook nie koope, nie.
Sipdrams, digt by hem komende.
Wat pruttel je daar?
Waterschuw, zyn hoed ronddraayende
Ik dach zoo by my self as jy altemet een hoed nodig had, dan had ik jou ....
Sipdrams, op zyn lyf vallende.
Dan had-jy my wat?
Waterschuw, hem terug stootende.
Nou! - sta toch styf!
Sipdrams.
Zeg eens, Zwarte! - Ben ik nog heel ver van de plaats waar ik naar toe wil?
Waterschuw.
Watter plaats is dat dan?
Sipdrams.
Ja! - Had ik den naam maar niet vergeten! - Het is ook zulk een duivels zware, abracadabrasche ding!
Waterschuw.
De Kroeg, misschien?
Sipdrams.
Neen, daar ben ik al geweest.
Waterschuw.
Dat wou ik ook zegge.
Sipdrams, zich bedenkende.
Laat zien. - Hoe heet die Straat waar wy nu in staan?
Waterschuw.
De Plein-straat. | |
[pagina 136]
| |
Sipdrams.
Nu, dan moet het niet ver van daan wezen; wat denk je?
Waterschuw.
Weet ik het!
Sipdrams.
De plaats die ik meen is eene plaats .... waar men my heeft willen wys maken dat ik veel van jouwsgelyken zal aantreffen.
Waterschuw.
Wel, dan is het de Kroeg!
Sipdrams.
Ach neen! - wat Kroeg! - Den weg naar de Kroeg ken ik zeer goed. - Het is, integendeel, eene plek waar men geen drop dram drinken mag.
Waterschuw.
En, hoor jy dan daar t' huis, of meen jy neffens aan?
Sipdrams.
Ik hoor daar net te huis, zie je?
Waterschuw.
Waar men geen zoopjes drink?
Sipdrams.
Waar men .... (Zich bezinnende.) Jy spreekt daar van zoopjes, Zwarte! - Zou-je my aan een kleintje niet kunnen helpen?
Waterschuw.
Ja, dat was te wensche!
Sipdrams.
Wat? - (Hy wyst met de hand als iemand die geld telt.) Heb-je veelligt geen pitjes?
Waterschuw.
Geen oortje, nie! Daarom juis wou ik jou vrage of jy misschien myn strooi-hoed wou koopen. | |
[pagina 137]
| |
Sipdrams.
Laat zien. - Waar is je hoed?
Waterschuw, wyst hem zyn' hoed.
Daar is hy. - Hy is amper zoo goed as nieuwt.
Sipdrams, hem den hoed uit de hand slaande.
Die bocht! - Denk-je dat Tommy Sipdrams zulk een' hoed op zyn kop zou zetten?
Waterschuw.
Ach! - Moe toch nie zoo voor hom weggoye, nie!
Sipdrams.
Ik schop-je aanstons met je hoed dat je niet weet waar of jy belandt.
Waterschuw, zyn' hoed weer optillende
Dat wou ik wel zien! - Wet watter voet zou jy my toch schoppen?
Sipdrams.
Met alle bei, by Jove!
Waterschuw.
Ja, dan kom jy vas op jouw kop te land, en staat ook nie weêr op!
Sipdrams.
Nu! - Wil-je my te regt helpen, of niet?
Waterschuw.
Jy moet liever na de Temprens-kantoor gaan; dat zou beter voor jou wees. (Hy wil heen gaan.)
Sipdrams hem tegenhoudende.
He! ... Dat is het, Zwarte! dat is het! Naar de Temperance Society; juist zoo! - Daar moet ik wezen.
Waterschuw.
Ja, maar van daag toch nie? | |
[pagina 138]
| |
Sipdrams.
Van daag, ja! - op dit moment. - Daar is van avond wat te doen, weet-je; - en zy kunnen zonder my niet klaar raken.
Waterschuw, verwonderd.
Zonder jou, niet?
Sipdrams.
Ik ben immers lid daarvan.
Waterschuw, lachende.
Ja, jy hat my daar wel een gezigt na!
Sipdrams.
Jy wil dat niet geloven, niet waar? Het is toch waarlyk zoo.
Waterschuw, zich van hem willende losmaken.
Toe kom! - Laat maar voor my los; want ik moet er zelf na toe.
Sipdrams, verbaasd.
Neen?! - Moet-je daar ook wezen? - Jok-je niet?
Waterschuw.
Ik zeg jou, ja.
Sipdrams.
O, dan ben jy vas een van die klanten welke zy door den bank Philipynen noemen!
Waterschuw.
Net geraayen!
Sipdrams.
Wel, sakkerloot, vriendje! wil-je geloven ik kon het aan je ruiken?
Waterschuw.
Zoo!
Sipdrams.
Ja, ik ben een beest als het niet waar is! - Nu dan, man! dat komt net goed dat je daar ook heen gaat, want dan kan-je my den weg wyzen. | |
[pagina 139]
| |
Waterschuw.
Ach, ik geloof nooit dat jy tot die Collesie hoort! - Jy wil maar voor my pieren.
Sipdrams.
Ik zeg-je, neen; wy zyn broêrs! - Kom, geef my maar een zoen! (Hy wil hem omhelzen.)
Waterschuw, hem ontwykende.
Ja, ik zal jou by zoenen!
Sipdrams.
Nu kom, maat! - Kom, laat ons zamen gearmd gaan. (Hy vat hem onder den arm) net als twee waterhoenders.
Waterschuw.
Nou, goed! Maar ik zeg jou vooruit, jy moet regt lopen! - Want as jy my langs de Straat als een dronkevent wil laat gieren, dan laat ik jou met eens in de steek.
Sipdrams, hem mede slepende.
Alles wel! - Kom, myn allerliefste Philipyntje! - Kom, maar (Hy zingt.) ‘Give me Woman, War and Wine!’
Zy vertrekken.
Einde van het derde Bedryf. |
|