De nieuwe ridderorde of De Temperantisten
(1832)–Charles Etienne Boniface– Auteursrechtvrij
[pagina 140]
| |
Vierde Bedryf.
Het Tooneel verbeeldt eene groote gottische Ridderzaal. Men ziet van alle kanten losgerolde banieren, lansen, schilden en allerlei zinnebeeldige tropheën hangen. In 't midden is eene groote tafel die byna de gansche breedte des Tooneel beslaat en die de gedaante heeft van een halve maan, waarvan de twee tuiten of einden naar de kant der aanschouwers uitsteeken. Er is slechts een naauw passagie tusschen deze tafel en de koelissen aan weêr zyde om den doorgang aan een enkele persoon toetelaten. Op dezelve staan drie zilvere Armkandelaars met brandende waskaarsen; als ook verscheidene Inktkokers en alle soorten van schryfgereedschappen; men ziet er ook op, elf kristale karaffen gevuld met eene soort van vocht dat, wat de kleur betreft, zeer veel naar water gelykt, en naast elke karaffe is een waterglas geplaalst, ten dienste van elk afzonderlyk lid, zynde deze ook elf in getal. - In het midden, en vlak over het Parterre, slaat een groote armstoel, geheel met rode leder bekleed; en aan weêrskant van dien, vyf andere minder prachtige stoelen. Op eene redelyke hoogte boven den Commandeurstoel ziet men een Transparent hangen waarop in de gedaante van een' Regenboog een brok van den zodiak is geschilderd, waarvan het middenpunt door de figuur van den Waterman, en het woord ‘Aquarius’ met groote letters boven aan, gevuld is. De twee zuilen van dezen boog rusten op twee vette Ganzen, die in eene vliegende houding, met het hoofd naar elkander gekeerd en met opene bekken, (als of zy kwaakten) zyn afgebeeld. - Meer naar voren, zyn twee
houte banken aan weêrzyde des Tooneels geplaatst, die bestemd zyn voor de vreemde bezoekers aan welke de Ridderschap vry-entré heeft verleend.
| |
[pagina 141]
| |
Eerste tooneel.
O'Groggy, Een Drukker.
De Drukker, half zacht tegen O'Groggy welken hy met vele geheimzinnige gebaarden naar binnen geleidt.
Kom aan deze kant; - zit u op dien bank, daar; en wees stil.
O'Groggy.
Op dien bank zitten? - Mag ik dan niet even wel staan?
De Drukker.
Ook al. Maar sta stil.
O'Groggy.
Stil zitten! stil staan! - Wat galg! ik zal toch hier, hoop ik, als het beeld eens Heiligen in eene Roomsche-kerk, niet moeten figureren!
De Drukker, met een' vinger op den mond.
St, st! - Niet zoo hard spreken!
O'Groggy.
Maar; weet gy niet, ten minste, wat zy met my voor hebben?
De Drukker.
De Heeren zyn allen in het naast vertrek. - Zy zyn nu eerst aangekomen. - Zy kleeden zich. - Zy zullen zoo hier wezen. (Hy wil weggaan.)
O'Groggy hem terug roepende.
Nu, blyft dan een oogenblik hier, om my zoo lang gezelschap te houden.
De Drukker.
St, st! - Dat mag ik niet. | |
[pagina 142]
| |
O'Groggy.
Pots-element! en dat waarom dan niet?
De Drukker.
St, st! - Gy moogt op deze plaats niet vloeken!
O'Groggy, van ongeduld met den voet stampende.
En wie duivel zal my dat beletten?
De Drukker, heengaande.
St, st! - Gy moet hier met den voet zoo niet stampen!
O'Groggy, hem driftig eenige schreden vervolgende.
Ei, loop naar de hel, met uw st! st! - (De Drukker loop weg.) Den tyd zal ik my hier kort maken zoo als ik goed vind, en zonder my aan dat malle st, st! te storen. (Alleen.) Die hondsknecht ziet er zoo schichtig uit als myne Peggy een half uur na dat ik stomgeklopt heb. - (Men ziet Grietje Drilbouten haren kop van achter de zy-schermen uitsteken.) Wat duivel, nog een maal! om dat ik my gisteren eene kleine roes heb gedronken zullen my heden de heeren Temperantisten, hoop ik, niet opeeten! - Ik heb myn wyf in myne dronkenschap een weinig geranseld: - nu, wat zwarigheid! zoo iets doe ik immers ook wel van tyd tot tyd als ik nugter ben, en daar heb ik het regt toe. - Ja, al hadde ik haar zelfs doodgeslagen, dan kon my nog niemand iets daar voor doen! - want, het heeft immers nog kortelings gebleken. - Als ik maar zorg dat ik geen Hottentot of Slaaf aanrake, dan is alles goed en wel. - Dus wat willen, wat kunnen deze Heeren met my aanvangen? - My vertellen dat ik aan hen myn' ontslag uit de gevangenis verschuldigd ben? - Wel! dan zal ik zeggen: Dank-je! - My te reden stellen om dat ik in handen van de Policie gevallen ben, en my daarop een nieuwe predikatie over de matigheid voor huilen? - Goed! dan zal ik nog zeggen: Dank-je! vooral als de preek niet te lang is. | |
[pagina 143]
| |
Of misschien van voornemen om door het bekendmaken dat myn eerlyke naam door hen van de Lyst der Temperantisten uitgeschrabd is, my zoo regt te beschamen en te plagen? - Nu, dan zal ik weder zeggen: Dank-je! met een, Als 't u belieft nog daarby; want ik ben beleefder dan men my wel voor aanziet, en weet my in alles te troosten. | |
Tweede tooneel.
O'Groggy, Grietje Drilbouten.
Grietje al de pracht van het vertrek met eene kluchtige bewondering staroogende; doch zonder O'Groggy te zien.
Allamen - se! Sie! (Zy klapt verscheidene malen met haren tong) Tut .. tut ... tut! Das nou altedanag fraai, hierzoo! - Kyk nou, maar! - Kyk nou!
O'Groggy ter zyde, haar bespeurende.
Halo! - Waar komt die van daan?
Grietje, naar de tafel gaande.
Kyk die mooi kaerse! - die mooi bottels. - Sie! - jouw ooge word zoo maar blind!
O'Groggy, ter zyde.
Zy is hier vreemd, zoo het schynt.
Grietje, overal hare blikken met toenemende verbaasdheid slaande.
En die fraaye printjes! - En die schilderasie, allagaar!
O'Groggy, ter zyde.
Hoe drommel is zy toch hier ingekomen?
Grietje, by zich zelve.
Hulle gaat vas aans lekker eet en drink; daaron laat hulle my buitendeur staan, die galge goed! | |
[pagina 144]
| |
O'Groggy, ter zyde.
Waar blyft nu de deurwaarder met zyn st, st?
Grietje, neemt eene van de gevulde karaffen van de tafel af, en stelt die tegen het licht.
Hoe mooi schoon lykent die water in zoo een ding! Jy kryg zoo maar lus om daaruit te drinken. (Zy neemt den glazen prop af.)
OGroggy, eerst ter zyde.
Ei, ei! - Zy zal toch niet, hoop ik! .. (Tegen haar.) zeg 'ereis, dikke Totje! wien zoek-je toch hier?
Grietje, hem nu eerst gewaar wordende.
Ha! - Dag, minneer! - Ik hat nie gezien voor minneer, nie. - Weet minneer nie altemet waar Manus is?
O'Groggy.
Manus? - neen. Wie is Manus?
Grietje.
Manus Kalfachter, das myn man. Hulle hat voor hom hierin gebrog om zulle van hom iets wil maak; en nou kom ik hierzoo en zoek, zoek voor hom overal, en kan nie kryge, nie.
O'Groggy.
O, dan wordt je man zeker een Temperantist.
Grietje.
Ja. net, Dat wil hulle van hom maak. (Zy brengt de Karaffe aan haren mond.)
O'Groggy, haar willende beletten.
Nu, vrouwmensch! gy zult toch niet uit de fles drinken?
Grietje.
Hoe moet dan maak, minneer, as en-mensch dorst hat?
O'Groggy.
Wel, hier zyn immers glazen! | |
[pagina 145]
| |
Grietje.
Oh, al te klein die, minneer! en ik hat alte danag groote dorst. - Das veul beter zoo. (Zy drinkt uit de karaffe.)
O'Groggy, lachende.
Nu, voor myn part, wel bekome het je!
Grietje, na dat zy een mondvol ingeslikt heeft.
Arie! - Dat smaak rentig-waar nets vaderlandse zoopies. - Das te danag lekker water, die! (Zy drinkt.)
O'Groggy, ter zyde.
Hoe! - Zou het misschien ...? (Tegen Grietje.) Zeg! - laat ik dat water eens ruiken.
Grietje, een oogenblik uitscheidende, terwyl zy het laatste slokje nog diep inhaalt.
Ha! ... Had ons maar digt by Bethelsdorp een fonteintje waar ons van die lekker water kon gaat hale! - Of ons nie zoo bly wees!
O'Groggy, aan de karaffe die zy steeds in hare hand houdt geroken hebbende.
O my conscience! - Het is, zoo waar ik leef, echte Jenever!
Grietje.
Janever! - Hiet dat Janever? - O, al te lekker Janever! - (Zy drinkt weder.)
O'Groggy, die haar de karaffe wil ontnemen.
Genoeg! - Al genoeg zoo, Moedertje! - Denk om je evenmenschen; - ik ben ook dorstig.
Grietje, de Karaffe styf houdende.
Wach! wach! - Nog maar een klein slokje, dan kan jy kryge. - (Zy drinkt.) | |
[pagina 146]
| |
O'Groggy, haar eindelyk de karaffe uit de hand rukkende.
Ja, maar; als je zoo voort gaat dan blyft er niets over! (Zoodra als hy de fles aan zyn' mond wil zetten, hoort men achter de schermen een musikaal geluid als door een Mond-harmonica voortgebragt, waarop O'Groggy verschrikt en den arm weder laat zakken.)
Grietje, ontsteld.
Daar! - Wat is dat?
O'Groggy.
O Hemel! - Ja, wat dat is! - (Haar de karaffe terug gevende.) Daar, neem dat duivelsch ding maar weder aan, en maak zelf dat je weg komt, eer dat je nog levendig verbrand worde. - (Hy gaat schielyk op een' der banken zitten.)
Grietje, wil weder naar de tafel, om er de karaffe op te zetten, doch daar zy de Ridderlyke Processie ziet aankomen, kruipt zy van schrik onder de tafel en neemt de karaffe mede.
Ei, bewaar my toch! - Daar komt een heele trop Paaiboelies aan! - (Zy steekt haar weg.) | |
Derde toneel.De vorigen: De Ridders Temperantisten.
De Processie komt in de volgende orde op.
1o. Krikie, met eene Zotskap op het hoofd, een getande witte kraag met daaraan hangende belletjes om den hals, een rood en op zyn oud spaansch gemaakte kamisool, een' breede leederen band om het lyf waarop vlak van voren een ronde plaat is gehecht in welke eene groote Spin (in 't Latyn Tarantula genaamd) is afgebeeld; ook hangt hem voor de borst een groot blikke bord waarop een kapitale T te zien
| |
[pagina 147]
| |
is, en dat met een zwarte lint om zyn hals is vastgebonden. Zyne overige kleederen zyn als in 't tweede Bedryf. - Hy komt aan het hoofd der Processie, geleidt dezelve deftig rondom de groote tafel, en stapt vervolgens naar voren, tot hy aan den rand des Tooneels ter linker zyde der aanschouwers is aangekomen; alwaar hy dan stil staat. In zyne eene hand houdt hy eene zoogenaamde Marotte of Gekspop, en in de andere een Mond-harmonica.
2o. Barbarubra volgt op hem. Die heeft een zwart vierkantige en van Beerenhaar gemaakte Schako op, waarvan de twee zy-kleppen onder zyn' kin vastgemaakt zynde, zyn gelaat gedeeltelyk verbergende, iets wreeds en vervaarlyks aan hetzelve geven. Hy heeft ook een spaansche kraag en baatje, doch dit laatste is geheel zwart. Op den lyfband welken hy, gelyk Krikie en alle de andere Ridders, om heeft, is een Paard geschilderd, en op zyn borstplaat een groote E, zynde dat de eerste letter van het latynsche woord Equus (een Paard.) Eene verroeste rapier zonder scheide steekt aan zyne zyde. - Hy draagt een paar graauwe wolle handschoenen, en in zyne hand houdt hy eene lange spier. Zyn overige kleederen zyn dezelve als in 't tweede Bedryf. Hy komt naast Kriekie staan, doch een weinig meer naar achter. 3o. Delirium Tremens, heeft een zwarte spitse muts op die, wat de vorm betreft, zeer vele overeenkomst heeft met een Chineesche-Toedoe. Aan deze muts is een geborduurde rand bestaande uit witte en kruizelings gelegde doodsbeenderen. Ook draagt hy over zyne vorige kleederen een lange zwarte tabbaart geheel met doodshoofden bezaaid. Op zyn' lyfband is het afbeeldsel van een' Muishond (in 't Latyn Melis) en op zyne borstplaat een M. - Hy plaatst zich naast Barbarubra. 4o. Sir J. Brute, is als een Molenaarsknecht gekleed. Dat is: hy heeft een' slappen ronden en geheel met meel bestrooiden hoed op. Zyn baatje is van vuilwitte laken met lange mouwen en buitenge- | |
[pagina 148]
| |
woon dikke knopen; - of, met andere woorden, hy is van zyn' kop tot zyn halve lyf in het costuum van Pierrot gestoken; doch het restant van zyne kleeding is als in 't tweede Bedryf, - Op zyn' lederen band ziet men een Paauw (Pavo,) en op zyne borstplaat een P. - Hy draagt een' grooten Vaan of Banier waarop het Zinnebeeld der Matigheid (namelyk een' op een altaar staanden Ezel, met het woord Temperantia boven aanGa naar voetnoot*) afgemaald is, en gaat zich naast D. Tremens plaatsen.
5o. M. Riddersporen, vertoont van zyn hoofd tot aan zyne heup een Egyptische Mumie; dat is, hy heeft eene soort van halve hembd aan, van donkerblaauwe taf gemaakt, waaraan eene kap is genaaid Die hem het gansche hoofd alsmede een goed gedeelte van zyn aangezigt bedekt, en naauw onder den kin is vastgemaakt. Deze hembd zoo wel als de kap is vol breede banden van verschillende kleuren op welken eenige hieroglyphen te zien zyn. - Op zyn' lyfband heeft hy een Egel (Eres,) en op de borstplaat een E. - Hy draagt het losgerolde Receptie-Formulier, en komt naast J. Brute staan. 0o. Kalfachter, blootshoofd, geblinddoekt, zyn baatje onder den arm en zyn' linker schouder geheel ontbloot, houdt zich met de eene hand aan de kleederen van Riddersporen vast, en komt hem achteraan. Zoodra, echter, als hy in het midden des toneels is aangekomen, wordt hy door de Commandeur zachtelyk uit de rei een weinig naar voren gestoten, en daar blyft hy stil staan. 6o. D. Humbug Philipumpkin, draagt op zyn hoofd een' kroon van vogelvederen gemaakt, volkomen gelyk aan het bekende hoofdtooisel der Zuid-Amerikaansche wilden. Ook heeft hy een Kaffer-Karosse van Tyger vel op den rug, en eene hassegaai in de hand, terwyl zyne overige kleederen uit een zwarte zyde Onderbaatje horte zwarte broek met zyde koussen, en schoenen met kleine ronde gespen bestaan. De opening van zyn' mantel of karosse laat ook een kleine bef zien. Het zinnebeeld van zyn lyfband is een Kiksorsch, (Rana,) en op zyn borstplaat is een R. Hy plaatst zich in het centrum naast Riddersporen. | |
[pagina 149]
| |
7o. Stoeleman Puff, heeft een' bordpapieren Myter (Bisschops-muts) op, een groote witte kraag om den hals en een' ligt blaauwen met wit gevoerden jas aan, die hem echter niet lager komt dan de knieën, en onder welken hy, even als D. Humbug zwarte korte broek, baatje en koussen heeft. Op zyn lyfband ziet men de figuur van een Lam, en de letter van zyne borstplaat is een A. (Agnus.) Hy houdt het Constitutie-boek der Orde in de hand. en komt naast D. Humbug staan. 8o. Adam Scotus, heeft een Schotsche Grenadiersmuts op en een korte Highlanders-plaid of mantel om, terwyl zyne overige kleederen volkomen dezelfden zyn als van zyne twee voorgangers. - Op zyn lederen gordel is een Uil, en op zyne borstplaat een N. (Noctua.) Hy draagt een' Vaan gelyk Brute, doch op dezen is Adam (onzen allereersten Vader en Bescherm-engel der Temperantisten) in eene staande houding geschilderd, met het woord Sobrietas boven zyn hoofd. - Hy plaatst zich naast Puff, dooh een weinig meer naar voren. 9o. Von Pochtmann Druiloor, heeft een' hoed zonder rand, of liever den bol van een' hoed op, die de gedaante heeft van een' omgekeerde Wateremmer, en ook als zoodanig geschilderd is, met een zwarten band (het hengsel verbeeldende) onder den kin vastgemaakt. Van onder dit kapsel steekt eene pruisische staart uit van omtrent twee voet lang. Over de kleederen die hy in 't vorige Bedryf (met uitzondering van den mannel) heeft aangehad, draagt hy thans slechts eene roode wolle hembd. - Op zyn' lyfband ziet men een Schildpad, (Testudo) en op zyne borstplaat een T. - Ook heeft hy in zyne hand het bekend Geessel-instrument door de Engelschen ‘Cato' nine tails’ genaamd. - Hy plaatst zich naast Scotus. 10o. Rector Muilpeeren, heeft een' ouden Dragonder helm op, met een dikke bos overeindstaande vederen. Zyn boven kleed is een Arlekynsche-baatje, doch het restant is volmaakt gelyk aan het costuum van D. Humbug en Puff; behalve dat hy twee groote scherm-handschoenen draagt en dat zyn' linker arm in een wapenschild steekt waarop men deze woorden leest: ‘Aquae potor et propugnator sum.’ In zyn' lederen band waarop eene wilde Bok, (in 't latyn Ibex genaamd) geschilderd is, draagt hy ook een' houten sabel. - Op zyne borstplaat ziet men een I. - Hy komt naast Druiloor staan. | |
[pagina 150]
| |
11o Stoffel Bacchanalia heeft het lederen kalotje alsmede het boven kleed van eene Nachtwacht, doch, voor het overige hetzelfde costuum als in 't tweede Bedryf. - Op zyn' lyfband is een Eend afgebeeld, en aan denzelven hangt een' ratel, zynde dit zyn eenigste wapen. - Op zyne borstplaat staat een A. (voor Anas, een Eend.) Onder zyn' arm draagt hy een vierkantige schildery welke men veronderstelt de gedrukte Regulatiën der Orde te zyn. Hy plaatst zich naast Muilpeeren, doch zoodanig dat hy met Krikie in eene gelyke linie staat. De Ridders op drie musikale Accoorden door Krikie met zyne Mond-harmonica gegeven staan nu stil en vormen een' halven kring in het middenpunt van welken Kalfachter alleen staat; en zyn op zulk eene wyze naast elkander geplaatst, de Aanschouwers duidelyk op deze thans vercenigde Borstplaaten het woord Temperantia lezen kunnen: zoo als in deze Figuur.
Op deze halven kring ziet men van de zoldering het afbeeldsel van een vervaarlyk groote Krokodil nederdalen die tusschen zyn vier klaauwen een lange strook of band houdt waarop men leest:
| |
[pagina 151]
| |
‘HUMBUG-MUSEUM’
CONTAINING ‘A NEW COLLECTION OF NATURAL CURIOSITIES.’
Dit schilderstuk blyft over het hoofd der Ridders hangen tot het einde der Receptie, waarna het dan weder opgehaald wordt.
Bacchanalia, tegen Humbug.
Kunnen de by de deur des Tempels wachtende Nieuwelingen thans binnen gelaten worden, achtbare Commandeur? D. Humbug, met eene zware uitspraak.
Ja, vriend! - Geef maar het teeken.
Bacchalania begint te ratelen; waarop dadelyk de volgende personen verschynen.
| |
Vierde tooneel.De vorigen: Sipdrams, Everdry, Galgevogel, Dronkelap, Droogekeel, Waterschuw, Letterzetters en Philipynen. Zy stormen allen naar binnen, en gaan zich haastig op de houten banken, achter de Ridders plaatsen, alwaar zy zich staande houden zoo lang als de Ceremonie duurt.
Kalfachter die op het geraas van den Ratel is van schrik op den grond gevallen, en het doek van voor zyne oogen heeft weggerukt, ziet nu alles wat hem omringt met de grootste bewondering aan, en roept eindelyk op een' kluchtigen toon uit:
Arie! | |
[pagina 152]
| |
Sir J. Brute, tegen Krikie.
Gy hebt, hoop ik, gezorgd dat hier niemand vreemds ons kome stooren? (Zyn' tong is even dik als die van D. Humbug.)
Krikie.
Ja wel. - Ik heb aan de buitendeur een papiertje geplakt waarop geschreven staat. No Admission except for Members.
Puff, tegen Kalfachter.
Sta op, mensch! deze postuur voegt u hier niet.
Riddersporen, hem ophelpende.
Maak u maar niet verlegen! - Kent gy uwe les nog wel?
Kalfachter, verlegen lachende.
Gone! - Hie! - Ik weet nie, Sieur. - Ik zal kyke!
Scotus, zich by hem voegende.
Gy hebt slechts te erhaalen hetgeen deze heer u zegt. (Hy wyst op Riddersporen.)
Muilpeeren, stroef, doch ook zoo wat belemmerd van spraak, tegen de achter hem staande aanschouwers.
Nu, stilte! - en aandacht!
Krikie blaast weder drie accoorden.
Barbarubra die ook een knipje weg heeft, tegen Kalfachter met eene grove stem.
Hoe is uw' naam, Philipyn?
Kalfachter confuus.
Philipyn ...
Riddersporen hem byspringende.
St! - Uwen naam wordt gevraagd; en gy moet dien opgeven.
Kalfachter, bevende.
Ik hiet Manus Kalfachter, Sieur. | |
[pagina 153]
| |
Muilpeeren.
Zyt gy gedoopt?
Kalfachter, erhaalende
Zyt gy ged .....
Riddersporen, schielyk invallende.
Ach! wat doet gy toch? - Gy moet immers antwoorden ja, of neen.
Kalfachter.
Ja of neen. D. Humbug goedig tegen de Ridders.
Hy meent, ja.
Scotus.
Hoe oud zyt gy?
Kalfachter, als boven.
Ja, of neen. Sir J. Brute ongeduldig, ter zyde
Dat domme schepsel!
Riddersporen, tegen Kalfachter.
Uw ouderdom moet gy zeggen.
Kalfachter.
Ha, dat kan ik mus nie, Sieur! - Ik hat nooit geweet hoe oud dat ik is D. Humbug, tegen de Ridders.
Hy zal, naar gissing, vyf en-dertig jaren wezen. D. Tremens, tegen Kalfachter.
Waar zyt gy geboren?
Kalfachter zich beginnende te herstellen.
Daar onder in het veld, Sieur.
Kiddersporen.
Maar hoe heet de plaats? | |
[pagina 154]
| |
Kalfachter.
Ik geloof moeder hat voor my gezeg... achter Baviaans-Kloof, of daar digt by.
Puff.
Van waar komt gy thans?
Kalfachter.
Van Bethelsdorp. D. Humbug.
En wat komt gy onder ons doen?
Kalfachter.
Ik kom hoor van vader Humbug watter malligheid ....
Riddersporen schielyk.
Matigheid, man!
Kalfachter, voortsprekende.
De mense hier aan de Kaap maak; en of hulle voor my ook in die zot ... zotte ... dings ...
Riddersporen, hem willende helpen.
Societeit.
Kalfachter, zonder naar hem te luisteren.
Zottigheid, wil aannemen.
Bacchanalia.
Dus wilt gy Ridder Temperantist worden?
Kalfachter.
As-je blief, Sieur! As nie te veul moeite is, nie.
Krikie.
Goed. Maak u dan maar klaar.
Scotus, hem by de hand vriendelyk vattende.
Wel dus! verneem, onnozele kind der natuur! welke | |
[pagina 155]
| |
de verhevene verplichtingen zyn van een Ridder Temperantist. - Voor eerst; moet gy zweeren dat gy van nu af van alle sterke-dranken af zult zien.
Kalfachter, zyn een oor krabbende.
Die voor eers is al banje zwaar, Sieur! - En in de zomer als het zoodanig warm is, hoe dan gemaakt?
Muilpeeren, norsch.
Drink water.
Kalfachter.
Maar, as water nou nie help? Sir J. Brute, norsch.
Neem een boek.Ga naar voetnoot*
Kalfachter, verwonderd.
Om te drinken? D. Humbug, met goedheid.
Of woon des avonds onze belangryke Lectures byGa naar voetnoot†
Kalfachter, tegen Scotus.
Is het daar waar de mensen in slaap vallen?
Riddersporen, met eene waarschouwende blik
Stil, stil! - Laat u geen onvoorzichtig woord ontvallen!
Scotus, voortgaande met zyne vermaning
Ten tweede; dat gy u nooit dronken zult drinken. | |
[pagina 156]
| |
Kalfachter.
Ja! - As een mens niks as water zuip, hoe kan hy dan dronken worden!
Scotus.
Ten derde; dat gy uwen invloed zult gebruiken om alle uwe verwanten, vrienden en onderhorigen den zelfden levensregel te doen aannemen.
Kalfachter, half ter zyde.
Ja! by myn Grietje vooral, moet ik maar met water aankomen!
Scotus.
En, ten vierde; dat gy alle de genen die zich vermetelen ons te bespotten; als ook die, welke halstarrig blyven weigeren ons voorbeeld te volgen; niet langer als christenen, maar als Satanskinderen zult bechouwen.
Kalfachter.
O! as sieur wil hebbe zal ik haarle de pokkel vol uitschellen.
Riddersporen, hem met den vinger wyzende.
St! - Niet zoo veel spreken!
Scotus, met eene schotsche deftigheid.
Want zie! - Onze zinnebeeldige kleedingen geven u een beknopt en tevens krachtig begrip van alle de hatelyke gevolgen der Onmatigheid in het drinken van gedistilleerde vochten. - By voorbeeld: het louter aannaderen van een' Dronkaard doet ieder gevoelig mensch terug deinzen, als op het gezigt van dezen. (Hy wyst op Barbarubra.) Terwyl hy, wiens verstand door den drank beneveld is zich, of als een nar vertoont, gelyk dezen (Hy wyst op Krikie) of als een buffel, gelyk dezen; (Hy wyst op J. Brute) of als een russie-maker, gelyk dezen (Hy wyst op Muilpeeren;) waardoor hy 's nachts ligtelyk in de handen raakt van dezen (Hy wyst op Bacchanalia;) of met er tyd, nog al, onder de jurisdictie van dezen (Hy | |
[pagina 157]
| |
wyst op Druiloor;) ten zy dat zyn ondermynd ligchaam hem anders doe snellen in de armen van dezen (Hy wyst op D. Tremens;) die hem dan schielyk doet er uitzien als dezen (Hy wyst op Riddersporen.) Het denkbeeld waarvan, doet elk weldenkende Wysgeer zyne verkeering in eenen zoogenaamd beschaafden kring verfoeyen, en hartelyk wenschen dat hy zyn blanke vel en al zyne geleerdheid kon afleggen om zich te zien herscheppen in een schepsel als dezen (Hy wyst op D. Humbug.)
Kalfachter, die door deze aanspraak geheel baloorig geworden is.
Ja, sieur. - Das waar, wat die sieur zeg! - Dat ziet ik. (Hy wryft zich de oogen.)
Scotus.
Nu dan, volhardt gy in uwe begeerte om tot onze Orde te worden ingelyfd?
Kalfachter.
Is ik het dan nogge nie?
Scotus.
Neen. Nu zal dat eerst gebeuren.
Riddersporen neemt thans het formulier op, en zegt tegen Kalfachter.
Kinel.
Kalfachter, zich met weêrzin op beide knieën latende vallen.
O jee! - ik is al moeg, al! Sir J. Brute die met zyn banier achter hem komt staan.
Let op.
Puff komt aan de andere zyde van Kalfachter staan, opent zyn boek en leest langzaam het volgende.
‘De Candidaat in den Tempel van Aquarius door de Ridderschaar geleid, onder den ontrolden standaart | |
[pagina 158]
| |
van Temperantia geknield, en het aangezigt naar het af beeldsel onzes vader Adams den Bescherm-engel der Orde gekeerd hebbende, spreekt duidelyk en verstaanbaar in presentie van alle de Leden zyne bevestigende antwoorden tot het volgend Exorcismus uit. Voor dien Pestdrank bekend onder den naam van Brandewyn, hetzy dat dezelve aan de Kaap de Goede Hoop of in ander Landen gefabriceerd worde, - van nu af, en voor immer en altoos ....’
Riddersporen in het Formulier lezende.
‘Pater Adam, libera nos!’
Kalfachter dit Latyn op zyne manier vertalende.
Vader Dampie, bewaar ons maar!
Puff voortlezende.
‘Voor dien Pestdrank bekend onder den naam van Jenever, hetzy echte Schiedam of nagemaakt.
Riddersporen, als boven.
‘Pater Adam, libera nos!’
Kalfachter.
Vader Dampie. bewaar ons maar!
Puff.
‘Voor dien Pestdrank bekend onder den naam van Wisky, het zy Iersch of Schotsch ....’
Riddersporen.
‘Pater Adam. libera nos!’
Kalfachter.
Vader Dampie, bewaar ons maar!
Puff.
Voor de Pestdranken bekend onder de namen van Rum en Arak, hetzy dat dezelven ons van Mauritius of van Jamaica worden overgebragt ...’ | |
[pagina 159]
| |
Riddersporen.
‘Pater Adam, libera nos!’
Kalfachter.
Vader Dampie, bewaar ons maar!
Puff.
Voor alle soorten van bedwelmende Vochten, algemeenlyk bekend onder de verleidelyke namen van Cordials of Likeuren, als Anisette, Noyau, Sherrybrandy, enz. enz. enz: ...’
Riddersporen.
‘Pater Adam, libera nos!’
Kalfachter.
Vader Dampie, bewaar ons maar!
Puff.
Eindelyk, voor alle soorten van zoogenaamde Spiritus of gedistilleerde Pestdranken reeds in het wezen of nog te ontdekken, onder welke benamingen ook ....’
Riddersporen.
‘Pater Adam, libera nos!’
Kalfachter.
Vader Dampie, bewaar ons maar!
Puff.
‘Maar dat wy integendeel de weelde dezer bedorvene en verbasterde wereld moge leeren verachten, en dermate over onze lusten triomfeeren dat wy in het toekomende het druiven sap niet dan by zeer kleine maat mogten gebruiken ....’
Riddersporen, als boven.
‘Pater Adam, ora pro nobis!’
Kalfachter, altyd met zyn vrye translaat.
Vader Dampie, help ons dan maar! | |
[pagina 160]
| |
Puff.
‘Tot dat wy ons trapsgewyze aan eene totale ontbeering van Wyn, Bier en andere door kunst vervaardigde Dranken mogten gewennen ....’
Riddersporen.
‘Pater Adam, ora pro nobis!’
Kalfachter.
Vader dampie, help ons dan maar!
Puff.
‘Ja, dat wy dezelven als vergif leeren beschouwen, en onze dierlyke drinkbehoefte met dit gezond en zuiver element bevredigen, door de natuur zoo rykelyk aan alle bewoonbare gewesten dezer Aarde geschonken ....’
Riddersporen.
‘Pater Adam, ora pro nobis!’
Kalfachter.
Vader Dampie, help ons dan maar!
Puff.
‘Op dat wy door zulk eene Matigheid in acht te nemen, tot 's menschen oorspronkelyken staat van onschuld mogten terugkeeren en onzen nederigen rang in de Republiek der waterdrinkende dieren weder krygen.’
Riddersporen.
‘Pater Adam, ora pro nobis!’
Kalfachter.
Vader Dampie, help ons dan maar!
Puff maakt zyn boek digt en zegt:
Amen! (Het geen door alle de Ridders erhaald wordt. Vervolgens zegt hy tot Kalfachter.) Ik ben over u voldaan, Candidaat; gy hebt uwe les goed gekend. - Raak nu dit boek met uwe lippen aan. (Hy geeft hem het boek om te kussen. | |
[pagina 161]
| |
Kalfachter die dit bevel niet verstaat en zich verbeeldt dat zyne overhooring voortgaat.
Vader Dampie, help ons dan maar!
Riddersporen ongeduldig, hem eenen stoot met de knie gevende, dat hy voorover valt.
Ei, wat! - gy moet het boek zoenen.
Kalfachter, zich herstellende.
Ach, wel! - wat weet ik nou? (Hy kust het boek.)
Scotus, hem zyn banier vertoonende.
Dit is het afbeeldsel van dien vader Adam door u zoo even aangeroepen. - Kus het.
Kalfachter.
Ook al, sieur! - geef maar hier. (Hy kust het.) Sir J. Brute.
Thans zyt gy een aanbidder van Temperantia, niet waar?
Riddersporen zacht tegen Kalfachter.
Zeg ja.
Kalfachter.
Ja. Sir J. Brute de banier voor zyne neus latende hangen.
Kus haar dan.
Kalfachter op het gezigt van den ezel.
Dats mus een Kwaga, Sieur!
Riddersporen, met ongeduld.
Toe, kus toch maar!
Kalfachter de banier kussende.
Daai baba!
Bacchalania hem de schildery voor houdende.
Gy hebt deze onze Regulatiën reeds hooren lezen, en neemt aan om u er letterlyk naar te gedragen? | |
[pagina 162]
| |
Kalfachter.
Ja, sieur!
Bacchanalia.
Kus dit.
Kalfachter.
Dit ook? - (Hy kust de schildery.) D. Humbug, tegen Muilpeeren.
Nu, nobele Kampioen; toon eens uwen moed.
Muilpeeren, komt naar voren, wandelt deftig op en neder met eene hand op zyne heup, ziet krygshaftig naar de Loges aan weërzyde, vervolgens naar het Parterre, en zegt dan met eene grove stem.
Hear ye! - Hear ye! - Hear ye! - Aan elk en een iegelyk van u, groot of klein, oud of jong, wit of zwart, christen of heiden; - van welke natie, geloof, aanzien of kunne hy ook zy die hier met zyne eigene ooren myne woorden aanhoort, en met zyne eigene oogen myn persoon aanschouwt, zy het kennelyk: - dat deze thans voor ons geknielde Philipyn (Hy wyst op Kalfachter.) op het punt staat om uit het verachtelyke stof waarin hy zich tot hiertoe als een wurm heeft gekromd, tot den hoogen rang van Ridder, en wel Ridder Temperantist te herryzen. - Wy hebben ons door menigvuldige beproevingen kunnen overtuigen dat hy door zyne geboorte dezen eernaam volkomen waardig is; en zyn dus gereed om hem zyn Diploma te octroyeeren en ratificeeren; - edoch! byaldien zich iemand onder ulieden bevinde, wiens denkwyze op dit punt niet geheel met de onze overeenkomstig zy, of die zich verbeeldt het in zyne magt te hebben om met de zwarte wolken van den laster de zon van deze Hottentotsche Reputatie te verduisteren, en zoo doende de volbrenging der plechtigheid te beletten; dat deze vermetele beschuldiger zich dan vertoone, en met den degen in de vuist my den adelbrief van mynen beschermeling kome betwisten. Luid daag ik hem oogenbliklyk uit tot een ridderlyk tweegevecht: | |
[pagina 163]
| |
werp hem den handschoen voor de voeten, en wacht hem in postuur. (Hy werpt een' zyner handschoenen, die vol zuikerbanketten is, in het Parterre; trekt zyn' houten sabel uit en stelt zich in de attitude van een' schermmeester. - Daar men ligt veronderstellen kan dat eene party kinderen onder de toehoorders door het oprapen der banketten eenig geraas en eene korte verstrooying in het Parterre zullen verwekken; zoo blyft Muilpeeren onbeweeglyk in de beschryvene positie staan tot dat er weder stilte is. Dan eerst, steekt hy zyn' sabel weder in zynen gordel, keert langzaam en trotsch naar zyne plaats terug en zegt tegen de andere Ridders:) Niemand durft zich melden. - Voltooit dus onbevreesd uw begonnen werk.
Druiloor nadert Kalfachter en maakt zyn Cat klaar.
D. Humbug komt ook aan de andere kant naast hem staan en haalt een blikke snoer voor den dag waaraan eene plaat hangt gelyk aan die welke de overige Ridders op den borst dragen. Op deze plaat ziet men weder een T. - Merkende nogtans dat Kalfachter eenigzins verlegen naar het tuchtinstrument van Druiloor omziet, zegt hy hem met goedheid.
Wees maar niet ongerust; men zal u niet hard slaan.
Kalfachter, lachende.
O, ik is nie bang voor zoo een kat, nie sieur! Hulle had al meer met zoo een ding van zyn leven gekheid met my gemaak!
Druiloor ligt den arm op. Krikie zet zyne harmonica voor zynen mond. Op een teeken door D. Humbug gegeven, blaast Krikie een accoord en Druiloor laat een' slag met de Cat op den bloten schouder van Kalfachter vallen. - Het geen tot drie malen erhaald wordt.
| |
[pagina 164]
| |
Bacchanalia by elken slag dien Kalfachter ontvangt.
Accipe hoc! D. Humbug hem, na de beschrevene executie hem het snoer om den hals doende.
In den naam van onzen Aardsvader, Adam den eersten; - eertyds den gelukkigen bewooner van een oord alwaar in het midden des overvloeds de Onmatigheid echter, nimmer met hem heeft huis gehouden; - wyd ik u, Manus Kalfachter van Bethelsdorp, in de nieuwe philosophische Orde der Temperantisten. Ontvang dit kosbaar halssnoer als een honorabel teeken van uwe verhevene waardigheid. Daaraan hangt eene blikke médaille waarop een T staat, dewelke de eerste letter is van het woord Temperance; en nademaal ik de zoete hoop koester dat gy, Manus, op uwe beurt de stichter zult zyn van een nieuw Matigheid Genootschap, in de nabyheid van myne geliefde stad Philopolis, zoo dient gy ook met de Initiaal van dit heilig woord gedecoreerd te zyn. Neem insgelyks dezen lyf band aan; op denzelven is de figuur van een' Mol afgemaald dien wy, geleerden, in het latyn Talpa noemen en waarvan dus, de voorste letter ook alweder met de T van uwe borstplaat harmonieert. Dit is, myn waarde, een symboliek ornement dat u gestadig aan uwe belofte zal herinneren; want dit schroomvallig dier geeft den mensch nog dagelyks een sublime voor beeld van Matigheid, daar het zoo als gy wel zult hebben opgemerkt, nimmer den minsten trek voor Brandewyn of dergelyk heeft doen blyken. Bewaar deze kleinooden zorgvuldig en ... zie daar alles. Thans zyt gy Ridder en moogt u Sir noemen.
Kalfachter, lachende.
Sir Manus! D. Humbug.
Sta dus op, en omhels my, geliefde Broeder!
Kalfachter staat op en valt D. Humbug in de armen. - Alle de Ridders
| |
[pagina 165]
| |
applaudisseeren - Naderhand homt Bacchanalia hem by de hand nemen om hem aan elken Ridder voort te stellen; hetgeen hem aan Bacchanalia doet vragen:
Moet ik ze nou allegaar zoenen?
Bacchanalia.
Neen; - slechts de hand broederlyk drukken.
D. Humbug, zich trotsch tot de settlers en overige aanschouwers die achter hem hebben gestaan, keerende.
En gy, ongezeglyke, onverbeterlyke, ondragelyke, schaamteloze, redeloze, toomloze, onbedachtzame, gruwzame en ongehoorzame SatanskinderenGa naar voetnoot* van een Europische ras! - Dolle honde! Verwenschte zwervers! - Liederlyke zuiplappen! die deze brilliante Receptie hebt bygewoond! - neemt nu een exempel aan dezen Hotten tot dien wy in ons midden hebben geadmitteerd en met ons Ridderteeken geornementeerd zonder hem aan eenigen proeftyd vooraf te hebben gesubmitteerd, gelyk wy van u eischen, blootelyks om dat hy een Betheldorpsche burger is en dat er, zoo als iedereen thans weet, geen temperentachtiger mensch onder de zon leeft dan een Hottentot van Bethelsdorp. Gaat eens na dat hy de Representant is van eene Volkplanting waarvan in de ResearchesGa naar voetnoot† zulk eene honorabele melding gemaakt wordt! - Van eene Volkplanting die, wat de beschaving, de zeden en den godsdienst betreft zich boven alle andere Volkplantingen verheft. Gaat eens na dat deze Afgezant zulk eene lange reis naar herwaards te voet heeft ondernomen, alleenlyk om ons de hulde en gelukwenschingen van deze Volkplanting te komen bieden, en zich by deze gelegenheid met de stof van ons roemryk systema te laten | |
[pagina 166]
| |
inoculeeren! - Ziet eens hoe verrukt dat hy daar staat, nu hy plechtig alle die verfoeyelyke dranken, waarop gy steeds zoo verzot zyt, heeft afgezworen! - Ziet, gaat en denkt dit alles na, beesten die gy zyt! en bloost dan over uzelven dat gy geen Hottentotten zyt, of immer kunt worden. (Na eene poos gedurende welke hy zynen mond heeft afgeveegd.) Doch, ik voel dat ik warm word, gelyk het my altyd overkomt iedere keer dat ik myne paarlen voor zulke zwynen aldus werp. Pakt u dan weg, ellendigen? - Gaat, en zuipt niet meer.
De Settlers en Hottentotten lopen verwardelyk weg, luid uitroepende.
Humbug! - Humbug! - Humbug!
O'Groggy tegen D. Humbug.
Is Jack O'Groggy onder deze generale afdanking ook begrepen, uwe eerwaarde? D. Humbug, met hevigheid,
Ga uit myne oogen. Ik ben nu niet gestemd om uwe zondige taal aan te hooren.
O'Groggy, onder het heengaan.
Zoo veel te beter; dan is my de boetpredikatie ook geschonken! - (Hy vertrekt.) D. Humbug, tegen de Ridders.
Nu kunt gy uwe ridderkleederen gaan afleggen, Broeders! om in uwe regterlyke hoedanigheid ter dezer plaatse weder te verschynen. (Hy vertrekt, en de Ridders gaan ook door elkander van 't Tooneel.)
Kalfachter, die intusschen zyn baatje weder aangetrokken heeft, houdt nu Krikie tegen, op het oogenblik dat deze het Tooneel wil verlaten.
Ei! - Wach dan toch not wat, sieur! myn vrouw moet mus nouw ook geridderd worde, neen?
Krikie.
Je vrouw! - Ben-je mal? | |
[pagina 167]
| |
Kalfachter.
Wel voor vas moet myn Grietje daar ook aan! - Zy is mus aspres met my zaam gekom.
Krikie den wyzenman willende uithangen.
Is je vrouw, misschien, eene Amazoon? eene Jeanne d'Arc? - eene Boadicea?
Kalfachter.
Neen, sieur! - Zy hiet Grietje Drilbouten.
Krikie.
Een zeer welluidende naam, waarlyk! Laat zy er maar by blyven.
Kalfachter.
Ah, maar Sieur! zy moet mus ook belet worde om geen zoopies meer te drink.
Krikie.
Waarom?
Kalfachter.
Kyk! - Ik mag dat mus nie meer doen, nie!
Krikie.
Ja, dat is nu wat anders, Sir Manus! gy zyt ook Temperantist geworden.
Kalfachter.
Daarom juist, sieur! - met haar moet julle net zoo maak as met my.
Krikie.
Loop heen, gek! Weet gy dan nog niet dat men van eene vrouw geen Ridder maken kan?
Kalfachter.
O, sieur! van myn Grietje kan jy maken alles wat jy maar wil.
Krikie.
Den Ridder uitgezonderd. | |
[pagina 168]
| |
Kalfachter.
Maskee Ridder ook.
Krikie.
Toe, toe! zwyg maar stil, want gy hebt er geen begrip van. Eene vrouw, al is zy dan ook eene Hottentottin, blyft daarom toch maar eene vrouw; - en sedert hetgeen op onze allereerste Meeting aan onze schoonen is wedervaren, hebben wy ons voorgenomen geene Ladies meer onder ons te tolereeren - Maar, ik verbrabbel hier mynen tyd, en ik moet juist nu myn' dienst als schildknaap gaan waarnemen. - Adieu. (Hy vertrekt.)
Kalfachter hem naziende.
Haai! - Gaat dat zoo by julle? - De vrouw mag na de kantien gaan, de man nie? - De man die moet water drink, de vrouw nie. - Wel, dat geef dan een mooi huishouwe af! - As of ik nou .... (Hy bedenkt zich.) Maar wacht! - Ik zal Grietje toch pieren. Ik zal voor haar wys maak, van dat ik Humbugs-broer geworde is, dat zy ook geen brandewyn meer mag proeven; en dat zy stom, blind, doof en schurft zal worde as zy maar effentjes durf .....
Grietje, het tafelkleed opligtende en haar hoofd van onder de tafel uitstekene.
Ja, morgen bak wy! - Grietje zal zeggen dat jy dat lieg! - want ik had alles gehoord. (Zy kruipt uit)
Kalfachter geheel verslagen.
O vader Dampie, help ons dan maar!
Grietje, in hare handen slaande.
En Grietje zal voor jou uitlache, en gaar geen drop water meer zuip; aspres nou om jou te vererge! (Zy slingert.)
Kalfachter.
Ach foei toch, Grietje! - Heb jy dan nie gezien watter belofte ik daar strakkies hat moete doen, nie? Heb jy dan geen hart in jouw lyf? | |
[pagina 169]
| |
Grietje.
Wat raak my jouw belofte? - Ik hat niks nie gebeloof, nie! - Ikke, nie
Kalfachter.
Maar heb jy dan nie gehoor dat ik niks as water moet drinke, nie?
Grietje.
Nou, ga maar jouw gang. - Ik hat van der effen nog lekker Janever gedronk. (Zy wyst hem de karaffe die zy nog in hare hand heeft.)
Kalfachter, op een' klagenden toon.
Ach, loop jy! - Zoopies? - Waar gekreê, he? Waar zoo?
Grietje, op de tafel wyzende.
Wel, daar zoo! - Want die heeren lust het ook, zoo as het lykt.
Kalfachter, de Karaffe treurig bekykende.
En heb jy alleenag zoo een heele fles-vol uitgelensd?
Grietje.
Ik hat wel juist van schrik een beetje onder de tafel gestort.
Kalfachter.
Konjy dan nie een druppeltje voor my laat staan hebbe, nie?
Grietje.
Ha! - Jy mag mus nie. Zy gaat de leêge karaffe weder op de tafel zetten.
Kalfachter, springende van kwaadheid.
Ik mag nie! - Maar jy mag? - Maar hulle mag? - Das een mooi rekening! - Hulle maak wetten voor ander volk en stoor harle zelven niks daaraan. Hulle kan, by voorbeeld, haarle keel met Janever nat maak wanneer hul verkies, en ik moet maar as een eendvo- | |
[pagina 170]
| |
gel by de water blyve! (Tegen Grietje die weder naar voren komt.) Jy kan jou lekken dronke zuipe, en ik moet dat met nugter ooge aanzien! - Wel, dat zal verdomt nie waar wees! - Dat zeg ik jou, maar.
Grietje.
En wat zal jy dan maak?
Kalfachter, woedend.
Wat ik zal maak? - Ik zal haarle vooreers zegge dat zulle voor myn part met haarle Humbug Ridderschappery rondom naar de ....
Grietje, hem de hand op den mond zettende.
Heisa! - Moet toch nie zoo hard schreeuwe, nie!
Kalfachter, hare hand wegstootende.
Weg! - Ik zal haarle hartelyk bedank voor haarle Gloof! - Ik zal al die takkelasie wat hulle aan myn lyf gehange hat, weg gooye. (Hy werpt zyn' band en zyn tinne bordje weg.) Ik zal haarle vloeken! Ik....
Grietje het een en andere weder oprapende.
Gekkert! Dat moet jy nou net nie doen, nie. Jy moet liever die dinge allegaar by jou houwe, en zien of jy dat nie aan een ander kan verkoop.
Kalfachter, zich een oogenblik bezinnende.
Goddosie, ja! jy had gelyk. Wie weet hoeveel die Baas van die ander Onion, waar ons van ochend gewees is, my daarvoor geeft!
Grietje.
Altemet een heele bottel zoopjes!
Kalfachter, lachende van vreugde.
Hei ja, wie weet! - Allamense, nog-en-maal! das een danige goeye raad van jou! - Jy is een al te slimme vrouw! - Ik moet jou daarvoor zoene! (Hy omhelst haar.) | |
[pagina 171]
| |
Grietje schalkachtig.
Ja maar, as Vader Dampie naderhand kwaad op jou word, dan moet jy nie zegge das myn schuld, nie!
Kalfachter.
Wel, laat hy maar kwaad worde as hy wil. Ik lach daar wat in. - Kom maar gaauw uit die Humbugshuis; - kom maar! (Hy vat haar onder den arm, en beide vertrekken.)
De hangende Krokodil wordt weder opgehaald.
| |
Vyfde tooneel.
Krikie en Bacchanalia. Zy dragen beiden een zeker getal Vaanen op elk van welke dezelfde figuur van dier afgebeeld is die de Ridders op hunne lyfbanden hebben gehad. Zy steken deze banieren overeind achter iederen stoel, en wyzen daardoor de afzonderlyke zitplaats van elk lid aan. Alleen achter den Commandeurs stoel steken zy er drie; waarvan een overeind die den Ezel vertoont, en twee kruiswyze die een Vos en een PaauwGa naar voetnoot* in zich hebben. - Ofschoon deze twee personaadjes hunne Ridderkleederen hebben afgelegd, en thans een ordinaire zwarte rok dragen hebben zy desniettegenstaande hunne borstplaaten nog aan.
Bacchanalia.
Zeg my toch, beste Krikie! is er heden met onze Ridders iets byzonders voorgevallen?
Krikie.
Niets dat ik weet.
Bacchanalia.
Hoe schynen zy dan zoo verward, zoo wankelmoe- | |
[pagina 172]
| |
dig? - Onze Commandeur, vooral, heeft in alle zyne wezenstrekken iets dat my voor zyn welstand doet beven. Zyne oogen zyn my zoo dof; zyne uitspraak zoo zwaar! zyne bewegingen zoo convulsief!
Krikie.
Het is zoo als gy zegt. - Doch. met John Brute is het niet beter gesteld.
Bacchanalia.
Erg genoeg, waarlyk! doch op dezen komt het zeker veel minder op aan, dewyl hy in publico weinig spreekt, of dat wanneer hy het nog al doet, zyne grove aanmerkingen de aandacht der toehoorders selden opwekken. Maar Dominé Humbug, Rector Muilpeeren en de wakkere Kozak, dat zyn eigenlyk Speech-makers van veel aanbelang. - Deze zyn het die door hunne Loquentia, de eer der Institutie moeten ophouden; en ... Ik weet niet! (Hy trekt de schouders op) Ik weet in de daad niet wat hen van avond scheelt, maar ....
Krikie.
Zy zyn van middag uit gaan eeten.
Bacchanalia.
Maar zyn zy ook niet uit gaan drinken?
Krikie.
Daaraan zou ik byna moeten twyfelen; want zy zyn my zoo crimineel dorstig te huis gekomen! (Hy ziet de Karaffe die Grietje leeg heeft gedronken.) Ei! - Zie nu maar zelf! - Alle deze karaffen waren nog voor een uur geleden vol; en, zoo waar ik leef, hier is er eene alreeds leêg! - (Hy neemt die van de tafel en vertrekt.
Bacchanalia, het hoofd schuddende.
Hemel! Hemel! - Zoo gaat het immers nooit! | |
[pagina 173]
| |
Zesde tooneel.
Alle de Ridders.
Zy komen door elkander op het Tooneel, en elk blyft by den stoel staan waar zyn eigen banier hem zyne zitplaats aanwyst. Allen hebben nu eene zwartlakensche rok aan, doch daarom de borstplaat steeds voor. D. Humbug, Scotus, Muilpeeren en Puff zyn alleen geheel in 't zwart. D. Humbug, by den Presidentstoel gekomen zynde, geeft aan de Ridders het sein om te gaan zitten, zeggende:
Plaatst u, geachte Broeders! (Hy zit zich, vouwt zyne handen zamen en laat zyn hoofd op zyn' borst hangen als iemand die bidt. - NB. Hy heeft thans eene bril op de neus.)
De Ridders plaatsen zich in de volgende orde: - Ter regter zyde van den Commandeur, Puff; vervolgens Riddersporen; dan Barbarubra; dan Muilpeeren; en ten laatste, D. Tremens. - Aan de linker zyde, Scotus, en naast dezen Sir J. Brute, dan Druiloor; dan Bacchanalia, en eindelyk Krikie.
Puff, nog staande, tegen D. Humbug.
Alvorens gy deze zitting opent, eerwaarde Commandeur, - wenschte ik wel te weten of het geen de Broeder Riddersporen my op het oogenblik gecommuniceerd heeft werklyk waar zy. Dat, namelyk onder de vreemden die hier als toehoorders zullen worden toegelaten, de kwastige Quizz, de spytige Issegrim en de satirieke Macthirsty zich ook bevinden zullen; en of zulks uwe goedkeuring wegdraagt? D. Humbug koel, zyn hoofd eventjes opheffende.
Volkomen, beste Puff. | |
[pagina 174]
| |
Muilpeeren met een' dronkenmans stem.
En ik kan den Broeder Puff nog daarby verwittigen dat ik, tot het adopteeren van dezen soort van Amnestia het eerste heb aanleiding gegeven. Omdat het my Rectorialiter heeft toegescheenen dat eenen Temperantist de rol van Concitator minder voegt dan die van Conciliator.
Puff met nederigheid.
Sileo! (Hy zit zich.)
Men hoort achter de schermen verscheidene personen te gelyk doch verwardelyk zingen. Het bekend deuntje van ‘Schep vreugd in 't leven,’ wordt vooral gehoord, hetgeen echter niet zoo luidkeels moet gezongen worden dat men de woorden van de Acteurs die op het Tooneel zyn niet zoude kunnen verstaan.
D. Humbug tegen Krikie die nu eerst met eene gevulde karaffe weder komt.
Laat de vrienden der Institutie binnen komen; doch beveel hen vooraf eene decente stilte aan.
Krikie verlaat voor een oogenblik het Tooneel.
Scotus het hoofd schuddende.
Zulke vrolyke gasten passen zeer weinig, dunkt my, by eene solemneele vergadering als de onze.
Barbarubra, zyne boksbaard met de vingers krullende.
Ach wat! - Olykheid moet door vrolykheid nu en dan afgewisseld worden, Broeder! - Zoo denk ik.
(Men hoort niet meer zingen.)
D. Tremens.
Bepaald. - Het mechanismus des menschlyk verstands vereischt zelfs deze verwisseling, even als een zakhorologie dat al om de vier-en-twintig uren moet worden opgewonden. | |
[pagina 175]
| |
Sir J. Brute, met de twee elbogen op de tafel en zyn hoofd met zyne handen vast houdende.
Deze vergelyking loopt mank. - Het verstand heeft gene raderen, en kan derhalven niet als een klok worden aan den gang gebragt.
Bacchalania met eene pedagogische affectatie.
Gy haalt hier eene klok aan, waarde Brute, in het superlativum; doch de geestige Medicus sprak slechts van een uurwerk in het diminutivum, en nog was het enkel figurativum .....
Riddersporen tegen Bacchanalia, hem in de reden vallende.
Toe, toe! houd maar uw' mond. | |
Zevende en laatste tooneel.De vorigen: Krikie binnen geleidende Quizz, Callhis-son, O'Candid, Macthirsty, Issegrim, Loveclaret, Spotvogel en Going-gone.
Krikie tegen de binnenkomenden, terwyl hy hen naar de zitbanken aan weerzyde des Tooneels geplaatst, wyst.
Ziedaar, deze banken zyn voor u, myne heeren, en dezen voorzerg hebt gy enkel en alleen aan my te danken! zoo dat ik hoopen wil dat zoo dikmaals als er in het toekomende van uwe kant wat te adverteeren valt, gy uit erkentenis myn onontbeerlyk Almanak zoo wel als myn onafhankelyk en onpartydig Blad zult gedenken. (Hy gaat op zyne plaats by de Ridders zitten.)
Scotus staat op en zegt tegen de binnengetredene Visiteurs.
Myne heeren! - Gy zult het van my niet euvel nemen dat ik, eer onze eerwaarde Commandeur zyne | |
[pagina 176]
| |
Speech begint, de vryheid neem ulieden te berigten dat indien wy niet uwe aandacht (iets dat zich niet laat bevelen,) verwerven kunnen; wy ten minste staat maken dat gy als vreedzame menschen de belofte die gy u hebt laten afpersen van hier eene eerbiedige stilte te houden, getrouwelyk zult nakomen. De reden van onze Byeenkomst, heden vooral, is allergewigtigst; want niets minder dan de Zondezuivering des menschdoms in het algemeen, is thans het onderwerp onzer deliberatiën. Dus kunt gy zelven zonder verder betoog de noodzakelykheid beseffen van ons ongehinderd te laten voortgaan. Verschoont derhalven deze kleine aanmerking en ... neemt verder uw gemak, myne heeren. (Hy zit zich weder.)
De Visiteurs (die wy nu Toehoorders zullen noemen,) verdeelen zich om op de twee banken plaatst te nemen. Doch gedurende de gansche Zitting doen zy mets dan elkander wat in 't oor te fluisteren. of ook wel te lagchen na dat het geen dat voorvalt zulks schynt te billyken.
D. Humbug opstaande, en met eene stem die hoe langer hoe meer den beschonken Orateur verraadt.
In Noord-Amerika werd eenGa naar voetnoot* man geboren .... Sir J. Brute hem onzacht by de mouw trekkende.
Ach! nu begint de Oude weder te lollen! - Dat i immers eene oude storie die wy al voor zes maanden in den Advertiser hebben gehad! D. Humbug, zich bezinnende.
Oh! (Hy veegt zich den mond met zyn zakdoek af.) Ten eeuwigen roem en glorie des Noord-Amerikaansche Volks zy het gezegd! - Van dat wyze Volk! - | |
[pagina 177]
| |
Dat vernuftig, geleerd, matig Volk! - Dat Volk dat zoo verbazend verschilt van het Zuid-Afrikaansche Volk! Een Volk dat zyne oorlogschepen met loutere Waterdrinkers equipeert! - Een Volk ....
Puff zacht tegen D. Humbug.
Al volk genoeg, myn Broeder! - Gy erhaalt u te veel. D. Humbug zich bezinnende.
Ah! (Hy veegt weder zyn' mond af.) Nu begint Temperantia eensklaps hare weldadige vleugels over den ganschen Aardbodem te verspreiden, en ons in de Amerikaansche taal met de bazuin der Faam op eene donderende wyze toe te roepen: (Hy slaat met zynen vuist zoo geweldig op de tafel dat alle de glazen springen en rinkinken.)
Druiloor begint reeds te kloppen, doch wordt door Bacchanalia tegen gehouden.
Bacchanalia tegen Druiloor.
Wacht toch nog wat, Moffie! - Laat hem ten minste uitspreken. D. Humbug voortvarende.
Dat het onmatig gebruik van gedistilleerde dranken den mensch onvermydelyk naar de dronkenschap, van de dronkenschap naar de werkeloosheid, van de werkeloosheid naar de armoede, van de armoede naar de wanhoop, van de wanhoop naar de krankzinnigheid van de krankzinnigheid naar de beestachtigheid, van de beestachtigheid naar de ongeneeslykheid, van de ongeneeslykheid naar de dood, en van de dood naar den duivel voert! Deze droevige waarheid die zich sedert de Schepping voor onze oogen had verborgen, stygt nu plotselings omhoog als een allerschitterendste meteoor, en na het ander halfrond verlicht te hebben, komt nu van de oevers van het meir Ontario naar dit land der duisternis, der onkunde, der wreedheid, der verdorvenheid aanzweven!
Druiloor klopt op de tafel. Alle de Ridders volgen zyn roorbeeld.
| |
[pagina 178]
| |
D. Humbug vervolgende.
Hoe komt het dan, dove kwartels! blinde mollen! domme ezels die wy zyn! - hoe komt het, dat wy deze waarheid niet eerder ontdekt hebben? - Hoe komt het dat wy niet vroeger op het denkbeeld gekomen zyn dat de dronkenschap eene doodzonde is? Eene zonde zoo groot dat men haar als de bron van alle andere zonden moet beschouwen, dewyl door haar de menschelyke natuur woest en duivelsch gemaakt wordt? Hoe komt het, zeg ik nogmaals, dat wy zulks nu eerst zonne-klaar bespeuren, en de wereld heeft reeds vyf duizend jaren gestaan? ...
Scotus tegen Humbug, doch zacht.
Voorzichtig toch, beste! - Uw geheugen brouilleert zich met de Tydrekenkunde! D. Humbug, vervolgende.
Maar nu op het laatste, welk eene toverachtige verandering van Tooneel! - Welk eene standsverwisseling! - Welk een nieuw Eden word ik op dit ondermaandsch gewaar! - Hoe streelend voor myne oogen! Hoe verrukkend voor myn menschlievend hart! Hoe vleyend voor myn geweten! - Eene party lompe Boeren die van eene muitery onder de gekleurde Landskinderen hebben gedroomd, vatten de wapens op, rukken tegen deze hersenschimmige oproerelingen aan, en ziedaar .... twee duizend onschuldige Hottentotten hebben zich in eene dorre zandwoestyn vereenigd, om aldaar eene Temperance Society opterigten!
De Ridders applaudisseeren op het voorbeeld van Druiloor die altyd de eerste is om op de tafel te kloppen - De Toehoorders daarentegen lachen luidkeels.
D. Humbug, geraakt.
Wel nu! wat is dat voor een gelach? - Beteekent dat twyfel of spotterny? - Zyn myne woorden zoo ongeloofbaar? - Is myn persoon zoo belachelyk? - Wie zou zich vermeten ....? | |
[pagina 179]
| |
Muilpeeren opstaande, en tegen de Toehoorders.
Myne heeren! gylieden wordt ten vriendelykste verzocht om niet te lachen. D. Humbug zich met kwaadheid op zyn' stoel werpende.
In alle gevallen, of men lache of niet, nu ben ik verstoord en verd .... rink liever dan myne welsprekendheid zoo nutteloos te verspillen. Praat nu wie wil. (Hy schenkt een volle glas voor hem in en drinkt uit gramschap.)
Puff tegen Riddersporen.
Heer Secretaris, breng uwe zaken voor.
Riddersporen, leest het volgende op.
Zekere persoon genaamd Andrew Everdry, onlangs als Nieuweling in de orde der Temperantisten geadmiteerd, is door een der Broeders beschuldigd geworden van overtreding der Regulatiën onzer Orde, en schending van zynen gepresteerden eed; en is heden voor dezen Raad gedagvaard om zich van deze beschulding te zuiveren. - Indien echter de Gedaagde eenige zwarigheden vindt om zyne eigene zaak te verdedigen, de Raad staat hem een Assistant toe.
Issegrim opstaande, tegen de Ridders.
Ik ben hier voor den verweerder.
Puff, tot de Vergaderden.
Stilte!
Issegrim.
Edele Ridders! - Niets valt een' Advokaat gemakkelyker, dat weet gy, dan zyn pledooi tot het oneindige te rekken. Menige Regtsgeleerde die op den titel van Redenaar aanspraak gelooft te hebben, ontziet zich dikwerf niet om zyne toehoorders voor eene beuzelaehtigheid drie uren lang op te houden en de Regters zoo wel als zich zelven in een doolhof van tegenheden te verwarren, in welke zy op het laatste | |
[pagina 180]
| |
de hoofdzaken in den zelfden staat laten, waar dezelve stonden alvorens de spreker zynen mond had opengedaan. Maar; van deze wydlopigheid, van deze woordenpraal ben ik altyd een vyand geweest; en daarom zeg ik u hier in paucis, myn Client is aan de misdaad die men hem ten laste heeft gelegd not guilty.
De Ridders, met verwondering.
Zoo! D. Humbug, schenkt weder in.
Dus zal het op de Getuigens aankomen. Sir J. Brute, schenk ook voor hem in.
Regt. De Getuigens moet men hooren.
Beiden drinken.
Issegrims.
Nobele Ridders. De Getuigens zullen in dit geval niets afdoen. Wy staan op vaste gronden. - Onze zaak is op zichzelve zoo klaar dat eene enkele Parabola u die als zoodanig zal doen zien, en specialiter aan den edelen Commandeur dewyl hy, naar ik merk, nu eene degelyke bril heeft.
(De Toehoorders applaudisseeren)
Puff, met deftigheid.
Dit handgeklop is niet alleen storend, maar ook beledigend; en ik verzoek den geleerden Pleiter om zich van het woord bril niet meer te bedienen, alsmede de toehoorders om in het vervolg zulke luidruchtige teekens van approbatie aan dubbelzinnigheden van dien aard niet meer te geven. - Ga nu voort. Wat is uwe Parabola?
Issegrim.
Wyze Ridders! - Eene dame van hoogen rang werd eens bloedgelaten. De Doctor bekend zynde met hare zwakke constitutie, beval een' der dienstboden om een glas water te haalen en het in cas van flaauwte in gereedheid te houden. - Een lompe knecht die zyn' dienstyver wilde toonen, kwam op den inval om eenige | |
[pagina 181]
| |
druppels brandewyn in dit water te doen, en wilde, op het oogenblik dat hy zyne mevrouw de oogen wonderlyk zag verdraayen, deze mixtuur aan hare lippen brengen; doch de Chirurgyn die eene fyne neus had; verhinderde zulks, nam het glas uit de handen van den bediende en dronk het zelf uit, zeggende dat dit geen water was.
Scotus.
Wel! - Wat moeten wy uit dit vertelsel maken?
Issegrim.
Beslissen of de Doctor het regt had aan het door hem aldus ingeslikte vocht den naam van water te weigeren.
Barbarubra, voor hem inschenkende.
Eene domme vraag, dat! (Hy drinkt.)
Scotus.
Zoodra als water gemengd wordt met het eene of ander nat of droog lichaam als Koffy, Thee, Melk, Stroop, enz. zoo kan het natuurlyker wyze geen water meer heeten.
Puff.
Althans puurwater, niet.
Issegrim.
Dus oordeelt gy, slimme Ridders! dat de Doctor gelyk had? D. Tremens.
Volkomen.
Issegrim.
Ziedaar dus de onschuld van myn Client bewezen. Indien naar uw eigen onfeilbaar oordeel, Water met andere vochten gemengd geen water meer heten mag, dan kan ook vice versa Brandewyn met water of iets anders gemengd onmogelyk Brandewyn genoemd worden. Nu, myn Client die dikwyls met maagpyn geplaagd is, heeft op aanraden en met de assistentie van mynen vriend Going-gone, - wiens getuigenis des | |
[pagina 182]
| |
noods zou kunnen worden gepresteerd - eene Potioncula vervaardigd en genuttigd dewelke noch uit water, noch uit brandewyn exclusoriè, maar uit deze twee in ongelyke deelen gecombineerde elementen heeft bestaan; en vermits Andrew Everdy zich onder eeden by ulieden had verbonden om Verborum nativus acproprius sensus geen brandewyn meer te drinken, zoo heeft hy deze plechtige belofte nog niet geschonden dewyl hy, op uwe eigene taalkundige explicatievan het substantivum water berustende, triumfantelyk kan bewyzen dat 't liquidum waarmede hy zyn zwakke maag versterkt heeft nimmer werd, nimmer word, nimmer zal worden met den naam van Brandewyn bestempeld. (Met eene diepe buiging.) Ik heb gezegd. (Hy zit zich weder.)
Muilpeeren, tegen Issegrim.
Ik maak u myn compliment, Advokaat, met uwe syllogistische Parabola. Dat hebt gy heel knap gedraaid.
De Ridders beginnen zacht met elkander te spreken en geven met het hoofd hun goed-of-afkeuring te kennen. - De Toehoorders fluisteren ook elkander al lachende iets in 't oor.
Druiloor raakt intusschen weder aan het niezen, doch doet het ditmaal zoo digt aan de ooren van Sir J. Brute, dat deze er van schrikt en van kwaadheid zyn glas met Jenever in 't aangezigt van den stommen Ridder gooit. Druiloor blyft een oogenblik in beraad met zichzelven; doch ziende dat elkeen om hem lacht, staat hy eindelyk op, haalt zyn' hoed, maakt eene kluchtige buiging aan het gezelschap en vertrekt. D. Tremems, tegen Barbarubra.
Nu! - Waar gaat die? (Hy wyst op Druiloor.)
Barbarubra.
He, laat hy maar lopen! - Hy deugt toch nergens toe dan om te kloppen. | |
[pagina 183]
| |
Bacchanalia overluid, na dat de stemmen opgenomen zyn geworden.
De Delinquent wordt gecondemneerd om gedurende zes achtereen volgende weken de Lectures van het Genootschap bytewoonen.
Quizz.
Een streng Vonnis, waarlyk!
Puff, tegen Riddersporen.
De volgende Party.
Riddersporen, lezende.
De Ridder Delirium Tremens, Hoofd-medicus der Orde ......
Er ontstaat eenige verwarring, en een vry luid gemompel zoo wel onder de Ridders als onder de Toehoorders.
D. Tremens, met de grootste verwondering.
Wie, ik? D. Humbug, tegen D. Tremens.
Gy moet uwe plaats verlaten, Broeder! want Regter en Party kunt gy, in dit geval, niet zyn. (Hy schenkt in en drinkt.)
Bacchanalia, tegen Issegrim, hem de ledige plaats van Druiloor wy:ende.
Kom, zit u hier neder; geestige Advokaat.
Issegrim, tegen Muilpeeren.
Mag ik wel?
Muilpeeren.
Gewis. Scotus, Puff en Riddersporen toonen zich over het zitten van Issegrim aan de zelfde tafel zeer misnoegd.
Riddersporen, tegen D. Tremens die intusschen is opgestaan.
De beschuldiging tegen u is juist van geene hoog- | |
[pagina 184]
| |
verraderlyke natuur; het is alleen wegens het koopen van twee dozynen Punch-glazen, en het bezigen van eene zeer indiscreete uitdrukking op eene zekere publieke vendutie. D. Tremens, geraakt, en zyne plaats verlatende.
O! nu weet ik het al! - Nu weet ik het al! - By deze gelegenheid ben ik ongetwyffeld door eenen Confrater verraden geworden. - Wel, laat het van deze kant zoo zyn! Doch, wat u betreft, myne wysgeerige Broeders! ik kan u niet ontveinzen dat uwe handelwyze te mywaards een gebrek aan staatkunde blootlegt dat vroeg of laat zeer veel nadeel aan de Institutie zal doen - Trouwens uit loutere achting voor my-zelve zal ik het uitboezemen myner gevoelens wat opschorten; maar ik had toch verondersteld dat de rang die ik hier bekleed, alsmede myne talenten, myn dienstyver, myn invloed, my voor zulk eene honende ten toon stelling had moeten beveiligen. Ik zie met leedwezen dat ik my bedrogen heb; en by gevolg .,. (Hy haalt zyn' hoed en zyne rotting.) De Broeders moeten my thans verexcuseeren, want ik herinner my juist toevallig dat ik een' patient die sedert gisteren op sterven legt, nog moet gaan expedieeren. (Hy groet heel koeltjes en vertrekt.)
Macthirsty opstaande.
Is het veroorloofd .....?
Puff, gebiedende.
St! - Eer dat gy een enkele syllabe doet horen, dient gy den Raad bekend te maken met hetgeen gy zeggen wilt.
Macthirsty.
Dat was juist myn voornemen, uwe eerwaarde! doch zonder spreken laat zich zoo iets niet gemakkelyk zeggen.
De Ridders consulteeren onder elkander.
De Toehoorders glimlachen. | |
[pagina 185]
| |
D. Humbug.
Wilt gy het voor Doctor Tremens opnemen?
Macthirsty.
Als het gepermitteerd is, ja.
Puff, na eenige stilte.
Gy hebt het woord: doch onder beding dat gy u tot de zaak in questie uitsluitend zult bepalen, en dat gy ons niet, naar uwe gewoonte, van Ierland naar Mexico, of van Swan River naar Spitsbergen zult transporteeren. Wees kort.
Macthirsty.
Ik zal myn best doen. - (Hy snuit zyne neus.) Geleerde Ridders! - Voor zoo ver als my het begaan misdryf van mynen nu afwezigen Collega bekend is, beken ik openhartig dat ik geene reden hoegenaamd zie, waarom de man, instede van zich te verdedigen, het strydperk gelyk een' hond die uit eene kegelbaan gejaagd wordt lafhartig verlaat. - Hy kon immers de beschuldiging met eene doctorale deftigheid gerepousseerd hebben, zonder daarom zyne drift, noch de uwe, bedaarde Ridders! in het minste gaande te maken. - De Doctor is, zoo als gy allen weet, wel ter taal. Wy hebben by eene vroegere gelegenheid de wonderbare uitwerking van zyne Eloquentia tremenda op zyne toehoorders gezien. Het is my dus even ergerlyk als onverklaarbaar dat hy nu, instede van dit vreeslyk wapen tegen zyne aanklagers te gebruiken, zich door eene accusatie zoo gemakkelyk laat verbluffen die, wel beschouwd, niets anders is dan eene puerilitas, eene ineptia, eene ....
Scotus, hem in de reden vallende.
Zoo moge u dezelve voorkomen; maar laat het u niet ontgaan dat hy die zich aan dit delictum heeft schuldig gemaakt, is een Ridder Temperantist.
Macthirsty.
Concedo. - Doch het schynt my ook toe dat de Rid- | |
[pagina 186]
| |
ders de daden hunner broeders door een vergrootglas beschouwen, en dat zy gevolglyk eene mug dikwyls tot een olifant .....
Barbarubra, schielyk.
Hebt gy een power of Attorney om zoo brutaal te spreken?
Macthirsty.
Neen; ik doe zulks uit eigene beweging. Maar wordt er dan by ulieden Credentialen vereischt wanneer eene belangloze persoon voor de onschuld van een' Ambtgenoot opkomen wil?
Puff.
Gy behoort ten minste de toestemming van de Party zelve te hebben. D. humbug.
En de Party heeft de schuld erkend. (Hy drinkt.)
Macthirsty.
Dit laatste is, onder verbetering, niet letterlyk waar. Delirium Tremens heeft zich, zoodra als hy de Acte van beschuldiging had horen lezen, verwyderd; doch wy hebben allen gezien tot welk een' graad van verontwaardiging de temperatuur van zyne kaaken was gerezen. - Het kan zyn dat zyn haastig vertrek geen andere oorzaak had dan de reden welke hy goed gevonden heeft optegeven. Mogelyk ook wel achtte hy het beneden zyn hoog-medikaal karakter om een enkel woord ter zyner verdediging te opperen. - En, veronderstelt voor een oogenblik dat dit het geval zy; - welk verstandig lid van deze menschlievende Vergadering kan hem daarover blameeren? - Hy is Ridder gelyk gy; - behoort tot het wetgevend lichaam der Institutie gelyk gy; - zit hier als regter gelyk gy; - en wordt nu op het onverwachtst door ulieden publiekelyk, en derhalven onvoorzigtiglyk in zyne Temperantiste eer gewond! - Ridders! ware ik in zyne plaats geweest, misschien had ik ook zonder verdere overweeging de party van den aftogt gekozen, doch dit lokaal zoude ik, in alle gevallen, niet ontruimd hebben zonder u eenige strenge versen uit Macbeth te hebben doen horen. | |
[pagina 187]
| |
Muilpeeren, half zacht.
Ah, Medicus tragicus! - Matig u toch een beetje!
Macthirsty, die warm wordt.
O! indien de puik der engelsche dichters! - indien de groote Shakespear ooit een Concilium ludicrum gelyk het uwe had bygewoond! dan had hy gewis geen ander stof gekozen voor zyn: ‘Much ado about nothing.’
Puff, tegen de leden.
Nu, dat gaat een weinig te ver!
Macthirsty willende voortpraten.
Hy zou ....
Scotus.
Wy mogen zulk eene taal niet langer aanhoren.
Macthirsty, als voren.
Hy had .... D. Humbug, die al mooi aan het waggelen raakt.
Advokaat! gy maakt het te bont.
Macthirsty, als boven.
Hy ....
Barbarubra.
Houd maar uw' mond!
De Ridders, ter linker zyde van den Commandeur.
Stil! stil! stil!
De Ridders, ter regter zyde.
Stoel! stoel! stoel!Ga naar voetnoot* | |
[pagina 188]
| |
Muilpeeren tegen Macthirsty, hem den stoel wyzende dien D. Tremens heeft verlaten.
Kom maar hier naast my zitten. Doch spreek geen woord meer, anders ontstaat er weder een storm, en ...
Macthirsty, de aangewezene plaats nemende.
De Temperance raakt dit maal op de klippen en lydt schipbreuk voor altoos. Sir J. Brute, als ontwakende.
Eene andere zaak! - Eene andere zaak!
Riddersporen, tegen D. Humbug.
Dit leven werkt te sterk op myne zenuwen. Sta my toe dat ik myne functie aan den Adjunkt Secretaris opdrage; en dat ik my verwydere. D. Humbug zonder hem aan te zien.
Het geschiedde. (Hy schenkt in en drinkt.)
Puff, tegen D. Humbug met ontevredenheid.
Zoo kort af, heer Commandeur?
Scotus.
Men kan juist niemand dwingen om het einde dezer ongeregeldheden aftewachten.
Riddersporen, zyne plaats verlatende en alle zyne papieren aan Bacchanalia overgevende.
Ziedaar alle de Documenten, Broeder! - Beyver u er eene goede party van te trekken. My is het thans onmogelyk geworden. (Hy neemt zyn' hoed, maakt zyn compliment en vertrekt.)
Puff, tegen Bacchanalia.
Maak dan maar dadelyk een' aanvang, myn Broeder!
Bacchanalia, lezende.
Tommy Sipdrams, een Iersche Settler, sedert slechts | |
[pagina 189]
| |
acht dagen als Nieuweling in deze Orde aangenomen, is beschuldigd van smoor dronken op de Heere-Gracht te hebben gelegen, en in dezen staat expressies te hebben gebezigd die ....
Scotus
Is de Delinquent tegenwoordig?
Loveclaret, opstaande.
Ik verschyn voor hem, eerwaarde Ridder.
De stemmen worden weder genomen.
Puff, na eene korte poos, tegen Loveclaret.
Wat hebt gy tot verschoning van dien Dronkaard in te brengen! - Zyne misdaad is immers bewezen.
Loveclaret.
Sobere Ridders! - Wy zyn niet voornemens eene daad te ontkennen die door de verklaring van veelligt twee duizend getuigens zou kunnen worden gestaafd. Ja, sobere Ridders! wy zyn dronken geweest - Dronken, in de volle grammatikale beteekenis van het woord! - Edoch, niettegenstaande deze Dronkenschap, beweeren wy dat wy ons den luisterryken tytel van Temperantist niet onwaardig gemaakt hebben. - Het was wel eene volmaakte, doch tevens eene veroorloofde, eene gentlemanlike, - wat zeg ik, - eene pryzenswaardige Dronkenschap! (De Ridders kyken elkander met verwondering aan.) Hoe menige Koning! - hoe menige Minister! - hoe menig lid van het Britsche Parlement! - Ja, hoe menige Ridder Temperantist zoude ons zulk eene nobele Dronkenschap kunken benyden! - Geen Brandewyn, geen Rum, geen Wisky of dergelyke trash dat met regt door het Matigheid Genoodschap ter eeuwige verdelging gedoemd is, heeft tot deze Dronkenschap gecontribueerd; - het was eene Wyndronkenschap, sobere Ridders! - en van welke soort wyn nog al! - Buitenlandsche wyn, loutere Claret die myn Client uit zuivere patriotismus tot eene enorme quantiteit heeft ingezwelgd, ten einde men | |
[pagina 190]
| |
daaraan zynen yver mogte zien om spoedig alle soortgelyke vreemde vochten van de tafel onzer Kolonisten te doen verdwynen, opdat de Kaapsche wyn alleen het slagveld moge behouden. Nu, vraag ik, (wanneer men in aanmerking neemt zoo als elk weldenkend mensch behoort thans te doen, the depressed state of the Wine Trade) kan men een grootere blyk van Vaderlandsliefde geven, dan zich aan alle de smertelyke gevolgen der Dronkenschap te .....
Puff, hem in de reden vallende.
Advokaat! uw plan van defensie is geheel verkeerd, en verzwaard het misdryf van uwen Client in plaats van hem te verschoonen. Buitendien, het haatelyk woord Dronkenschap zoo dikwerf door u erhaald, is een wanklank in de ooren der Regters. Genoeg: gy hebt tamelyk wydlopig erkend dat Sipdrams schuldig was; dus wordt gy voor alle verdere elucidatiën bedankt, en kunt weder gaan zitten.
Scotus.
Ook hebt gy getoond dat de natuur van onze gelofte u totaal onbekend was. Wy hebben den wyn, wel is waar, niet geheel in den ban gedaan; maar het overmatig drinken daarvan haalt elken Temperantist de onherstelbare ongenade van het Bestuur op den hals.
Loveclaret.
Zoo, zoo! - Wel, dan word ik gewis geen Ridder Temperantist.
Barbarubra, tegen Loveclaret.
Waarom niet? - Het valt niet zoo zwaar als gy u mogelyk verbeeldt. - Kom. zit hier by ons, goede oude ziel! en doe uw best om ons na te volgen. (Hy wyst hem de plaats van Riddersporen. Loveclaret gaat er op zitten.)
In dien tusschentyd hebben de Ridders met malkander gedelibereerd.
| |
[pagina 191]
| |
Bacchanalia, het besluit van den Raad bekend makende.
De naam van Sipdrams wordt van de Lyst der Temperantisten als infaam gerooyeerd.
Puff, tegen Bacchanalia.
De volgende zaak
Bacchanalia, lezende.
Jopie Melchior, bygenaamd Van Kortenek schildknaap, wordt beschuldigd ....
O'Candid, schielyk opstaande.
Ik weet waarvan, en ben hier om zyne zaak te bepleiten.
Puff, spytig.
Heer O'Candid, wy zyn ver van u een privilegie te ontzeggen die uwe voorgangers hebben genoten; die, namelyk, van uwe stem in dit heiligdom te mogen verheffen; maar doorgans straalt er zulk eene martiale naïveteit in uwe argumenten door, dat wy u vooraf moeten verzoeken niet uit het oog te verliezen dat gy hier noch op de Parade, noch onder de wallen van Seringapatam zyt.
O'Candid, geraakt.
Ziedaar, voor eerst, eene zeer onheusche aanmerking die ik, ter naauwernood, aan een oud wyf zou kunnen vergeven.
Scotus driftig opstaande.
Geene insulte aan onze Vice-president; of ik vertrek dadelyk.
Call-his-son, opstaande.
Die zich aan geene scherpe antwoorden of hekelachtige verwerping wil blootstellen, moet ook de eigenliefde van zyne medemenschen sparen.
Barbarubra, driftig.
Wat! - Twee à drie sprekers te gelyk? | |
[pagina 192]
| |
Going-gone, opstaande.
Ik ben van hetzelfde gevoelen. De voorzigtigheid als ook wel onze christelyke pligt verbiedt zulk een advance.
Bacchanalia, half ter zyde.
Het getal der opponanten groeit aan. Dat gaat niet.
Quizz opstaande.
Of verbeelden zich de heeren Temperantisten dat het voorregt om grof heden te doen, te zeggen en te schryven hen exclusivelyk toekomt?
Muilpeeren, tegen Quizz.
Ach, beste! gy hadt my beloofd ....
Puff op de tafel slaande.
Silentium.
Krikie, ter zyde.
Och! hoe loopt het hier af! Sir J. Brute geheel dronken, en zich achter over op zyn' stoel werpende.
Wat is dat toch voor geblaf?
Spotvogel.
Ridders Temperantisten! weest toch een weinig meer temperant!
Scotus en Puff, D. Humbug aan wêrzyde schuddende en in de ooren schreeuwende.
Stoel! Chair! - Om 's Hemels wille! Stoel! Chair! D. Humbug nu smoor dronken, verbeeld zich dat Scotus hem wil doen opstaan om zelf den Presidentstoel te bekleeden, en poogt derhalven zyne plaats te verlaten, doch valt daar naastaan Scotus op den schoot, zeggende:
Nu, ja, neem hem dan maar. Het kan my niet schelen. | |
[pagina 193]
| |
De Toehoorders lachen over den val van D. Humbug.
Barbarubra opstaande, en eene dreigende houding nemende.
Sakker! Sikker! Sokker .. r ... r ... r! Als ik myne Kozaksmuts opzet! - (Hy waggelt ook.)
Muilpeeren, die ook zyne portie heeft.
Ik raad u om by preferentie uwe nachtmuts te gaan zoeken, lieve Broeder!
Scotus, die zyn' eigen stoel voor D. Humbug heeft ingeruimd.
Het schynt wel eene conspiratie te zyn!
Puff, tegen Scotus.
Is dan de goede orde niet meer te herstellen?
Scotus op D. Humbug wyzende die op zyn' stoel in eene dronke fllaauwte ligt.
Zie eens hier!
Macthirsty, zich met geweld willende doen horen.
De onsterflyke Shakespear in zyn Tooneelstuk ‘The Tempest’ ....
Barbarubra, hem overchreeuwende.
Ei wat! - Wy hebben hier noch met Shakespear, noch met Shakesapple van doen!
Issegrim op Sir J. Brute en D. Humbug wyzende.
Hoe ongezond is toch dat water drinken! Zie eens daar.
Loveclaret die een der ledige glazen aan zyne neus heeft gebragt.
Ja maar, door wiens toverstaf is ook dat water in Jenever veranderd?
Alle de Toehoorders.
O wee! | |
[pagina 194]
| |
Scotus zacht tegen Puff.
Wy zyn verloren!
Bacchanalia, zacht tegen Krikie.
Ik pak my zoetjes weg. (Hy wil opstaan.)
Krikie hem tegenhoudende.
Toch niet! Help my eerst John Brute wegslepen.
Puff, met majesteit.
Ridders! uw Tempel is ontheiligd; dus kan ik er niet langer in blyven. - (Hy zet zyn' hoed op en vertrekt zonder te groeten.)
Scotus.
Noch ik. Het is my onmogelyk dit schandaal langer te aanschouwen. - (Hy vertrekt driftig.)
Bacchanalia, tegen Krikie.
Ziet gy wel dat het ook nu myn tyd is om den aftogt te blazen? - (Hy pakt al zyne papieren te zamen, neemt zyn' hoed en vertrekt.)
Krikie tegen Bacchanalia terwyl hy heen gaat.
En gy, onbarmhartige! laat my hier alleen? (Hy staat ook op en verlaat het Tooneel voor een oogenblik.)
Muilpeeren, opstaande.
Wat te erg is, is dan ook te erg! - Zulk een spektakel houd ik voor ... ik houd het niet langer uit. (Hy zet zyn' hoed op en vertrekt slingerende.)
O'Candid, tegen Barbarubra.
Brave Kozak! gy hebt u dapper gehouden, want gy hebt de eer van de laatste te zyn die den storm der Intemperanten het hoofd durft bieden. Wy pryzen uwen moed, maar de zaak waar gy voor vecht is slecht, en dus is het tyd dat gy u op genade of ongenade overgeve. | |
[pagina 195]
| |
Barbarubra, woedend.
Ik, mynheer? - Ik laat eerder myne baard glad afscheeren dan mynen vaandel te verlaten - Ik vertrek, doch neem hem mede. (Hy grypt de banier van Temperantia.) Misschien gelukt het my nog, hem in het land van Gaïka te planten. (Hy vertrekt met den vaandel.) D. Humbug, flaauw-hartig.
Maar, my goodness! ik hoor den stoel niet meer spreken!
Call-his-son.
Zoo lang als deze verwarring duurt, kunnen wy ons over het geluk der overwinning niet met fatsoenlykheid verheugen.
O'Candid, tegen Call-his-son.
De Commandeur klaagt immers zelf over de stomheid van den stoel; - laten wy dus onder ons een' President aanstellen.
Allen, behalven de twee Temperantisten.
Ja, ja! - Een President! - Een President!
Spotvogel.
Ik ken niemand die beter geschikt is om extempore den Voorzittersstoel te vullen, dan onze wakkere vriend Going-gone.
Going-gone.
Ik?
Allen.
Ja, ja - Going-gone moet Chairman wezen!
Going-gone wordt tegen wil en dank naar den stoel geduwd en daarop geplakt, waarna alle de anderen zich op de ledige stoelen der Temperantisten om de tafel plaatsen.
Going-gone, in den stoel.
Die groote eer had ik niet verwacht. | |
[pagina 196]
| |
Sir J. Brute, liggende achterover op zyn stoel.
Varlets!Ga naar voetnoot* - De zon en maan krygen eene lafhartige kolyk! - Verrotte snoek! - Prulschryvers! - Puisten! - Hongerige wolven! ...
Issegrim.
Wat duivel is dat alles?
Spotvogel.
O, niets! - Dat is een van die vlagen waaraan hy nu en dan onderhevig is. Wees maar gerust, het gaat van zelf weder over.
Loveclaret.
Hy verzamelt zeker de materialen tot een Leading Article.
Quizz.
Of hy vormt het plan van een nieuwe Society.
Macthirsty.
Aan de natuur der ingredienten, zoude ik eerder zeggen dat het een Treurspel zal afgeven. D. Humbug, met moeite adem halende.
Haboe!
Going-gone.
Ik zal dezen stoel inwyden met ..... Sir J. Brute, altyd in zyne dronke mymering.
Jaag hem uit! - Hy heeft een voorhoofd van koper! Slaat hem - met stokken - knuppels - hondezweepen! Wat! zyn wy dan van hout of van steen? - Laat hem geel, blaauw, zwart beuken! | |
[pagina 197]
| |
Macthirsty.
Ik zeg u nogmaals het is een Treurspel. Hy is thans aan de catastrophe bezig.
O'Candid.
Ik wenschte toch dat hy klaar had; want hy hindert onzen President in zyne Speech.
Krikie, met twee Drukkers wederom komende.
Arme Brute! hoe ziet hy er uit! (Hy geeft een' wenk aan de Drukkers, die Sir J. Brute van zynen stoel opligten en wegslepen. Hy vertrekt weder.)
Quizz spotachtig treurig.
Ach! - Requiescat in pace!
Loveclaret.
God dank, nu zyn wy hem toch eindelyk kwyt!
Macthirsty, naar D. Humbug gaande
Maar aan dezen, denkt geen mensch; - en toch komt my zynen toestand zeer kritiek voor. - (Hy examineert den Patient.)
Spotvogel.
Hy is, in alle gevallen, niet meer lastig; want hy zwygt stil.
Issegrim.
Het was ook hoog tyd.
Going-gone, eene volle karaffe in de hand houdende.
Nu, heeren! dewyl dit geen water, maar wel echt hollandsche Jenever is; zoo volgt myn voorbeeld en vult uwe glazen. - (Het wordt gedaan.)
Macthirsty tot zyne plaats terug keerende na dat hy het hoofd van D. Humbug naauwkeurig onderzocht heeft.
Ik heb de Organ of Humbugitiveness by verscheidene subjecten gevonden; maar waarlyk by geenen zoo groot als by hem. | |
[pagina 198]
| |
O'Candid.
Daarom noemt men hem ook de Generaal van alle Humbugs.
Call-his-son, tegen Going-gone.
Wel, mynheer de Stoeleman! wy wachten naar u.
Going-gone, met deftigheid.
In dezen Tempel der Temperance, of liever der Temperantisten, alwaar wy een' mismaakten Afgod; - wat zeg ik, - een waar gedrocht, de vrucht der dwaas, - ydel-en-schynheiligheid, op een pronkaltaar hebben gevonden, waarvan wy echter de lomp aan elkander gehechte-deelen door eene ligte aanraking hebben weten te doen uiteen springen; zullen wy, Anti-zotten, Anti-dweepers, Anti-temperantisten, een vollertje ledigen op het welgelukken van alle ondernemingen van elken vernuftigen en welgezinden Kolonist die, (onder de gunstige verklaring van de Vryheid onzer Havens.) de herleving des Handels, de eer, de vrede en het algemeen welvaaren van deze reeds te veel en te lang ge-humbug de Volkplanting, ten waaren doel hebben.
Issegrim, schalkachtig.
Het stoken van brandewyn niet te vergeten.
Going-gone, voortgaande.
Deze nobele Conditie behoorde eigenlyk met louter Kaapschen wyn gedronken te worden, doch by gebrek aan eigene Amunitie, zullen wy ons provisioneel van die welke wy op den vyand hebben buit gemaakt, moeten bedienen.
Spotvogel.
Die man spreekt heden als een' Cicero!
O'Candid.
Hy heeft zich in onze public meetings gevormd.
Going-gone, driftig opstaande.
No advance? | |
[pagina 199]
| |
Allen staan op, - D. Humbug doet ook eene poging om op zyn' stoel overeind te zitten.
Going-gone, de hand aan het glas slaande.
Going!
Allen vatten hunne glazen op dezelfde wyze.
D. Humbug laat langzamerhand zyn hoofd op zyn borst zakken.
Going-gone, het glas aan den mond brengende.
Gone! (Hy drinkt.)
Allen drinken, en zetten vervolgens met alle teekens van eene buitensporige vreugd en met een vervaarlyk geraas de glazen op de tafel neder, onder het driemaal erhaald geroep van: -
Hoezee!
Dit geweld doet D. Humbug dermate in zyne dronkenschap schrikken dat hy voorover onder de tafel valt en blyft leggen.
Macthirsty, kluchtig op den ledigen stoel van D. Humbug wyzende.
Gone!
Loveclaret, koel.
Laat hem maar doodstil liggen. Hy kan niet lager vallen.
Spotvogel.
De Temperance gaf hem den doodslag.
O'Candid.
Dat zullen zyn afwezige Broeders niet willen geloven.
Going-gone.
Wat staat ons nu te doen? | |
[pagina 200]
| |
Macthirsty.
Het Publiek ten eerste van dat singulier voorval te verwittigen.
Issegrim.
En inzonderheid de vromen.
Quizz.
En de Philipynen.
Call-his-son.
Laat dat aan my over. Myn goede geest blaast my wat in, dat ik terstond zal volvoeren. (Hy staat op, steekt in den haast en op de manier van eenen Aanspreker zyn' geele zyde zakdoek instede van een' lamfer aan zynen hoed vast en komt deftig daarmede naar voren. Zoodra als hy by de voetlampen is, haalt hy zyn' hoed weder af en spreekt de Aanschouwers in dier voegen aan:) Heeren en Dames! - Gylieden hebt gewis veel gehoord, veel gelezen, misschien zelfs wel dikwyls gesproken of geschreven over de ysselyke gevolgen der Onmatigheid. Het is thans, helaas! myn droevige pligt het blad om te keeren, en ulieden eene fatale ontknoping te communiceeren waarvan de Temperance de enkele oorzaak is. - De Groot Commandeur van de nieuwe Ridder Orde der Temperantisten is heden avond, de klok elf uren, in de zesde maand van zyne roemvolle regeering aan de gevolgen van eene Jenever-beroerte gestorven. Het is de zaak van eene Aanspreker niet om het karakter van den Defunct in eene sentimenteele Redevoering te schetsen, dus moet diegeene die met zyne uitstekende, regt christelyke, regt philantropische deugden en onvergelykelyke waarheidsliefde nog niet bekend is, zich dit licht elders door zyne eigene Researches zien te verschaffen. My ligt geene ander verplichting op, dan de vrienden der Institutie en vooral van den Overledene tegen overmorgen namiddag om vyf uren aan zyn woonhuis ter begravenisse te verzoeken. Gy zult, hoop ik, niet vergeten dat gy in zware rouw, met lamfer en witte handschoenen moet verschynen. Kookjes, wyn of | |
[pagina 201]
| |
eenige andere ververschingen zullen niet gepresenteerd worden, doch daarentegen zal er aan de deur des vertreks waarin het lyk twee dagen lang op een pronkbed ter beschouwing van het Publiek zal worden geplaatst, eene collecte gedaan worden, om de kosten van inbalseming of opstopping te helpen goed maken; zynde het Gezelschap voornemens, dit zielloos overschot van Temperance-humbug aan het Stads-museum als een Keepsake te vereeren. - (Hy groet, en de Gordyn valt. EINDE.
gedrukt door p.a. brand, kaapstad. |
|