De nieuwe ridderorde of De Temperantisten
(1832)–Charles Etienne Boniface– Auteursrechtvrij
[pagina 32]
| |
Eerste tooneel.
Krikie, komt driftig binnen met eene party flessen vol Peperminten en Zuiker banketten, als ook eenige potten van Hofmann's Konfyt onder de armen Bacchanalia, verschynt aan de tegenovergestelde zyde met een groot pak Papieren, welk hy op de tafel nêer zet.
Krikie, tegen Bacchanalia, terwyl hy zyne potten enz. ook op de tafel zet.
Zoo driftig, meester Bacchanalia! Zoo driftig!
Bacchanalia.
Driftig juist niet; maar punctueel.
Krikie.
Onze vrienden zullen haast hier zyn?
Bacchanalia.
Stoeleman Puff, de kleine Adam, en de vriendelyke Kozak, volgen my op de hielen.
Krikie.
En onze waarde Dominé zit boven met John Brute te kouten.
Bacchanalia.
Zy zullen welhaast zuur opkyken. | |
[pagina 33]
| |
Krikie.
Waarom?
Bacchanalia.
De Rapporten die ik hier breng en die aanstonds door den Loco Presidis aan het Committee zullen worden voorgelezen, zyn in 't geheel niet gunstig.
Krikie.
Wat geven zy dan voor nieuws?
Bacchanalia.
Vriend! ons systema van Matigheid maakt bedroefd weinig opgang.
Krikie.
Ach, kom!
Bacchanalia.
De Wynboeren, de Wynkopers, de Stokers, de Tappers, en al dat tuig van Cognac, - Rum, - Wiskey, - Arak, - Jenever, - Liqueur en Punch-drinkers, staat ons in den weg. Zy spannen tegen ons te zamen.
Krikie.
Dit was wel vooruit te zien.
Bacchanalia.
Zy dryven de spot met onze wysbegeerte; - maken onze beste sprekers na; - satiriseeren onze Meetings ridiculiseeren onze persoonen.
Krikie.
Dit is hemelschreeuwend!
Bacchanalia.
En, wat het ergste is zy maken meer proselyten, dan wy.
Krikie.
Wat gy zegt! | |
[pagina 34]
| |
Bacchanalia.
Ja, zelfs eenige onzer eerste en vurigste medewerkers hebben onzen Aquarius reeds verlaten om zich onder de vaandels van deze Brandewyn-filosoofen te scharen.
Krikie.
Is het mogelyk!
Bacchanalia.
Wat zeg ik, ô schande! - Geen veertig schreden van hier heb ik eenen onzer onlangs geïnitieerde landgenooten smoor dronken op de Keizers-Gragt zien liggen!
Krikie.
Tut, tut, tut! (Hy byt aan zyne nagels.)
Bacchanalia.
En dat beest in zyne dronkenschap roept nog al elk voorbygaander toe: ‘Ik ben een Temperance-man! een Matigheids-brôer!’
Krikie.
Ik sta verstomd!
Bacchanalia.
Het is om te yzen!
Krikie.
En wie was het, toch?
Bacchanalia.
De ongeneeslyke Tommy Sipdrams.
Krikie.
O, die? - (Met eene zucht.) Ja! het zal zeker heel zwaar vallen deze ruwe Hibernianen ons geloof te doen aannemen!
Bacchanalia.
Zy hebben zulk eene ingeborene afkeer voor het waterdrinken. | |
[pagina 35]
| |
Krikie.
Juist. Zy zeggen het is een vocht dat alleen goed is voor kikvorschen.
Bacchanalia.
Het lesscht hunne onbluschbare dorst niet.
Krikie.
Die verstokte zondaars!
Twee Letterzetters komen binnen: de eene eene mand vol Siedlitz-Powders doosjes, de andere een schenkblad met gevulde karaffen en eenige glazen brengende.
Krikie, tegen de Letterzetters.
Zet dat alles op de tafel neder. (Tegen Bacchanalia.) Kon men dat dwaze volk slechts overreden om van myne uitmuntende Seidlitz Powders eens te proeven; dat zulk een kostelyk iets is voor de dorst; - dan zoude ik toch met eer en philantropie myn goed kunnen kwyt raken. Want, deze doosjes zouden zy van my very cheap, zeer goedkoop krygen.
De Letterzetters na alles op te tafel geschikt te hebben, vertrekken weder.
Bacchanalia.
De elendigen! - Na het groot voorbeeld dat wy hen geven!
Krikie.
Juist. Een allervoortreffelykst voorbeeld!
Bacchanalia.
Na dat onze geleerde Dominé hen, in eene krachtige redevoering zoo klaar heeft gedemonstreerd dat de man die zich aan spiritus dronken drinkt, na zynen dood de poorten des Hemels voor hem gesloten zal vinden! | |
[pagina 36]
| |
Krikie.
En ik, nog al, die door myne Courant zoo dikmaals den vromen, zoo wel als den berouwhebbende hebt geïnformeerd dat ik de Key of Heaven voor inkoopsprys verkoop!
Bacchanalia.
Het is om op dat Europische-ras woedend te worden.
Krikie.
Onze maximes zullen, denk ik, by de Philipynen beter ingang vinden.
Bacchanalia.
Ja! ô ja! steun daar maar op! Wy weten immers reeds by ondervinding wat het prediken en vermanen by dit Hottentotsch-geslacht vermag. Dunkt het u, misschien, dat zy al veel voordeel hebben getrokken van alle onze pogingen om hen te beschaven en hen de blessings der vryheid te doen beseffen? Zulk een ongezeglyke Philipyn verkoopt immers zyne vrouw, zyne dochter, - verzaakt eer en geloof om een zoopje; en offert zonder de minste bedenking alle de hem beschrevene gelukzaligheid van eene andere wereld op, aan de onwederstaanbare wellust van zich dood te zuipen in deze.
Krikie.
Gy doet my waarlyk beven! - Er staat tog in eene van myne Couranten dat op Bethelsdorp .....
Bacchanalia.
Ach! maar, wie gelooft thans uwe Courant?
Krikie.
Ik, zeker het allerminste. Nogthans John bevestigt het zoo! ...
Bacchanalia.
Nu, die heeft ons ook lang genoeg knollen voor citroenen verkocht. - Maar zyn tyd is voorby. - De | |
[pagina 37]
| |
menschen laten zich nu door dien Brute zoo ligt niet meer soppen.
Krikie.
Ja, maar, als hy tegen deze ongelovigen weder kwaad wordt, en beschryft hen op nieuw alsGa naar voetnoot* smeerlappen, ezels, babianen, en zoo voort, en zoo voort, en als de Literary Gazette ook al meê doet! ....
Bacchanalia.
Wat? - Ach, zwyg toch van de lafste aller Gazette! - Wie leest het? - De menschen zyn hier reeds te verlicht en hebben te veel achting voor zich zelven, om zich voor een oogenblik aan de schribbelaryen van eenen hekelzuchtigen manteldraayer te bekreunen, die ....
Krikie.
Maar, als onze eerwaarde Commandeur ons blyft assisteeren? ....
Bacchanalia.
Dominé Humbug? ....
Krikie, omziende.
Zacht wat! - Daar is hy. | |
Tweede tooneel.De vorigen; Dominé Humbug, Sir J. Brute.
D. Humbug, tegen Bacchanalia.
Goeden morgen, Stoffel.
Bacchanalia, zich diep voor hem buigende.
Ik heb de eer met allen schuldigden eerbied, zyne Eerwaarde den Groot-Commandeur Humbug Philipumpkin te groeten. | |
[pagina 38]
| |
Sir J. Brute, norsch tegen Krikie.
Zet toch stoelen by de tafel, jy.
Krikie.
Op het oogenblik. - Ik moet nog wat gaan haalen. - (Hy loopt haastig weg.)
D. Humbug.
Is dit uw maandelyk verslag, Stoffel?
Bacchanalia.
Ja, uwe eerwaarde; en een droevig verslag, tevens. Sir J. Brute, gezeten en leunende met zyn elboog op de tafel.
Komt Riddersporen dan niet?
Bacchanalia.
Hy is met onzen geleerde Rector Muilpeeren naar de Nieuwe Markt gaan wandelen, waarde Brute. D. Humbug.
Wat heeft hen derwaards gelokt, Stoffel?
Bacchanalia.
Zy hebben vernomen dat een groot aantal Wynboeren van de buiten distrieten met hunne wagens aan het opkomen zyn; en dewyl deze boeren de Markt moeten passeeren, zoo begeven zich deze twee yverige Temperantisten op dien weg om te zien of zy onze Inteekenings-Lysten met de namen van eenige Wagendryvers of Osseleiders niet kunnen verryken. D. Humbug.
Ha, dat is braaf, Stoffel! (Tegen Sir John) Hoort gy dat wel, John? Sir J. Brute.
Ja. Maar, als deze twee Broeders in hunne philantropische werving slagen willen, dan moeten zy vooral zorg dragen dat hunne Recruten niet in de Stad komen. | |
[pagina 39]
| |
D. Humbug.
Waarom, lieve zoon? Sir J. Brute.
Om dat het gezigt van de eerste Wynkroeg veel luider tot het hart dezer Hottentotten zal spreken, dan alle de Pathos welke onze vrienden tot hunne bekeering mogten bezigen.
Bacchanalia ter zyde.
Helaas! Myne Hottentottenkennis zal dit argument niet verwerpen! D. Humbug.
Ach, foei toch, John! - Hoe kunt gy zoo onchristelyk van dit lieve volk spreken! Sir J. Brute.
Denk aan Hendrik Kok. D. Humbug verlegen.
O, die! - Doch zy gelyken niet allen naar ..... Ach, John! ik had liever gewenscht dat gy dien naam niet genoemd hadt. Elk maal dat my die gekke historie van Kok in de gedachte komt, is het my als of een twee honderd ponds gewigt myn menschlievend hart zwoegen doet.
Bacchanalia, ter zyde.
Dat wil ik wel geloven. | |
Derde tooneel.
De vorigen: Puff, Barbarubra, Scotus.
Puff, tegen Humbug, voor wien hy zich zeer diep buigt.
Pax!
Bacchanalia, tegen Brute, hem de hand drukkende.
Fraternitas! | |
[pagina 40]
| |
Scotus, tegen Bacchanalia, met eene kleine hoofdbuiging.
Et Temperantia, proesertim! D. Humbug, Sir J. Brute, en Bacchanalia, gelyk.
Inter nos semper floreant.
Krikie, vertoont zich met eenige pakken snuif onder de armen, en zegt zoo als hy binnen komt:
Amen!
Verscheidene Knechten brengen stoelen en plaatsen die rondom de tafel.
Sir J. Brute, tegen Krikie.
Wat brengt gy ons toch daar?
Krikie.
Snuif, myn waarde! - Versche snuif, goede heeren! - De beste Lundy Foot, Princes Mixture, en Irish Blackguard die aan de Kaap te krygen is. Gy kunt u daarop verlaten. D. Humbug, tegen Krikie.
Man! - Zeker hebt gy'er de snof al van, dat eenige dezer heeren met eene ledige doos naar herwaards gekomen zyn; en uwe schraapzucht laat u niet toe, al ware het slechts voor een paar uren, om uw personeel belang aan het algemeen welzyn op te offeren. - Ach, Krikie! Krikie! - Hoe loopt het toch met u af, indien eerstdaags het Commercie-wezen het besluit neemt om zich tegen het monopolium te wapenen, zoo als wy thans tegen de dronkenschap doen?
Krikie.
Maar, vader Humbug! myn goed is altyd zoo very, very cheap! Sir J. Brute, op zyne horologie ziende.
Komt, heeren! laten wy een' aanvang met onze bezigheden maken; want het is reeds een uur; en daar ik iets vroeger gebitterd heb dan naar gewoonte, zoo begint myne maag al te kribbelen. | |
[pagina 41]
| |
Krikie, zacht tegen Brute.
Wil ik eene fles ansjovies voor u openmaken, beste? Sir J. Brute, driftig.
Ach, loop met uwe ansjovies en pekels naar Culbaisairia!Ga naar voetnoot* D. Humbug, tegen Puff.
Myn zeer geeerde Stoeleman, neem uwe plaats, als 't u belieft!
Puff, met bescheidenheid.
Moet ik dan van daag alweder voorzitten? D. Humbug.
Ach! gy doet het zoo goed!
Bacchanalia.
Het staat u zoo wel!
Barbarubra.
Niets ontbreekt u dan myne boksbaard, om een algemeen gezag in te boezemen.
Scotus.
En een geheugen zoo goed als het myne, om de gapende bystanders te verstommen.
Puff, den Presidentstoel aanvaarende.
Ik ben u zeer dankbaar voor dit uitstekend bewys van .... Sir J. Brute, zonder hem te laten uitspreken, tegen Bacchanalia.
Kom, Secretaris, kraam maar uit!
Zy gaan allen zitten.
D. Humbug, tegen Brute.
Gy hebt zulk eene haast, schoon kind! | |
[pagina 42]
| |
Sir J. Brute.
Ja, papa! By my moet alles op een handgalop gaan.
Een knecht brengt een kist vol schagten.
Bacchanalia, zyne papieren losmakende, en een derzelve aan Puff overreikende.
Hier, uwe eerwaarde, is het eerste Rapport, waaruit tot myn innigst leedwezen, uwe eerwaarde en de verdere eerwaarde Leden van dit eerwaardige Genootschap zullen ontwaaren ..... Sir J. Brute hem in de reden vallende.
Nu ja, stil maar! dat zullen wy zoo horen.
Krikie, tegen Humbug.
Alle deze Rapporten zal ik zeker moeten drukken? D. Humbug.
Het kon ligt gebeuren.
Krikie.
Delightful! - Maar wie betaalt?
Barbarubra, met de vuist op de tafel slaande.
Stilte, daar!
Puff.
Ik zou gaarne de zitting met eene gepaste aanspraak openen, geachte Broeders! doch ongelukkigerwyze heb ik dit maal myn boekje te huis gelaten, en myne memorie is zoo zwak! ....
Scotus.
Wel, daarom ben ik immers hier, myn waarde eerwaarde - Ik wil u met eene myner geprepareerde improvisatiën dadelyk uit de verlegenheid helpen, indien de overige mede-leden zulks noodig oordeelen. | |
[pagina 43]
| |
Allen.
Neen, neen. D. Humbug, tegen Scotus.
Bewaar uwe welsprekendheid voor de openbare Receptie van dezen avond.
Een Drukker brengt een kist gevuld met flesjes rood- en zwarte Inkt.
Een ander eenige riemen papier van verschillende formaten. Een derde een party Loode-inktkokers welke hy een voor een op de tafel, voor elk zittend lid plaatst.
Krikie, tegen de twee eerste Drukkers.
Zoetjes! - Zet dat hier naast my. - Goed. (Hy wyst met de hand dat zy weder vertrekken moeten.)
Bacchanalia, tegen Krikie.
Hebt gy van deze Inktkokers te koop, vriend Krikie?
Krikie.
O, eene menigte! en zoo very cheap! Sir Brute, tegen Puff.
Ter zake; kom!
Puff staat op, kucht een paar malen en leest overluid het volgend Rapport.
‘Op laatstleden Maandag den 28sten dezer, omstreeks 1 uur des namiddags is op den weg naar Papendorp door eenen policie dienaar ontmoet, de persoon van zekeren Jack O'Groggy, zynde een Iersche Settler die, in eenen staat van dronkenschap .....’ D. Humbug, met gevoel.
Gelukkig, geen Hottentot! | |
[pagina 44]
| |
Sir J. Brute.
O, dat wist ik al!
Barbarubra, op de tafel slaande.
Stilte!
Puff, vervolgende.
‘Zyne vrouw met eene soort van kirie welke hy noemde shillelah, zoo duchtig kastydde, dat gemelde dienaar zich pligtshalve gedwongen zag dezen vredenbreuk te doen ophouden door zich dadelyk van de persoon van gezegde O'Groggy te verzekeren en hem, zoo dronken als hy was, voor den Resideerende Magistraat te slepen; in presentie van welken gezegde O'Groggy de onbeschaamdheid had te beweeren dat hy tot het Matigheid Genootschap behoorde....’
Scotus.
O, impudentia!
Puff, voortlezende.
‘Waarop de wyze Magistraat ter voorkoming van verdere scandaleuse Assertien van de kant des gearresteerden, hem provisioneel in 's Heeren Gevangenhuis heeft gecommitteerd, en per missive aan den edelen Riddersporen, groot Kanselier en eerste Secretaris van de Broederschap der Temperantisten, eene officieele communicatie van dit geval doen toekomen, met verzoek om zich ex-officio by dezen Delinquent te willen vervoegen, ten einde hem te onder vragen en met zyne Aanklagers te confronteeren, of zulke verdere maatregels te nemen als aan hem, den edelen Secretaris, zal voorkomen te behooren.
Barbarubra.
Zie daar eene nobele handelwyze, die zeer veel eer aan dezen edelen Magistraat doet.
D. Humbug.
O, ik ken den worshipful man! - Hy is een Temperantist van het hoofd tot de voeten. | |
[pagina 45]
| |
Krikie opstaande, en zyne snuif aan ieder een presenteerende.
Laten wy hierop een snuifje nemen. (Na dat hy rond is gegaan en dat sommige leden een snuifje genomen hebben, komt hy op zyne plaats terug en schryft in een klein rood boek, de volgende woorden welken hy halfluid aan zich zelven dicteert:) Voor een pond Irish Blackguard .... Sir J. Brute, tegen Bacchanalia.
Schryf eens op uw' memorandum, eer ik het vergete, dat Sir John Brute straks eene motie doen wil, aangaande dezen vromen Magistraat.
Krikie, haalt schielyk verscheidene boeken schryfpapier uit de kist die naast hem staat, en biedt die aan Bacchanalia, zeggende:
Welke soort papier verkiest gy, waarde Broeder? Hier hebt gy Elephant, Imperial, Royal, Foolscap, Medium, Post en Note-writing, als ook by dezelfde gelegendheid Vloei en Krulpapier, tot uwen dienst; en alles spot, spot, spot koop, ik verzeker u.
Bacchanalia neemt een boek van het kleinste formaat papier, en Krikie teekent het aan.
D. Humbug, tegen Puff.
Nu, wat heeft de goede Riddersporen daarop gedaan?
Puff, lezende.
‘Zoodra had de edele Kanselier dezen brief niet gelezen of hy stond van tafel op......
Bacchanalia die intusschen heeft geschreven.
Dat dit letterlyk waar is, kan ik getuigen; want ik | |
[pagina 46]
| |
zat met den lieven man aan zyne tiffing-tafel, en wy nuttigden elk een ligt Kollewyntje met een glas water en melk, toen hem de Missive overhandigd werd, en ....
Barbarubra.
Ik verzoek den vriend Bacchanalia zich te willen herinneren dat het geen Secretaris toekomt om onzen Stoeleman aldus in de reden te vallen. Ieder moet hier zyne beurt afwachten.
Scotus.
Dat is regt. Sir J. Brute.
Dat zeg ik ook. D. Humbug, tegen Puff.
Vervolg, waarde Broeder.
Hier heeft eene kleine pantomine tusschen Bacchanalia en Krikie plaats. Den eerste, zyn' pen willende versnyden, wordt door den andere eene kaart vertoont waarop twee dozynen nieuwe pennemessen staan. Bacchanalia neemt er een van af.
Krikie, binnen's monds, terwyl hy opschryft.
Dito, voor een extra - fyn - staal - dubbel-lemmer pennemes ....
Puff, voort lezende.
‘Hy stond van tafel op en begaf zich oogenblikkelyk naar den geïncarcereerde, welken hy ook dadelyk erkende voor een' der kortelings by ons geïncorporeerde Candidaten die, na op ons philantropisch aanraden, zynen naam in ons groot Register geteekend, en het krachtig drinkformulier der Broederschap als het rigtsnoer van zyn toekomstig levensgedrag aangenomen te hebben, zich echter | |
[pagina 47]
| |
niet heeft geschaamd om ons dus zoo schielyk en zoo openlyk afvallig te worden, en in de profane wereld nieuwe buitensporigheden te begaan die hem voortaan onwaardig maken als lid van ons Collegie te worden geconsidereerd, ten zy hy, door het betalen van eene naar de groote zyner misdaad geëvenredigde Geldboete, de schande weder uitwissche die hy voor een' korten tyd op den edelen tytel van Temperantist heeft doen vallen.’ - Geteekend: ‘Bacchanalia, tweede Secretaris.’ (Puff legí het Papier op de tafel, zit zich weder en zegt:) Dixi. (Een woord welk hy erhaalt van het einde van elk Rapport dat hy leest.)
Barbarubra.
Ja! wat geldboete zou men wel zulk een' liederlyken kerel kunnen opleggen?
Bacchanalia.
En hoe betaalt hy die?
Scotus.
Neen, neen; geen boete.
D. Humbug.
Zyn naam moet slechts van de Lyst der Temperantisten geroyeerd worden. Sir J. Brute.
Ja, ja. - Schop hem uit!Ga naar voetnoot*
Puff, tegen Brute.
Bedaar! bedaar, lieve Broeders! - Laten wy niet uit het oog verliezen dat Temperantia, de dochter is van Prudentia, die eene zuster is van Tolerantia, terwyl Patientia .... | |
[pagina 48]
| |
Krikie.
Dat is voor niet, waarde Stoeleman! onze vriend Brute kent geen andere entia dan Impertinentia. Sir J. Brute, driftig.
Wat zegt die daar? ....
Barbarubra.
Kom, kom! wy moeten hier vooral onze Continentia bewaren.
Puff, tegen Bacchanalia.
Waar is het tweede Verslag?
Bacchanalia, hem een ander papier gevende.
Hier, uwe eerwaarde.
Puff, staat op en leest:
‘Op heden den 16den dag van de maand February des jaars onzes Heeren 1832.’ Sir J. Brute.
Wat is dat? - Eene Notarieele Verklaring?
Barbarubra.
Houd toch uw' mond!
Bacchanalia, tegen Brute.
Dat hoort gy immers.
Puff, voortlezende.
‘Compareerde voor my Carolus Kakatoe, Notaris Publiek resideerende in deze Hoofdstad, en in presentie der hierna te noemene Getuigens, de persoon van Pontus Formosus, zynde van geloof en professie een Ridder-Groot-Kruis van de Nieuwe Orde der Temperantisten, en die my indedaad voorkwam geheel by zyn verstand en volkomen nuchter te zyn; dewelke verklaarde dat hy, den vorigen dag (name- | |
[pagina 49]
| |
lyk, den 15den dezer) op eene publieke Verkooping zynde, welke in deze stad, en wel in de Loopstraat gehouden werd, een zyner vrienden, en wat meer is, een amptgenoot en mede-broeder Temperantist aldaar heeft aangetroffen, dewelke een zeer groot Tumbler of zoo genaamd Bierglas in zyne hand houdende, dat hy van de tafel had genomen, aan hem Deponant gezegde glas had gewezen, en door het erhaalde maal knippen met de vingers tegen gezegde glas, aan hem Deponant had doen opmerken dat gezegde glas heel sterk was en tegen de actie van kokend heet water wel bestand zoude zyn; en dat kort daarna, Deponant ook heeft gezien dat aan gemelde Broeder Temperantist twee dozynen van die soort glazen zyn worden geädjudiceerd; en dat Deponant hem gevraagd hebbende welk gebruik hy van gezegde glazen meende te maken, hy tot antwoord had gekregen: ‘Ik meen er Punch uit te drinken; want de winter komt zachjes aan, en 's avonds in het koude saisoen, kan ik zonder myn glas-punch niet wezen.’
Scotus.
O, Inconsequentia! Sir J. Brute.
De zot! wat behoefde hy zoo iets op eene publieke Vendutie te vertellen!
Bacchanalia.
Het moet hem zeker te gaauw uit den mond zyn gevallen! D. Humbug, met eene zucht.
Gelukkig, het was weder geen Hottentot!
Krikie.
Neen; die drinken selden uit glazen.
Barbarubra, tegen Puff.
En wie was toch die onbezonnene? | |
[pagina 50]
| |
Puff vervolgt.
‘Verder verklaarde de Deponant dat de naam van dezen Punch-drinkende Temperantist is: ‘Delirium Tremens.’
Allen, met de grootste verwondering.
Ah! ....... Sir J. Brute, opstaande en de handen in elkander slaande.
De! ... D. Humbug, ook zoo.
Li! ....
Krikie, ook zoo.
Ri! ...
Bacchanalia, ook zoo.
Um! ....
Scotus, ook zoo.
Tre! ...
Barbarubra, ook zoo.
Mens! ..
Puff, ook zoo.
Delirium Tremens!
Allen laten zich met de diepste droefheid op hunne stoelen vallen; en dekken hunne aangezigten met hunne zakdoeken. Een oogenblik stilte.
D. Humbug, op een' klagende toon.
Onze Hoofd-medicus! | |
[pagina 51]
| |
Scotus, ook zoo.
Onder wiens geneeskundig bestier zoo vele zuipers de eeuwigheid zyn ingestapt!
Barbarubra, met wanhoop.
Pah! dat is om zich uit loutere desperatie dood te drinken!
Bacchanalia, droevig.
Welk een nadeel in de publieke opinie doet ons deze fatale onvoorzichtigheid!
Er wordt geklopt. - Een oogenblik stilte.
Krikie, staat op, gaat naar de deur, ontvangt daar eenen grooten brief, leest er het opschrift van, en geeft dien aan Bacchanalia, zeggende.
Van den Stommen Ridder (Hy zit zich weder.)
Bacchanalia.
Oh oh! - Kan hy toch schryven? (Hy opent den brief, ziet hem vluchtig na, schudt glimlachende met zyn hoofd, en plaatst dit nieuwe Document onder zyne andere papieren. D. Humbug, tegen Puff.
Wordt hem nog meer ten laste gelegd?
Puff droogt zyne oogen af, staat op en leest verder.
‘En de Deponant verklaarde verder dat hy zich als trouwe Ridder Temperantist onder de droevige verpligting heeft bevonden dit een en ander aan het bestuur van het edele Genootschap te rapporteeren, als zynde niet alleen berispelyk in de persoon van den Temperantist voormeld, maar ook ten hoogste schadelyk voor de eer en reputatie der Orde. - Uit hoofde | |
[pagina 52]
| |
waarvan hy, Deponant, de bovenstaande Verklaring heeft opgegeven, dewelke hy bereid is met solemnele Eede te bevestigen, willende verder dat dit gewigtig Document by de eerstplaatshebbende Byeenkomst der edele Ridders ter tafel worde gelegd. - Aldus gedaan en gepasseerd in de Hoofdstad voormeld, (datum ut supra) in presentie der Klerken: Dirk Slotemaker en Jaapie Roermyniet. Quod Attestor - Carolus Kakatoe Notaris Publiek.’ (Hy legt dit Rapport by het eerste, gaat weder zitten en zegt:) Dixi.
Krikie.
Wat nu gedaan? D. Humbug.
Dat verdient consideratie. Sir J. Brute.
Wy moeten hem zyn Punch niet laten drinken.
Scotus.
Neen; dat moeten wy hem beletten.
Barbarubra.
Goed! maar hoe dat aangevangen?
Bacchanalia.
Ik zou wel raad weten.
Puff, tegen Bacchanalia.
Secretaris, noteer eens aan dat ik eene motie te doen heb, betreffende dezen Doctor Tremens.
Bacchanalia wil schryven, doch zyn pen waarschynlyk slecht zynde, werpt hy hem met ongeduld weg.
Krikie, dadelyk een paar bossen uit de kist halende.
| |
[pagina 53]
| |
Probeer dezen, beste! - Het zyn excellente schachten. - Ik heb er vyf duizend van, en amazingly cheap. (Bacchanalia trekt een' pen uit een der bossen en versnydt het; en Kriekie schryft dadelyk op zyne Rekening;) Dito voor een bos extra Italiaansche Schachten .... D. Humbug, tegen Bacchanalia.
Nu wat volgt hierop?
Bacchanalia, het derde Rapport aan Puff overgevende.
Hier is het derde Rapport.
Barbarubra, tegen Puff.
Wilt gy niet eerst wat drinken, lieve Stoeleman? (Hy schenkt voor zich zelven in.)
Krikie, schielyk.
Wilt gy myn keurlyke Chloride of Lime niet eens proeven!
Allen, met verwondering en schrik.
Watte ...?!
Krikie, zich herstellende.
Ach! - Ik wil zeggen van myne versche Seidlitzpoeders.
Puff.
Neen, ik dank u. Sir J. Brute, voor zich zelven inschenkende.
Wy drinken liever dit pure water.
(De Karaffe gaat rond.)
| |
[pagina 54]
| |
Krikie, ter zyde.
Nu, die verspreekt zich ook, want dat is immers pure jenever.
Puff, staat weder op en leest.
‘Hooggeachte Heer Commandeur en beminde Broeders Temperantisten! - Het is myne droevige taak Uwe Weleerwaardens te verwittigen dat byaldien wy buiten deze Hoofdstad geen gebouw kunnen opdoen in welk wy onze (met zoo vele moeite geworvene) Hottentotten gedurende hunnen ganschen proeftyd zorgvuldig opsluiten, ten einde hen alle communicatien met hunne in alle rigting omdolende drinkzieke Landgenooten te beletten, dat dan alle onze pogingen om hen van de Kantienen, Taphuizen en andere Kroegen dezer Stede aftehouden, geheel vruchteloos zullen zyn. - Het volgend voorval zal Uwe Weleerwaardens daar van overtuigen.’
Krikie, half ter zyde.
Daar hebt gy het nu! - Het Philipynsch-geslacht komt ook op het tapyt!
Barbarubra, stroef tegen Krikie.
Wees dan toch stil!
Puff, voortlezende.
‘Dezen morgen omstreeks negen of tien uren, is eindelyk alhier met zyne gade in goeden welstand geärriveerd de zoo lang verwachte Afgezant van Bethelsdorp, genaamd Kalfachter, dewelke, een vreemdeling zynde, zich reeds by zyn intrede in deze Metropolis genoodzaakt vond in zyne onnozelheid alle de voorbygangers aan te klampen om zich door hen de plaats onzer vereeniging te doen aanwyzen. Het ongeluk wilde dat eene der personen die hy op zynen weg ontmoette en naar onderrichting vroeg, juist eenen Hottentot was gelyk hy zelf.’ | |
[pagina 55]
| |
D. Humbug, verwonderd.
Wel! - welk groot ongeluk ligt daar dan in?
Bacchanalia.
Wacht maar, uwe eerwaarde: dat zult gy zoo horen.
Puff, voortlezende.
‘Nu, deze Hottentot was, de ons zoo wel bekende, Galgevogel; dien het ons sedert slechts eene week gelukt was onder onze banieren te enroleeren, en op wiens bekeering wy op het laatste begonnen te hopen ....’ D. Humbug, geemlyk.
Is deze hoop dan nu verloren?
Bacchanalia.
Heb maar geduld.
Puff, voortlezende.
‘De eenvoudige Kalfachter sprak hem aan en, daar hy zich welligt uithoofde van zyn provinciaal accent niet goed uitdrukte, en sprak van niets dan van de Union waar hy wezen moest; zoo bood deze Galgevogel zich aan om hem derwaards te begeleiden, en .... ik geef Uwe Weleerwaardens te raden, waar deze vermetele zondaar den Bethelsdorpiaan toen bragt.’
Barbarubra.
Dat raad ik nooit.
Krikie.
Ik ook niet.
Puff, voortlezeude.
‘In de Union Tavern, instede van de Union Chap .....’ | |
[pagina 56]
| |
Allen, met verontwaardiging.
Oh! .... Sir J. Brute.
De spitsboef moet gestraft worden.
Bacchanalia.
Zoo denk ik ook.
Scotus.
Het is eene soort van heiligschennis door eenen meineed nog verzwaard. D. Humbug, met eene zucht.
Het is eene zwarte daad, zeker!
Krikie.
Het is tien maal zwarter nog dan den schobbejak die dezelve heeft gepleegd.
Barbarubra.
Levert den hondsknecht maar aan my over, en ik zal hem op zyn Kozak's tracteeren.
Puff. met zedigheid.
Lieve Broeders! alles wat ik ulieden verzoeken mag, gebruikt in myne tegenwoordigheid geene scheldwoorden; want myn kuisch gehoor is daar niet voor bestand! D. Humbug, voor hem inschenkende.
Noch het myne; en daarenboven schokt het myn zenuwgestel, dat zeer zwak is. (Hy drinkt.) Sir J. Brute, tegen Puff.
Nu, Stoeleman, lees dan maar voort. | |
[pagina 57]
| |
Puff, lezende.
‘Het toeval dat my heden om elf uren dien aanstootelyken Tempel der Onmatigheid deed voorbygaan, juist op het oogenblik dat de onergdenkende Gezant denzelven met zynen misleider verliet, verschafte my ook de gelegenheid om my uit hunne eigene monden van dit hatelyk beloop van zaken te informeeren; en ik haast my thans aan Uwe Weleerwaardens daarvan insgelyks rapport te doen, op dat gy-lieden, in uwe wysheid mogtet beslissen of de inwyding van den armen Kalfachter, na het gebourde, nog dezen avond plaats hebben kan; en of ons heiligdom niet ontoegangelyk behoorde gehouden te worden voor alle wereldlingen die met eene naar Spiritus riekenden adem, onzen etherëischen dampkring zouden kunnen verpesten. Ik heb met den ootmoedigsten eerbied de eer te zyn, Uwe Weleerwaardens nederigste en gehoorzaamste Dienaa en Broeder, - Riddersporen.’ (Puff zit zich weder en zegt:) Dixi. D. Humbug
Ik zie niet wel hoe wy de receptie zouden kunnen uitstellen.
Bacchanalia.
Noch ik.
Scotus.
Alle de Ridders zyn immers tegen dezen avond geappointeerd. Sir J. Brute.
Gewis. - Het staat immers in onze Courant.
Krikie.
Zeker; want ik heb de Advertentie zelf gezet; en het is geen tyd meer om hen te desappointeeren.
Barbarubra.
Wel dan; de receptie moet doorgaan. | |
[pagina 58]
| |
Puff.
Ik zou daar ook voor wezen.
Allen.
Ja, ja: de receptie gaat door!
Bacchanalia, tegen Puff.
Hier is het vierde Rapport, uwe eerwaarde. Sir J. Brute, tegen Bacchanalia.
Zyn er nog veel meer?
Bacchanalia.
Nog maar een.
Puff, staat op en leest, doch dit maal met eenige moeite.
‘Ahn meinen ... crossen .... hunt ....’ D. Humbug, verwonderd.
Mynen grooten hond! Sir J. Brute.
Wie zal die wezen?
Barbarubra.
By den heiligen Bonifacius, dat klinkt als moffe taal!
Bacchanalia, ter zyde.
Geen wonder!
Krikie, ter zyde.
Aye! Onze Voorlezer is in de knel!
Scotus, tegen Puff.
Zal ik u komen helpen, beste Stoeleman?
Puff.
Dit is, geloof ik, geen Nederduitsch. | |
[pagina 59]
| |
Barbarubra, het Rapport overnemende.
Laat eens zien.
Bacchanalia.
Het is een billietje van den stommen Ridder. D. Humbug.
Ah zoo! Sir J. Brute, tegen Barbarubra.
Nu! kunt gy het ontcyferen?
Barbarubra.
Ik zal probeeren. (Hy leest, maar met hapering.) ‘Ahn meinen crossen und zehr jeliepten vründ Thominie Hoempoc Williebomkin und meine vertere Protters von tie Dembrens Zotsjeteit.Ga naar voetnoot* | |
[pagina 60]
| |
Scotus, ter zyde en lachende.
Salut! doen te weten.
Barbarubra, voortlezende.
‘Jeliepte Vründ und Protters! - Ich nehme te fraayheid iewe Eteluns und tie kansje Rittersjapf zu ienwormieren tat, tewaail ich alle morchjen vohr meine jesonthaait ein doertjen ob tie Barate toe ....’ Sir J. Brute, norsch.
Wel, wat raakt ons zyn tourtje op de Parade!
Barbarubra, voortlezende.
‘Und blezier sjeft in tie soldaten zu ziehn manifrieren, zoo haap ich von ogchent tie jelegenheit jehat om onjemerkt, nauh eine gonwertsatsioon zu leistren wohvon tie jevoljen mei zehr jegrabbeert heft.’
Puff.
Gcede Hemel! wy zullen haast een' Tolk nodig hebben om die brabbeltaal te verstaan. D. Humbug.
Toch niet! toch niet! - Ik versta hem heel wel; en brand van begeerte om te vernemen van welken aard die conversatie wel mogt geweest zyn, die hem zoo zeer geërgerd heeft.
Barbarubra, voortlezende.
‘Dah it mei teitlich jebleken ist tat wei unter uns jenige lieterliche zeiplabben jeatmittierd haben. Zum beispiele einen tzekeren Evertraai, toorjaans tzetler jenaamt. Das Kaerel zaag ich van taag reets meir tan half pezaupfen mit ten Tiesdiladeer Kohinkohn ticht paai tie peers stahn braden; und dah ich neichierieg waas zu wissen wat of doch ein Dembrendist mit einen Prantwaain Stohker zu tzetlen kon haben, so pin ich wat jenatert opzitlich om hin zu peleistren.’ | |
[pagina 61]
| |
Krikie.
Wel! zeg nu nog dat onze stomme Ridder niet slim is!
Puff.
Hy is, ten minste, niet zoo onnozel als hy er uit ziet.
Scotus.
Stille waters hebben diepe gronden! D. Humrug.
Ik heb juist altoos veel werk van dien Moffie gemaakt. Sir J. Brute.
Ik ook, want dewyl hy zich schynt te hebben voorgenomen om in alle onze Meetings slechts als een' stommert te figureeren, dan loopen wy geen gevaar dat hy ons immer zal tegenspreken.
Bacchanalia.
Doch om te applaudisseeren is hy altyd by der hand. D. Humbug, tegen Barbarubra.
Ga voort bid ik u.
Barbarubra, voortlezende.
‘Aber tie spietspoef mot jewis lont jereekt haben; wand zobald als ich paai him kahm, traaite hie zich jezwient om, und slypte ten anter mit zich mit, zoo tat ich nieks meir kon horen tan te woorden: “Ich pin torstich als wie ter teivel! Lassen sie iew Prantwaain broeven; und als tie koet is, zoo sohl ich tie oberal regommandieren ihm spyt von tie Dembrans Zotsjeteit.” Woh op tie tzwei taatlich abkemarcheert sunt, und ten weg jenomen haben nach Kohin-kohn zein Stookheis.’ | |
[pagina 62]
| |
Puff.
O, dan is hy onherstelbaar voor het Genootschap verloren;
Scotus.
Ja; want ik beschouw dezen Going-gone als een' der hardnekkigste vyanden die de Matigheid ooit hebben zal.
Bacchanalia.
Voor al als hy dien ongelukkigen Everdry met de wonderbare uitwerkingen der Maag-pomp eens bekend maakt. Sir J. Brute.
Ha, die verwenschte Maag-gomp! - De pokaaldrinkers hebben zeker deze uitvinding aan een' lerschen Doctor, zoo niet aan Satan zelven, te danken.
Krikie, lachende.
Ik moet, waarlyk, nog lachen, als my den Champagnen-dood en de onverhoopte herleving van Paddy in het geheugen komt!
Barbarubra, voortlezende.
‘Terwaail ich, vol spyt und kramsjapft nach meine wohning zurig jekeert pin, om iewe jeeerte Gommidie von teze schriechlige pfligtsjenting und allezins troevig jebeerte kennis zu geben. - Wohmit ich te eer haap mit allen verschieltigten eerpiet, zu zyn iewe zehr jenejene, traauwe und iefriege tienaar und Protter (geteekend:) - Von Bogdmann Treiloor, Ridder.’
Puff.
Dixi. Sir J. Brute.
Dus weder een deserteur! | |
[pagina 63]
| |
D. Humbug, met blydschap.
En weder geen Hottentot!
Scotus.
Ach! dat Europische ras!
Bacchanalia, het laatste papier aan Puff overhandigende.
Hier is het vyfde en laatste Rapport. Sir J. Brute, met een gefronste voorhoofd.
Is het lang?
Puff, het papier overziende.
Neen; het is zeer laconiesch. (Hy leest.) ‘Aan het hoog bestuur der Broeders Temperantisten wordt hiermede bekend gemaakt dat, een onzer (in schyn) vurigste voorstanders en medewerkers zich, uit loutere winzucht zoo verre vergeet, dat hy dien pestdrank (namelyk Brandewyn) waartegen ons Collegie zulk een regtmatigen vloek heeft uitgesproken, niet alleen openlyk koopt en weder verkoopt, - maar zelfs meer dan tien maal 's daags dat verfoeyelyk vergift riekende, proevende en inslikkende, zyne medemenschen gedurig in verzoeking leidt; en de stem van zyn eigen geweten langzamerhand verdooft, dat hem luid moet toeroepen dat hy zyne gelofte schandelyk verbreekt, en zyn karakter van Temperantist aan den spot der wereld pryst geeft.’
Barbarubra.
Wie is die ongelukkige?
Puff, voortlezende.
‘De door my bedoelde Broeder, welken ik-zelf in flagranti delicto betrapt heb, is de Makelaar Jopie Melchior, bygenaamd van Kortenek.’ - (Puff zit zich weder en zegt:) Dixi. Sir J. Brute.
Door wien is dit Rapport onderteekend? | |
[pagina 64]
| |
Puff, naar de naamteekening ziende.
Door ..... Rector Muilpeeren.
Scotus.
O, dan moeten wy het wel geloven.
Krikie.
Ik geloof het vast.
Barbarubra.
En ik maar ten halve. D. Humbug.
Een halve geloof, is geen geloof, myn Broeder.
Bacchanalia.
Hoe? - Zoudt gy de waarheidsliefde van onzen Rector in twyfel kunnen trekken?
Barburubra.
Ik zou nog meer kunnen doen, Broeder; - ik zou u durven zeggen dat deze, onze befaamde Kampioen, zich zelven, nog geen acht dagen geleden, aan eene gelyke misdaad schuldig gemaakt heeft. D. Humbug, half verschrikt.
Wat! - Van brandewyn te gebruiken?
Barbarubra.
Juist!
Krikie, ter zyde.
O Lord!
Scotus, tegen Barbarubra.
Maar lieve Broeder, weet gy wel wat gy zegt?
Puff.
Hebt gy het gezien?
Barbarubra, met eene grove stem.
Ja! | |
[pagina 65]
| |
Bacchanalia, ter zyde.
Nu; dan spreek ik waarlyk niet meer! Sir J. Brute, driftig.
Wel, wat is het dan? - Zeg, - Wat heeft deze Muilpeeren eigenlyk gedaan?
Barbarubra, met deftigheid.
Hy heeft by eenen myner ongewyde vrienden aan de dessert-tafel drie groote in Cognac-brandewyn gelegde pruimen gegeten.
Krikie.
Ontzettend!
Barbarubra.
En, toen een daarby zynde Temperantist (ik zal de zedigheid hebben van my niet te noemen) hem zyne uit eene voorgewende onachtzaamheid begane zonde verweet, vond hy goed zich met een' miserabelen kwinkslag te redden; door te zeggen, namelyk, dat onze wetten verboden wel het drinken, maar niet het eeten van brandewyn, en slikte daarop ongestoord zyne pruimen tot op de laatste toe in, ja zelfs durfde nog met eene verregaande onbeschaamdheid de pitten die op zyn bord gebleven waren te zuigen en te kraken. D. Humbug.
En dat in presentie van alle de gasten?
Barbarubra.
Van alle de gasten.
Scotus.
En is deze daad door een' der profanen opgemerkt geworden?
Barbarubra.
Niet alleen opgemerkt, maar zelfs als een staaltje van de onfeilbaarheid onzer naauwgezette Ridders, onder de spotvogels aangehaald. | |
[pagina 66]
| |
D. Humbug.
Dat is het ergste!
Bacchanalia, de schouders ophalende.
Ja! als het zoo gaat, dan ...!
Puff.
Hoe kon zyne tegenwoordigheid van geest hem aldus begeven!
Krikie.
Wel, omdat de geest van brandewyn den anderen geest altyd op de vlugt jaagt. Weet gy dat niet? Sir J. Brute, half ter zyde, naar Krikie ziende.
Hoor my dien lompert eens aan! D. Humbug, voor hem inschenkende.
Enfin, waarde Broeders! wy moeten daarom den moed niet laten zaken, en ten eerste adviseeren ....
(Hy drinkt. - De bottel gaat rond.)
Barbarubra.
Wy dienen vooraf te moveeren.
Bacchanalia.
En secondeeren.
Scotus.
En dan resolveeren.
Puff, op zyn horologie ziende.
En vervolgens adjourneeren.
Krikie.
Maar vooral publiceeren. D. Humbug, tegen Bacchanalia.
De Secretaris moet alles notuleeren.
Puff, tegen Brute.
U zullen wy eerst horen, waarde Brute. | |
[pagina 67]
| |
Sir J. Brute, staat op, en spreekt het volgende op den toon van een schooljongen die zyne les opzegt.
Aangezien de bedaardheid, de voorzigtigheid, de menschlievendheid, de wysheid, de beleefdheid en de vriendelykheid door, den Policie-beämbte in de zaak van O'Groggy, zoo wel wat den geärresteerden in het particulier, als wat onze nobele Orde in 't generaal betreft, door gezegde Ambtenaar aan den dag gelegd; alsmede, in aanmerking van de glinsterende verwachting dat zyne krachtige medewerking in onze Ridderschapskring ter trapsgewyze vermindering en uiteindelyke verdelging in deze Volkplanting van alle Sterkedranken Stokery, Verkoopery en Zuipery; zoo proponeer en moveer ik: dat het Committee van bestuur van onze sobere Orde, dadelyk op dies rekening, by den bekwaamsten Kuiper van deze Stad, een groot, sterk, diep en kegelvormige Water-halfaam zal bestellen, met de daarby behorende voetstuk, deksel en kraan; en dat gezegde Half-aam eens voltooid en behoorlyk in 't groen geschilderd zynde, met eene Deputatie van Ridders Temperantisten aan zyne Edelheids Woonhuis of Kantoor worde toegezonden, hem, in eene gepaste speech smekende dit symboliek Geschenk als een blyk onzer dankbaarheid en achting te willen aannemen. D. Humbug, opstaande.
Ik secondeer deze motie!
Alle de Leden geven een teeken van goedkeuring. - Bacchanalia schryft intusschen alles op.
Puff, op eene regterlyke wyze.
Fiat executio.
Bruite en Humbug gaan weder zitten.
Krikie opstaande.
Ik moveer dat de straf waaraan de Settler O Groggy zich volgens onze regulatiën heeft schuldig gemaakt, instede van in eene Geldboete te bestaan welke hy niet | |
[pagina 68]
| |
zou kunnen betalen, of het enkele rooyeeren van zynen naam, waaraan hy zich misschien zeer weinig bekreunen zal; - tot eene maand knechtsarbeid zonder loon in myn' Stationery Shop zal worden gecommueerd.
Bacchanalia, opstaande.
Ik opponeer de motie. (Hy zit zich weder.)
Krikie, verbaasd.
Kyk, nu!
Scotus, tegen Krikie.
Waarvan zoude de boeteling gedurende deze geheele maand toch leven, Broeder lief?
Krikie.
Hy moet immers de matigheid leeren.
Puff.
Dat moet hy; - maar verhongeren mag men hem niet. - De man heeft buitendien vrouw en kinderen.
Krikie.
Zoo veel te beter; deze kan ik ook employeeren; - en als het Genootschap my slechts, wat hun levensonderhoud aangaat, een weinig te gemoet wil komen ....
Barbarubra.
Ei, ei! vriend Krikie! gy zoudt by deze rekening zeker niet te kort schieten.
Krikie.
En waarom zou iemand by zyne rekening juist te kort moeten schieten? Sir J. Brute, ongeduldig.
Ach, luistert toch niet naar dien gek!
Puff, tegen Krikie.
Neen, Broeder; uwe motie wordt niet aangenomen.
Krikie, verdrietig weder zittende.
Wel dan, basta! | |
[pagina 69]
| |
D. Humbug.
Het Committee zal by de aanstaande zitting over dezen O'Groggy nader delibereeren.
Barbarubra, opstaande.
Ik sta op om aan de Vergadering voor te stellen dat, nademaal er tot nog toe geen wel gedigereerde Codex of Wetboek onder ons bestaat, en de gansche Orde eene byzondere toegeeflykheid ten aanzien van het Philipynsche rus in 't oog schynt te willen houden; het my dan voorkomt dat de tuchtiging van den Hottentot Galgevogel zich behoorde te bepalen tot eene driejarige Transportatie naar Bethelsdorp, alwaar de Inwoners, zoo als gy weet, geen Drinkers, zyn, en waar zy zich dagelyks by duizenden onder de vaandels der Temperantie scharen; op dat gezegde Hottentot aldus in dit gezegend oord getransplanteerd, zich naar het voorbeeld van de Inwoners voornoemd, mogte langzamerhand gewennen zyne natuurlyke dorst met loutere Adamswyn te lesschen en de Drink-konditiën aan tafel met ledige glazen leere beantwoorden; - en, vermits ik als Groot Afgezant en Verspreider van de zedige stelregels der Orde, op myn vertrek naar deze gewesten sta, zoo wil ik hem wel, met verlof van het Committee, onder myn gevolg plaatsen; en ik neem verder aan om hem langs den weg tot een' gedwee en bekwaam lid der Matigheid Genootschap te vormen, (Hy zit zich weder.)
Scotus, opstaande.
Ik ondersteun de motie van den Broeder Barbarubra. (Gaat weder zitten.) D. Humbug.
Ik keur het ook goed: - en gave de Hemel dat wy u, lieve Kozak, alle de in deze Stad nog rond zwervende Hottentotten achteraan konden zenden!
Puff.
Amen!
Scotus, weder opstaande.
Ik proponeer dat de beide namen van O'Groggy en | |
[pagina 70]
| |
Everdy zonder verdere vormen van proeces met de pen worden doorgehaald; en dat zy door middel van eene publieke Aankondiging in de wyd-circuleerenden Advertiser als reddeloze Dronkaards worden verklaard, die totaal onwaardig zyn den eertitel van Temperantisten te dragen. D. Humbug, opstaande.
Vriend Scotus! het spyt my zeer dat ik, in dit geval, van een tegenovergesteld gevoelen ben, en dat ik derhalven uwe, anders heel verstandige motie, moet combatteeren. Waren de subjecten die gy daar hebt genoemd, de twee eenigste overtreders onzer wetten die wy, sedert zes maanden konden tellen, dan zoude ik met u mede stemmen; maar, helaas! wy hebben zoo even gehoord dat zelfs vry gewigtere personen dan deze Nieuwelingen zich insgelyks de eene meer, de andere minder, bezondigd hebben: zoo dat, wanneer wy, zonder mededogen den naam van elk lid dat zich een oogenblik is te buiten gegaan, van onze Lyst wilden uitschrabben, wy op het laatste gevaar zouden lopen de kruin van onzen pas opgerigten Tempel met-een te zien instorten, door de afwyking van alle de pylaren die denzelven moeten onderschragen. - Ik ben ten contrarie van oordeel, dat wy onze Constitutie, (die toch zoo wat in den haast verzonnen werd,) dienen te verzien en te modifieeren; en dat wy aan onze vrienden een verfrisschend Drankje nu en dan moeten veroorloven, bestaande uit water met eenige droppels spiritus gemengd, of dan wel zelfs brandewyn met water getemperd; tot dat wy met er tyd een geschikter middel vinden om ons doel ten volle te bereiken. (Hy veegt zynen mond met zyn doek af, en zit zich weder met waardigheid.) Sir J. Brute, drinkende.
Dat is verstandig gesproken.
Barbarubra.
Ik ben ook voor een Amendement in onze Regulatie. | |
[pagina 71]
| |
Puff.
Het zy zoo.
Bacchanalia, opstaande.
Ik ben van opinie dat men thans geen besluit tegen den afwezigen broeder Melchior van Kortenek, noch tegen onzen geliefden Rector Muilpeeren behoort te nemen; maar dat men ze beide voor onze volle Vergadering dient te dagvaarden, om hen daardoor in de gelegenheid te stellen van zich openbaarlyk omtrent de misdaden hen ten laste gelegd geheel-en-al te zuiveren; of dan wel om in presentie en tot voorbeeld van alle de Ridders hunne welverdiende straf by parate executie te ondergaan. (Hy zit zich weder.)
Scotus.
Dat vind ik wel uitgedacht en billyk. D. Humbug.
Zoo doe ik ook. Sir J. Brute en Barbarubra.
Ik ook.
Puff.
Ergo; goedgekeurd. D. Humbug, tegen Puff.
Nu, geliefde Puff, is het uwe beurt om te moveeren.
Puff, opstaande:
Myne propositie betreft den Doctor Delirium Tremens, naar wiens verdediging wy niet behoeven te wachten, dewyl het misdryf waarvan hy beschuldigd is, aan ons in de officieele vorme van een Affidavit is worden geproduceerd; en bygevolg, geene ontkenning dulden kan. - Ik ben derhalven van gedachte dat de vier-en-twintig Tumblers of zoo genaamde Punchglazen door hem aldus op eene publieke Vendutie gekocht, ten profyt van dit geheime Committee moeten worden geconfisqueerd, of verbeurd verklaard; en dat hem verder eene schriftelyke Reprimande namens alle | |
[pagina 72]
| |
de Leden moet worden toegezonden, die hem van nu af moge leeren dat een Ridder Temperantist en Hoofd-Medicus tevens, die het voor zyne gezondheid of anderzins nodig oordeel warme Punch in den kouden Winter te drinken, zyn voornemen daar omtrent aan de gansche wereld niet behoort te openbaren.
Barbarubra.
Bravo, Puff! - Ik admireer, approbeer, applaudisseer en secondeer uwe motie van ganscher harte.
Allen.
Ja, ja; - die motie is zeer goed! D. Humbug.
Zy wordt eenparig aangenomen.
Bacchanalia, schryvende.
En in eene Resolutie gemetamorphoseerd. Sir J. Brute, tegen Puff.
En nu, verlaat maar den stoel; want het wordt laat.
Puff, opstaande en zyn' stoel achteruit schuivende.
Vrienden! - de Vergadering gaat uit een. D. Humbug, den stoel nemende.
Doch resolveert vooraf: dat de grootste dankbetuigingen en de beste complimenten van het Committee aan den waardigen stoeleman Puff moeten worden geretourneerd, voor de noble, deftige en manhaftige wyze waarop hy den stoel heeft gevuld en de vergadering gedirigeerd.
Allen.
Vivat!
Puff, zich voor allen buigende.
Neemt insgelyks myne eerbiedvolle pligtplegingen aan; en duidt mynen haastigen aftogt niet ten kwade, dewyl ik.... | |
[pagina 73]
| |
Krikie, hem by den arm vattende, brengt hem naar voren en zegt half zacht:
Zeg eens, brave man! - Er is van daag wat inkt, pennen en papier onder ons vermorst. (Hy wyst hem de Rekening welke hy opgemaakt heeft.) Wie zal my dit alles betalen?
Puff.
Gy moet uwe Rekening aan den Secretaris vertoonen. (Hy wil heen gaan.)
Krikie, hem weerhoudende.
Ha! - Nog wat! - Ik heb onzen vrolyken Kozak zoo maar los horen zeggen dat u een paar knevels niet slecht zou staan. Nu, zoo gy wilt, ik heb in mynen winkel zulke kostelyke Macassar Oil! - en ik verkoop die zoo very cheap! - en gy weet dat Mac...
Puff, driftig heengaande.
Ach, loop heen! (Hy vertrekt.)
Krikie, tegen Brute die ook heen gaan wil. en die hy ter zyde trekt.
Er zyn van dezen middag slechts twee bottels Jenever verconsumeerd: zou ik niet een drietje op de Rekening kunnen zetten? Sir J. Brute, heel norsch.
Zwyg, onvoorzichtige babbelaar! en wacht tot dat wy alleen zyn om over zulke dingen te praten. (Hy vertrekt.)
Scotus, groetende.
Nu, tot van avond, vrienden!
Krikie, zacht tegen Scotus.
Recommandeer my toch eens by uwe Gemeente, beste Scotus! - Ik heb eene uitgebreide collectie van Roomsche Catechismussen en Gebeden-boeken, die op zulke buitengewone lage pryzen.... | |
[pagina 74]
| |
Scotus, hem met een straffe blik aanziende.
Man! scheelt het u in den bol? - Weet gy wel tegen wien gy spreekt? - (Hy vertrekt.)
Krikie, zich bezinnende.
Ach, ik verspreek my, beste! Ik wil zeggen...
Barbarubra, tegen Humbug.
Dus, om zes uren komen wy weder by malkander, niet waar? D. Humbug.
Precies om zes uren.
Krikie, zacht tegen Barbarubra.
A propos, edele Kozak! gy die zulk een knappe jockey, zulk een deftige ruiter zyt; zoudt gy niet by toeval eene nieuw-modische Karwats nodig hebben? - Ik heb er van zoo veelerlei soorten! - en de eene nog goedkooper dan de andere.
Barbarubra, glimlachende.
Goed, vriend Krikie! - zeer goed! Ik dank u wel voor de communicatie. - Wanneer ik het eens in den zin kryg om u een bewys van myne broederlyke achting te geven, zoo zal ik zeker aan uwe karwatsen denken. (Hy vertrekt.)
Krikie.
Hartelyk geöbligeerd! D. Humbug, tegen Krikie.
Gy zorgt intusschen dat alles voor zes uren klaar zy.
Krikie.
O, wees maar gerust! - Maar, zeg my toch, goede Dominé, zoude ik dan dit maal myne eigene Spermaceti Kaarsen aan uwe nasty, dampgevende en meest altyd afloopende Kaapsche-Vetkaarsen niet kunnen substitueeren! - Het gaat immers niet uit uwen zak; - en | |
[pagina 75]
| |
het bestaan van een Matigheids Genootschap kan in alle gevallen niet strydig zyn met het groeyen en bloeyen van een' armen drommels Stationery and wholesale dealer's Shop! D. Humbug, stroef.
Ei, wat bekommer ik my over uwe illuminatie! Breng er Spermacetie - Was - Vet - Vorm- of Nachtkaarsen. My om het even. (Hy vertrekt.).
Krikie.
Heel goed! - Nu weet ik wat....
Bacchanalia, tegen Krikie, hem eenige papieren, opergevende.
Deze Resolutiën moeten in de Courant verschynen, vriend Krikie.
Krikie.
Zoo veel en zoo dikmaals als gy zult goed vinden, beste Bacchanalia! want gy betaalt alle deze Advertentien, niet waar? - Och, het kost ook zoo weinig!
Bacchanalia.
Het Genootschap betaalt, man! - Niet ik.
Krikie.
Wel! - Wie is dan het Genootschap?
Bacchanalia.
Immers niet ik!
Krikie.
Ik houd my toch aan den Secretaris.
Bacchanalia.
Dat kunt gy doen: ik ben slechts de adjunkt Secretaris.
Krikie.
Wel, wat hagel! zy zeggen toch allemaal dat ik myne rekeningen aan u moet vertoonen. | |
[pagina 76]
| |
Bacchanalia.
Vertoonen? - Nu ja, vertoonen kunt gy ze; daar heb ik niets tegen.
Krikie.
Maar op deze vertooning moet natuurlyk ook volgen....
Bacchanalia.
Daarop volgt: - goeden dag, waarde Krikie. Tot wederziens. (Hy vertrekt.)
Krikie, alleen, hem naziende.
Zoo! - Dan word ik wegens de betaling van Pontius naar Pilatus gezonden, meent gy? - en ieder geeft my tot antwoord: ‘Ik ben het Genootschap niet’. - Neen, maat! zoo gaat het niet: - wy moeten trachten in de aanstaande Vergadering malkander beter te verstaan; want zoo gaat het waarachtig niet. Philantropie en Temperantie zoo veel gy wilt, maar Charity begins at home, zegt het spreekwoord; en dus moet ik myn geld hebben, anders laat ik den eenen broeder naar den anderen dagvaarden; of als zy my den kop warm maken, dan ga ik heen en ontemperantiseer my geheel, en vertel verder aan de gansche wereld wat de liefste drank van onze voornaamste Ridders is; en hoe het dikwyls des avonds met de hersenen en het zenuwgestel der heeren Temperantisten er uitziet, een half uurtje voor dat zy zich te bedde begeven. (Hy vertrekt.)
Einde van het tweede Bedryf. |
|