De nieuwe ridderorde of De Temperantisten
(1832)–Charles Etienne Boniface– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Eerste tooneel.
Quizz, alleen.
(Hy zit op een der banken met beide zyne beenen kruiselings op dezelve uitgestrekt; is druk bezig met eene Engelsche Courant te lezen, en maakt nu en dan gebruik van eene aan een zwart lint hangende Lorgnette, niet zoo zeer om te lezen dan om de voorbygaande wandelaars na te gluren.
Hum! Reform Bill hier, Slave Emancipation daar; het Lagere-huis tegen het huis der Lords; - het Gemeen tegen de Bisschoppen; - Willem van Holland tegen Leopold van Braband; - Don Pedro tegen Don Miguel; - de grootmoedigheid van den Russischen Keizer omtrent de nu onderworpene Polen; - de Constitutionele straf door den Paus op zyne Kardinalen uitgeoeffend; - de eensgezindheid der Engelschen met de Franschen; - Damn it! dat alles, even als onze | |
[pagina 2]
| |
gewaande koloniale Philantropie, en de dolle zucht tot het oprichten van Genootschappen alhier, onder vyftig verschillende benamingen, waarvan de eene nog belachelyker is dan de andere; - dat alles, zeg ik, is niets dan loutere Humbug. (Hier vertoont Call-his-son zich van verre, die merkende dat Quizz geheel alleen zit, en met zich zelven spreekt, zachtjes achter de bank komt staan om hem te beluisteren.) By Bacchus en Venus! kon ik slechts voor vier-en-twintig uren over de philipynsche typen van dien verwenschten Krikie beschikken; of wilde John Brute my voor dien korten tyd zyn' Editorialen zetel afstaan; hoe schielyk zoude ik dat Marionnettenspel, door eene party dweepers en leêgloopers in beweging gebragt, uit elkander haalen en voor ieders oog blootstellen! - Hoe ras zouden dan de ligtgelovigen die zich in een oogenblik van bedwelming door een Jesuitisch voorbeeld hebben laten wegslepen, door myne krachtdadige redenen tot andere gedachten overgaan. - De domsten, de hardnekkigsten onder hen zoude ik raden ....... | |
Tweede tooneel.
Quizz, Call-his-son.
Call-his-son, die op dit oogenblik digt achter hem staat, drukt hem met zyne handen de oogen toe, en zegt met eene veranderde slem:
Raad eens wie ik ben, indien gy zoo goed raden kunt.
Quizz, na zich een weinig bedacht te hebben.
Geen Temperantist; want deze handen ruiken sterk naar brandewyn.
Call-his-son, met zyne natuurlyke stem en hem loslatende.
De duivel hale ....!
Quizz, schielyk, en overend zittende.
Wat? - Den brandewyn, of de Temperantisten? | |
[pagina 3]
| |
Call-his-son.
Den verraderlyken reuk van den Kaapschen brandewyn!
Quizz.
Hoe zoo? - Is het u dan nog niet gelukt aan dat spiritus een Cognac-flavour te geven, mynheer de stoker?
Call-his-son.
By zulk een' grooten kenner als gy zyt, aan wien de natuur nog ten overvloede zulk een' fynen reuk heeft geschonken, zou ik het, ten minste, niet durven staande houden.
Quizz, opstaande, en de Courant in zynen zak stekende.
Ik kan my, het is waar, minder over dit zintuig dan over myn gezigt beklagen: nogtans, heeft het my meer dan eens bedrogen; want, nog niet heel lang geleden hebben eenige berugte personaadjes aan wie ik een' zeer sterken heiligheids reuk dacht te ontwaren, zich na eenen korten omgang by my als doortrapte huichelaars doen kennen.
Call-his-son, lachende.
Ja toch, ik weet het vriend; ook u hebben zy beet gehad.
Quizz.
Allerysselykst!
Call-his-son.
Zulk een' knappen verdediger van Bacchus en Venus! - Dat was toch duivels slecht!
Quizz.
Hemelschreeuwend!
Call-his-son.
Nu, wacht maar, vriend; wy zullen onze beurt ook wel hebben.
Quizz.
Dat hope ik. Het is het belang, het is de pligt van elken weldenkende Distillateur om zich myne zaak aantetrekken en voor my optekomen. | |
[pagina 4]
| |
Call-his-son.
Zoo begryp ik het ook. - Want als het op het stoken aankomt dan vermeene ik dat de Brandewynstokers, deze Kwaadstokers den oorlog dienen te verklaren.
Quizz.
En de wapens niet neêrleggen voor dat de gansche Broederschap in haar gelief koosde element (het water, namelyk), haren dood heeft gevonden.
Call-his-son.
Gy spreekt met zulk eene drift, beste Quizz; dat ik my haast zou verbeelden den vermaarden Rector Muilperen te horen en te zien.
Quizz.
Ach, die Kerel! .... Ik geloof, waarlyk, dat hy toen de kracht van zyne speech aan dat zelfde spiritus verschuldigd was, wiens doodvyand hy voorgaf te wezen.
Call-his-son.
Zyne vrienden noemen hem een heetfood, en een man voor de vuist.
Quizz.
Dat kan zyn. Hy kwam my ook op dat oogenblik voor, als iemand die het geschil met de vuist wenschte aftedoen.
Call-his-son.
Ik was eenigen tyd bang voor u.
Quizz.
Ik ook.
Call-his-son.
Gy werdt my zoo rood! ...
Quizz.
En myne tegenparty werd daarentegen zoo bleek!
Call-his-son.
By u, misschien, was het het kenmerk van modesty. | |
[pagina 5]
| |
Quizz.
Even als by hem van Temperance.
Call-his-son.
Was onze vriend O'Candid niet schielyk opgestaan...
Quizz, met eene zucht.
Ja, dan had ik my zeker eenige onbehoorlyke gesticulatiën om myne ooren moeten getroosten! Maar, wat! denkt gy dan dat zulk eene behandeling ongestraft zoude gebleven zyn? Neen, neen; onze geloofgenooten, de brave Cognac-drinkers, waren daar in een comparatief getal als zes tegen een, en zy zouden my terstond aan de woede dezer Waterzuchtigen ontrukt hebben. Buitendien......
Call-his-son, omziende, en hem in de reden vallende.
Wacht wat! Daar zie ik twee Philipynen herwaarts komen. Laten wy die eens bespieden, of horen wat zy hebben willen. | |
Derde toonel.De vorigen: Kalfachter, Grietje Drilbouten.
Kalfachter, tegen zyne Vrouw. (Hy is gekleed als een' reizende Hottentot, en draagt zyn' stok op zynen schouder, met eene daaraan hangende Kallebas.
Ach, laat staan voor my! Ik zeg jou, Grietje, laat staan voor my. Maskee is ik nooit van zyn leven aan de Kaap gekom; ik is nie gek, nie. Ik zal die pad wel vinden.
Grietje.
Ja, jy is danig slim! - Al te danig slim is jy!
Kalfachter.
Dat is ik ook. - En wat ik van zelvers nie weet; wel, dat vraag ik aan-en mensch. - Allegaar hier in de stad zal toch wel voor my kanne zegge waar of Dominé Humbug woon. | |
[pagina 6]
| |
Grietje.
Kalfachter! jy is nou weêr bezoop. Hat Klaas Galgevogel nie vandereffen voor ons die Onion, daar aan deus kant gewees, jy?
Kalfachter.
Ech! - zyn maai ook! - Wat weet Klaas van die Onion. - Hy zeg mus daar word Zoopies verkog, neh? Verkoop ons Dominé dan Zoopies?
Grietje, naar Call-his-son en Quizz wyzende.
Nou, vraag dan maar aan die sieurs wat daar zit; - dan zal jy hoore.
Kalfachter, tegen Call-his-son, met den hoed in de hand.
Dag, Minneers! - Die Minneers moet my, as je blief, nie kwalyk neme; - maar ik wil voor die Minneers wat vrage, as je blief.
Quizz.
Wel, vraag maar op. - Wat is het?
Kalfachter.
Ons is hier die weg nie bekent, ziet Minneers? en ons wou graag weete waar of die huis van die goeye Minneer Humbug woon, om dat ons daar moet wees, ziet Minneers?
Quizz, hem den rug keerende.
O, damn al de Humbugs!
Call-his-son, tegen Kalfachter.
Myn vriend, de Humbugs hebben zich onlangs magtig vermenigvuldigd en verspreid hier in de stad; zoo dat indien de goede Mynheer waar gy naar vraag geen byzonder toenaam heeft, zal het vry zwaar vallen u teregt te helpen.
Kalfachter.
Hy is de grootste van allegaar die Humbugs. | |
[pagina 7]
| |
Grietje.
Zyn ander naam hiet Philipapkind, zeg hulle.
Kalfachter.
Dat moet daarzoo by die Onion wees.
Call-his-son.
O! verkoopt uw mynheer Humbug, onions?
Quizz, terzyde.
Hy zal zeker meenen, kluitjes.
Kalfachter.
Ja, Minneer, hulle hat voor ons gezeg, onion.
Grietje, tegen Call-his-son.
Ach, hy is gek: - die Dominie verkoop niks nie, Minneer; hy is maar baas, zeg hulle, over zoo een ding wat zulle Malligheid-Gewerschap noem; weet Minneer?
Call-his-son.
Matigheid Genootschap, wilt gy zeker zeggen.
Kalfachter.
Reg, Minneer! - Net zoo hiet die spul, reg! En daar moet ons wees.
Call-his-son.
Gy moet eigenlyk by de Union wezen?
Kalfachter.
By die Onion; ja, Minneer.
Quizz, tegen Grietje, terwyl hy haar van kop tot toon door zyne lorgnette beziet:
En gy ook?
Grietje.
Ja, Minneer; ik en myn man, zaam.
Quizz, op Kalfachter wyzende.
Is die vent uw man? | |
[pagina 8]
| |
Grietje.
Hy is nou myn man, ja.
Call-his-son.
En wat moet gy-lieden dan daar doen?
Kalfachter.
Ons hat een boodschap meê-gebrog van ons volk op Bedelsdorp, weet Minneer? - voor die .. dingschap van Humbug.
Quizz.
Zoo!
Grietje.
Hulle wil graag weete by ons, daar onder, hoe of zoo een zelschap is, ziet Minneer? om net zoo een daar te maak.
Call-his-son.
Op Bethelsdorp?
Kalfachter.
Ja; om dat het by ons zoo droog is, weet Minneer? en ons hat amper niks te doen, nie; daarom wil hulle zoo een ding daar hêhn om de pret, ziet Minneer? - niks as om de pret, maar.
Quizz, ter zyde.
Als gy in dit Collegie eene even vriendelyke receptie tewachten hebt, als my kortelings ten deel is gevallen, dan zult gy schielyk voor die pret bedanken.
Grietje, omziende
Kyk! daar kom Klaas weêrom. (Zy roept) Kom hier zoo, Galgevogel!
Call-his-son.
Juist zoo. Die Galgevogel zal u wel brengen waar gy wezen moet. Indien ik my niet bedrieg, behoort hy tot het Genootschap waar gy van spreekt; dus kunt gy geen' beter leidsman volgen. | |
[pagina 9]
| |
Grietje, tegen Kalfachter.
Zie je nou wel, jy? Daar hoor jy mus zelvers wat of die Minneer daar zeg. Hat ik nie aans gezeg Galgevogel zal die pad wel weet, te meer daar hy nog nugter is?
Kalfachter.
Maskee heb jy gezeg! - Maskee hat Galgevogel ook gezeg! En maskee hat julle allegaar gezeg! Die Minneers, hier zoo, moet dat toch beter weet dan julle allegaar. (Tegen Quizz en Call-his-son) Nie waar, nie, Minneers?
Quizz.
Nu ja, ga maar, vriendje! - ga maar.
Kalfachter, groetende.
Die heere word intussen hartlyk bedank.
Call-his-son.
O, het is geen dankens-waard.
Grietje.
Minneer moet ons as je blief nie kwalyk neem. Maar ons is moeg van die lange reis; en om het zoo warm is, weet Minneer? daarom is ons zoo een beetje stukkend. Nie banje, nie; zoo een klein beetje, maar. Nou, dag Minneer! (Tegen Kalfachter.) Kom, Manus! laat ons nou maar gaan na die Onion. (Zy vertrekt met haren man.)
Quizz.
Zie daar een zeer respectabel-Gezant, die wel waardig is tot Ridder van de Nieuwe Orde te worden geslagen.
Call-his-son, omziende.
Daar gaat onze vriend Spotvogel met drift naar het Commercie-Huis. - Loveclaret Klimt met hem de stoep gelyk op. - Willie lacht; Arthur ook. - De twee gryskoppen waggelen elkander te gemoet. - Er word iets in 't oor gefluisterd. - Zy lachen alweder en gaan beide ge rmd naar binnen! - Er moet zeker iets nieuws | |
[pagina 10]
| |
wezen. Ik ga eens hooren wat het is. (Hy vertrekt. Quizz wil hem volgen, doch wordt door Riddersporen tegengehouden.) | |
Vierde tooneel.
Quizz, Riddersporen.
Riddersporen, tegen Quizz, hem by den arm houdende.
Een woord, bid ik u.
Quizz, terug komende.
O, twintig, vyftig, honderd woorden, mynheer, instede van een; vermits gy en retour een gelyk getal van my wilt aannemen.
Riddersporen.
Niet meer dan billyk. - Ik heb een briefje voor u.
Quizz, den brief nemende.
Van?
Riddersporen, met de hand naar een plek wyzende.
Den man die ginds heen onder de bomen wandelt.
Quizz, door zyne lorgnette ziende.
Rector Muilpeeren?
Riddersporen.
Denzelfden. - Hy verzoekt om een antwoord.
Quizz, hem den brief terug biedende.
Ik heb my vast voorgenomen met dien man nimmer woord of brief meer te wisselen. Zeg hem dat, en geef hem zyn billiet terug. - Ik houd in 't geheel niet van Muilpeeren, als ik u de waarheid zeggen zal.
Riddersporen.
Ik neem den brief niet weder aan. Gy moet lezen wat deze brave man u schryft. | |
[pagina 11]
| |
Quizz.
Moet? - Ha, ik merk het al! - Het is eene uitdaging; - gy zyt zyn secondant.
Riddersporen.
Foei, mynheer! hoe komt gy toch op dat den kbeeld? Weet gy wel dat deze enkele gedachte eene grove belediging is, beide voor hem en voor my? Wy zyn beide Temperantisten, mynheer, en laten ons in geen ander gevecht dan tegen......
Quizz, hem in de reden vallende.
Bacchus, wilt gy zeker zeggen?
Riddersporen.
En, voor het overige; de krachtige Redevoering van onzen voortreflyken Vaandeldrager en Constitutiemaker John, - zoo als gy die zeker in het 484sten. Nommer van onzen Kaapschen Advertiser zult hebben gelezen, moet u, ten aanzien van het oorlogzuchtig gestel onzer voornaamste Ridders en inzonderheid van die, welke met eene gelyke waardigheid bekleed zyn als onze geëerde Rector, geheel-en-al gerust gesteld hebben.
Quizz, woedend.
Wel hoe! - Durftgy my nog van uw Jesuitischleugen-en-lasterachtig Blad in het aangezigt spreken? - Na dat uwe, door Afrikaansche toegevendheid te zeer bedorvene John Brute my, nog kort geleden op zulk eene verre gaande; zulk eene scandaleuse wyze heeft aangerand? - Ga, mynheer Riddersporen, - keer tot uw Philipynsch-Collegie, of tot den Gladiator die u gezonden heeft terug; en wagt u wel my immer weder onder de oogen te treden, op dat ik niet in verzoeking gerake de jeuking myner handen op uw mierkats-gezigt eens ter degen aftewryven: - Uw Constitutie-maker, zoo als gy hem noemt, is een ingebeelde vlegel; - zyn Patroon een valschaard; - zyn Drukker een maloor; - en uw gansch Genootschap bestaat alleenlyk uit dweepers, dromers en dwaazen. Zeg hen dat; en raap uwen brief op. (Hy smyt hem den brief voor de voeten neêr, en vertrekt ylings.) | |
[pagina 12]
| |
Vyfde tooneel.
Riddersporen, vervolgens Muilpeeren, en kort daarna Issegrim.
Riddersporen, in zich zelven.
Al zoude de Zuid-Ooste wind dezen geprotesteerden Brief tot in de Rozestraat of de Heiligers- seeg weg waayen, ik til hem gewis niet weêr op.
Muilpeeren, die deze laatste woorden gehoord heeft.
Noch ik.
Riddersporen.
De een of ander voorbygaande kennis, zal ongetwyfeld de vriendelykheid wel willen hebben om hem te bezorgen.
Muilpeeren.
Daar reken ik ook op.
Riddersporen.
De kleine Procureur is dan wel driftig! Ik heb hem nog nooit zoo kwaad gezien.
Muilpeeren.
Comedie streken, myn vriend! pure Comedie streken! - De man die in het openbaar verschynt. en begeerig is de publieke aandacht tot zich te trekken moet, wanneer hy infeliciter met eene zekere soort van welsprekendheid niet begaafd is, wel door een wild geschreeuw, of door vreemde grimaces en gebaren zyne medesprekers zoeken te verstommen en de menigte te verbazen. Immers, wy weten van welk een electriseerend effect het crescende der vuistslagen van onzen eerwaarden Commandeur Humbug op de tafel in het Commercie-Huis ten tyde onzer eerste meeting, geweest is. - Men heeft gezien welk een' indruk myne theatrale en dreigende houding op alle de bystanders, maar voornamelyk op Quizz op dien roemvellen dag gemaakt heeft. | |
[pagina 13]
| |
Riddersporen.
Ik heb hem, geloof ik, zien koesen.
Muilpeeren.
Men zou gezegd hebben dat ik alles verscheuren, alles verpletteren wilde. - (Hy lacht.) Ah, ah! Comedie-streken! - Die my wel kent, weet ook zeker dat ik het zoo erg niet heb gemeend. - En, zoo zal het met de gramschap van Quizz ook wel gaan.
Issegrim, die hen een oogenblik beluisterd had, komt nu ten voorschyn en zegt:
En met uwe Temperantie of Abstinentie niet minder. - Het is u, het kan u, het zal u nimmer ernst wezen. Trouwens gy zult het ons nimmer doen geloven; gy moogt er over spreken, en schryven, en pochen, zoo lang als gy wilt.
Riddersporen.
Heer Issegrim, gy behoort tot ons gezelschap niet. - Gy moet weten dat, al staan wy hier in de opene lucht, en redeneeren nog zoo overluid; onze byeenkomst moet daarom als heimlyk beschouwd worden en onze zamenspraak ongestoord blyven. - Dus, vind ik het zeer indiscreet van u, niet alleen dat gy ons beluistert, maar dat gy u in een gesprek komt mengen waartoe men u niet genodigd heeft.
Issegrim.
Tot het zotte gezelschap der Waterdrinkers behoor ik zeker niet; daartoe heb ik dit myn tweede vaderland te lief. - Waarlyk, wat zouden de vyanden van onzen kolonialen handel in Engeland wel zeggen, wanneer zy vernamen dat een oprechte Ier zoo als ik ben, den Kaapschen wyn of brandewyn ook al zoo slecht vindt, dat hy thans aan het laffe water, boven deze hartversterkende, geestophelderende, en pynstillende Dranken de voorkeur geeft - Neen, man! deze zegepraal gun ik aan onze dwarsdryvers niet. Ik zal drinken, wy zullen drinken en alle de goede Christen | |
[pagina 14]
| |
zullen drinken uit loutere patriotismus; al ware het slechts om de zwaarmoedigheid te verdryven wa arin de dweepzucht van eene party kerels als gy zyt, de arme Landmannen en onze Mede-kolonisten sedert eenige jaren gedompeld heeft.
Riddersporen, half zacht tegen Muilpeeren.
Neem toch eens, bid ik u, uwe theatrale houding aan om hem tot zwygen te brengen.
Muilpeeren, ook zoo.
De man is brutaal, hy zou 'er zich weinig aanstoren.
Issegrim, die beiden verstaan heeft.
Of hy moge de grap voor ernst opvatten, en den goeden Rector doen berouwen, hem de vuist te hebben gewezen.
Muilpeeren, zachter tegen Riddersporen..
Nu hoort gy het.
Riddersporen, onder het heengaan.
Uw dienaar, mynheer Issegrim.
Issegrim, spotachtig groetende.
Uw onderdanigste, mynheer Riddersporen! Neem het geleide meê, als 't u belieft.
Muilpeeren, onder het keengaan.
Wy hebben heden avond eene openbare receptie.
Issegrim
Dat verneem ik met blydschap, en zal er zeker komen.
(Muilpeeren en Riddersporen vertrekken.)
| |
Zesde toonel.
Issegrim, alleen.
Ja, ik zal er komen; dit kluchtspel moet ik zien. (Hy lacht.) Ah, ha, ha, ha! Wat vindt men toch al verwaande en tevens kortzigtige schepsels in deze | |
[pagina 15]
| |
verlichte eeuw! Welk eene stof tot nadenken leveren deze rusteloze yveraars aan onze vreedzame Zuid Afrikanen op! Een twintig tal nieuwerwetsche zedepreekers, die anders wat den Godsdienst betreft zoo wyd van elkander verschillen dat zy zich somwylen niet schamen zich van de koloniale Drukpers te bedienen om een'zeer onchristelyken oorlog tegen elkander te voeren; krygen nu eensklaps in den zin om een algemeene kruistogt tegen de Brandewyndrinkers te ondernemen, en vereenigen thans hunne geestelyke wapens, ten einde onder den schyn van hunne eigene natuur te overwinnen, hunne medemenschen onder een nieuw juk te buigen, de meest belovende (zoo al niet de eenigste) bron van 'slands welvaart te vernielen, en de op betere hoop steunende ondernemingen van duizend vlytige, doch reeds half geruïneerde Kolonisten, ten eene maal den bodem in te slaan! En dit alles, onder voorwentsel van een aantal leêglopende Emigranten, alsmede het lieve Hottentots geslacht het onmatig drinken afte leeren! (Hy lacht.) Ah, ah, ah! het loutere denkbeeld van dusdanig een verbond onder gewaande wysgeeren zou instaat zyn eenen Heraclitus in eenen Democritus te hervormen. Weg, met deze Antediluviaanche Temperantisten! In het water zyn eens alle de boze menschen dezer wereld omgekomen; doch, Noach (een goed mensch zynde,) ontkwam alleen de algemeene straf; en deze zelfde Noach staat tevens in het Heilig Boek roemryk als de eerste Wyndrinker aangeteekend. Wy zyn, en zullen immer blyven zyne waardige nakomelingen. Eere zy hem! Leve het druivensap! (Hy wordt den brief aan Quizz op den grond gewaar.) Ei! wat is dat? (Hy raapt hem op.) Een brief aan Quizz gerigt! en nog niet ontzegeld? (Hy beziet het cachet.) Een snaaksche figuur! Dit schynt my wel een brok van den Zodiak te zyn. (Hy leest wat er op staat.) Aquarius. Juist; dat is de Waterdrager. (Hy bedenkt zich een oogenblik.) Wat duivel, dat is immers het zinnebeeld der Temperantisten! Zouden misschien de twee Apostels die my zoo even verlaten hebben, dezen brief onvoorziens, of ook wel met opzet hier hebben laten vallen? Maar, wat | |
[pagina 16]
| |
zoudon zy toch van eenen Watervyand gelyk Quizz kunne begeeren? Een proselyt vam hem te maken? Dat zal laat worden! De man is te lekker, te geleerd, te verstandig; zyne principes zyn te wel bekend. Neen, dat gebeurt nooit. Intusschen ben ik zeer nieuwsgierig te weten wat zy hem toch te schryven hebben, daar hy ..... Ik zal hem den brief zelf overhandigen. (Hy wil heen gaan, dochde volgende persoon komt hem in den weg.) | |
Zevende tooneel.
Issegrim, Going-gone.
Going-gone komt driftig op, met zynen hoed op eene zyde.
Om's hemels wil, Landsman! gy die toch een halve regtsgeleerde zyt; zeg my, zoo gy kunt, wat zal met er tyd van ons worden?
Issegrim.
Eene aardige vraag! - Waarom, dan?
Going-gone.
Humbug op humbug! - Byeenkomst op byeenkomst! - Veel leve! - veel gewoel! - veel gepraat! - veel zotte invallen! - en niets werklyk nuttigs, niets goeds!
Issegrim.
Myn waarde vriend, dat moet u noch verwonderen, noch ergerlyk maken. In een land als dit, waar men zoo vele waanwyzen aantreft die een groot jaarlyks tractement genieten, en hebben daarvoor genoegzaam niets te verrigten, moet het wel zoo gaan. Door het bouwen van luchtkasteelen en het maken van trotsche plannen, zoeken zich deze eerbegeerigen den tyd kort te maken; en de yverzuchtigsten onder hen, trachten zich aan de duisternis te onttrekken waartoe zy door hunne natuurlyke bestemming of den aard van hunne amptsbezigheden anders gedoemd zouden zyn, door zich niet alleen als bedillers, maar als hervormers der zeden hunner natuurgenooten op te werpen. | |
[pagina 17]
| |
Going-gone.
En voornamelyk leggen zich deze erbarmelyke fimelaars, deze kwakzalvers er op toe, om den waaren christen, den vernuftigen koopman, den vlytigen arbeider het brood uit den mond te nemen.
Issegrim, glimlachende.
Wat! - Het brood ook? - Ik dacht de brandewyn alleen.
Going-gone.
Ach, mynheer Issegrim! onze politieke toestand wordt hoe langer hoe erger. - Het is gruwelyk! het is hemelgeklaagd! - Onderneem nu in een commercieel vak wat gy wilt; gy krygt no advance; het weinig contant dat ons nog overblyft is langzamerhand going; terwyl de ziel van den handel, het publiek vertrouwen, namelyk, is reeds lang gone.
Issegrim.
Nu, nu, Bob! gy hangt my daar eene mislyke schildery voor. De zaken staan juist zoo erg nog niet. Zy komen u zoo desperaat voor, slechts omdat uwe zwakke oogen thans door den damp van uwe onlangs opgerigte Brandewyn-stokery zoo wat beneveld zyn. Het zal zich wel beteren.
Going-gonb, met eene zucht.
Ja! Wanneer?
Issegrim.
Zodra als het Zuid-Afrikaansche Volk den zwarten sluyer zal hebben weggerukt achter welken deze stoorers van de publieke rust zich verbergen.
Going-gone.
Dit zal, vrees ik, zoo gaauw niet gebeuren.
Issegrim.
Dat kan men niet weten. Het zou my, ten minste, in 't geheel niet verwonderen wanneer eerdaags deze woelige Plannenmakers en Genootschappenstichters het zoo bont maken, dat zy zich op het laatste in | |
[pagina 18]
| |
hunne eigene strikken verwarren; - ja, dat zy zoo lang dwaasheid op dwaasheid stapelen, tot dat hun windgesticht op hunne hofden instorte, of dat zy (om my van eene figuurlyke uitdrukking van den geestigen Krikie te bedienen), in eene steeds toenemende philanthropische razerny elkander vellen als - ‘een os.’
Going-gone.
Jongens! Jongens! den dag dat zoo iets plaats vond, och, wat zou ik intemperant wezen! - Maar, zeg my toch, zou ik dezen Dominé Humbug niet op myne beurt in een regtsgeding kunnen wikkelen?
Issegrim.
Met wat inzigt?
Going-gone.
Om damages van hem te krygen.
Issegrim.
Maar, op wat grond?
Going-gone.
Op grond, mynheer, dat hy zich in eene van zyne laatste speeches niet heeft ontzien om de Brandewynstokers met den afschuwelyken tytel van Gifmengers te bestempelen; en dat, wanneer de broederschap der Distillateurs zich aan zulke infame beschuldigingen niet gelieft te storen, de op zooveelerlei wyze gezochte verbetering onzer Kaapche Wynen en Spiritus zal ondervinden no advance; terwyl de aanmoediging der uitheemsche Drinkers naar elders is going, vermits den goeden naam van deze eertyds zoo bloeyende Kolonie kan worden beschouwd als reeds gone.
Issegrim.
Maar heeft de ondervinding ons dan nog niet genoeg geleerd dat deze verwaande Drogredenaar voor geene verbetering vatbaar is? Weten wy niet van ouds dat hy trots alle vermaningen gedurig meer spreekt en schryft dan hy verantwoorden kan? En, gesteld hy werd eens door eene regterlyke uitspraak voor een 'te | |
[pagina 19]
| |
yuerigen waarheidvriend verklaard en tot eene geld boete van eenige honderd Pond Sterlings verwezen? Wel nu! voor de schande is hy ongevoelig; en wat de boete betreft, die wordt hem door zyn Humbug-Collegie weder vergoed, zoo dat hy kort daar na, aan zyne stichtelyke roeping getrouw, weder op het toonel verschynt, raast, tiert, hekelt op nieuw, en .... wat heeft dan de volkplanting er by gewonnen?
Going-gone, ter zyde.
De kerel moest gedistilleerd worden.
Issegrim.
Hoe gaat het intusschen met uwe Stokery, Bob? Zal dat lukken, denkt gy?
Going-gone.
Ach, spreek daar toch niet van! - In het begin ging het tamelyk wel; wy werden van alle kanten aangemoedigd, geprezen, ondersteund zelfs; maar nu, met die vervloekte philipynsche pratjes over het schadelyke, ja, het schandelyke der distilleerkunst, worden wy aan ons-zelven overgelaten; en schoon wy het nog niet heel-te-maal willen opgeven, zie ik, ten minste voor het tegenwoordige, no advance; het komt my zelfs voor dat onze klandisies zyn going; en zeker is het, in alle gevallen, dat myn geduld is gone.
Issegrim.
Wilt gy dan myn' raad volgen, Bob; zoo ga eens aan Quizz uw geval verhalen. Hy is, zoo als gy weet, een bekwame Procureur, en daarenboven een verklaarde vyand van het Waterdrinkers Genootschap. Hy zal u zeker een middel aan de hand geven om uwe aangerande Stokers-reputatie met allen luister over den laster der Temperantisten te doen zegepralen.
Going-gone.
Ik heb veel van den man gehoord; doch personeel ken ik hem niet. | |
[pagina 20]
| |
Issegrim.
Om het even. By eenen man van zyn beroep vervoegt men zich zonder introductie, en men is altoos welkom. Buitendien, hier is een brief dien by waarschynlyk uit zynen zak heeft laten vallen, en die geschikt schynt te zyn om u een gunstig verhoor by hem te verschaffen. Breng hem dien.
Going-gone.
Van wien komt hy?
Issegrim.
Dat week ik niet. Gy ziet immers wel hy is nog niet open. - Ik vond hem hier op den grond liggen.
Going-gone. den brief nemende.
Maar .... als Procureur zynde, moge hy misschien.... Staat gy my borg dat hy my zal vragen no advance?
Issegrim.
Veelligt zal hy u vragen om uwen brandewyn te proeven.
Going-gone.
O, dat met al myn hart!
Issegrim.
Wel dan, ga; en verlies geen tyd.
Going-gone, willende heen gaan.
I'm going.
Issegrim.
Leg hem uwe zaak goed uit; en kom my naderhand zeggen wat gy by hem hebt uitgerigt. Ik blyf tot twaalf uren op de Beurs. (Hy vertrekt.)
Going-gone, den briefaandachtig beschouwende, en zonder Issegrim te hebben zien vertrekken.
Goed! - Maar ... er is nog iets. - Het singulier geval van dezen ongelezenen brief hier op het Parade- | |
[pagina 21]
| |
plein te hebben gevonden, komt my zoo wat verdacht voor. Het kon wel eene paskwil, of de eene of andere soort van Humbug wezen; en dan vriend, zou ik, dunkt my, by Meester Quizz een malle figuur maken, wanneer ik .... (Hy keert zich om, en ziende dat Issegrim weg is, zegt met verwondering) Gone! (Tegen zich zelven) Wel, wat nu gedaan? - Ik heb grooten lust onden brief hier maar te laten liggen, of aan een' andere de kans geven er een fooitje by te verdronen. - (Hy ziet om) Stil! daar komt juist een onzer Iersche Settlers aan. Ik zal dien vragen of hy my van dit ding wil ontlasten. (Hy roept.) Halo he! - Landsman! - John - George! of hoe drommel heet gy? | |
Agtste tooneel.
Going-gone, Everday.
Everdry, een weinig beschonken.
Mot je my hebben, man?
Going-gone.
Ja, vriend; - u roep ik.
Everdry.
Vriend! - Dat is wat vrypostig voor zoo weinig kennis! - Niet zoo morsen met de vriendschap, als je belieft! - Dat komt een lid van het nieuwe ezelschap alleen toe om my zoo familiaar aan te spreken; en aan jou gezigt kan ik zoo maar zien dat jy tot dat Collegie niet hoort. - Dus, noem my maar eenvoudig by myn' naam; en maak het kort, want ik moet ergens wezen, begryp je?
Going-gone.
Wel, help my dan eerst te regt met uwen naam; want ik kan dien immers niet gissen. | |
[pagina 22]
| |
Everdry.
Ik heet Everdry; - Andrew Everdry, myn goeye man! - en ben een leerling Tumberlantis, om je te dienen.
Going-gone, verwonderd.
Een leerling Temperant.... Wel, geloof my vry, ik had eerder uwen naam dan dat laatste geraden! Nu dan, vri ..... man, wil ik zeggen, gy kunt my een plesier doen.
Everdry.
Zeg maar op. Wat moet dat wezen!
Going-gone, hem den brief vertoonende.
Dezen brief eens te brengen waar hy wezen moet.
Everdry.
Met al myn hart. - Waar zal dat zyn?
Going-gone, hem met de hand wyzende.
Gy gaat deze straat regt op; - dan draait gy eens links en kort daarna eens regts, en gy bevindt u vlak onder de stoep en voor 's mans huis deur. Gy kunt niet mislopen. - Buitendien, hebt gy slechts te vragen aan den eersten dien gy tegen komt. Iedereen hier ter stede kent den Procureur Quizz.
Everdry.
Wacht eens! - Die straat op, niet waar?
Going-gone.
Ja
Everdry.
Dan eens links draayen?
Going-gone.
Juist zoo.
Everdry.
Dan weder regts?
Going-gone.
Accuraat. | |
[pagina 23]
| |
Everdry.
En de man heet Quizz?
Going-gone.
Ja wel.
Everdry.
En hy is Procureur?
Going-gone.
Procureur. ja.
Everdry.
En wat ben jy?
Going-gone.
Wat ik zelf ben, doet hier niets af. Gy hebt alleenlyk .....
Everdry, hem by den arm vasthoudende:
Ha! met je permissie, landsman! dat doet hier verduiveld veel af. Zoo even heb je my myn naam gevraagd, nou mot ik jouwen ook weten.
Going-gone, zich van hem willende losmaken.
Maat! no advance van dien aard als ik u bidden mag! - Gy kunt wel spreken zonder uwe handen te gebruiken. - Myn naam, terwyl gy dien zoo gaarne weten wilt, is Going-gone. (Hy zoekt om weg te lopen)
Everdry, hem tegenhoudende.
Neen, man! - die laatste helfte van je kluchtige naam kan-je weder inslikken als jy verkiest; maaar zoo makkelyk kom je uit de klaauwen van een' Tumberlantist neit los.
Going-gone.
En nu, wat zal dat? ....
Everdry.
Ik mot eerst onderzoeken, en dat ter degen, eer ik je malle boodschap op my neem, of er altemets geen foppatie achter steekt, begryp je? Want .... | |
[pagina 24]
| |
Going-gone
Want wat?
Everdry.
Want als ik in 't minste bespeure dat jy den gek met my hebt willen scheeren, zoo zeg ik je op zyn goed iersch: I'll knock you down.
Going-gone, verlegen.
Hoe! - Dat knock down behoort immers tot myn departement. Zoudt gy aldus zonder Licencie in myn vak durven treden; gy, die u nog al verhovaardigt tot de Orde der Temperantisten te behooren?
Everdry.
In die Orde ben ik, wel is waar, maar een leerling, doch ik volg niettemin het voorbeeld van onzen Rector Muilpeeren zeer stiptelyk na, en ben aanstonds klaar aan den eersten kerel die brutaal genoeg is om zich verstandiger te waanen dan ik, een paar blaauwe oogen te geven.
Going-gone.
Dus de wyze waarop de Ridders der Matigheid hunne uitstekende wysheid en philantropie aan den dag leggen? ....
Everdry, invallende.
Is tweederlei, man! - Met de pen, à la John Brute; of met de vuist à la Muilpeeren. - Met de eerste methode (en dat is de myne niet) heb je anders niets te doen dan het Woordenboek der viswyven open te slaan, de allergemeenste scheldwoorden er uit te nemen en die door middel van een windbus welk men Advertiser noemt op uwe tegen party los te schieten. Doch, de andere manier bestaat alleen daarin, dat men den geenen die ons wil tegenspreken de hersens dreigt in te slaan; en deze argumentatie zal ik juist tegen je gebruiken, meester Going, als jy my niet zegt tot myn saksfaksie, waar of jy uithangt, en wat of jy dryft; - zie je? | |
[pagina 25]
| |
Going-gone.
Kerel! Ik zeg u blyf van myn lyf af, of ik zal om hulp roepen.
Everdry.
Dat baat-je niks, heerschap! want de Policie is ook al op de zyde van de Tumberlantisten, mot je weten.
Going-gone.
Maar, wat wilt gy dan eigenlyk van my hebben?
Everdry.
Ik wil weten waarom dat jy hier stond te pierewaayen toen ik je zoo even in het oog kreeg, en wat of je met dien brief voor hebt.
Going-gone.
Ik ben hier om commercie-zaken, en wacht naar iemand. Wat den brief op zich zelven aangaat, hy is hier op den grond gevonden geworden, maar ik weet even min als gy, van wien hy komt, noch wat hy behelst. - Door u te vragen of gy hem aan den heer Quizz wildet bezorgen, was myn eenigste oogmerk om u aan een fooi te helpen; doch, indien gy het niet verkiest te doen, zoo kunt gy hem, wat my betreft, weder weg smyten; en uwen weg vervolgen zoo als ik den mynen.
Everdry.
Wou-je my aan een fooi helpen, man?
Going-gone.
Gewis. - Daarom heb ik u geroepen.
Everdry.
Wel, dat is nog al vriendelyk van je! - en ware het niet dat ik myn laatste sikspens in the Union voor een uur geleden verkwanseld heb, zou ik je wel daarvoor willen trakteeren. | |
[pagina 26]
| |
Going-gone.
Als een vrome Temperantist, hebt gy vermoedelyk die sixpence in de zendelings-bus gegooid; - dat is braaf!
Everdry.
Ja, dat hoor ik! - Neen, maat! in the Union waar ik geweest ben, ziet men in stede van een Missionarybox alleen des Kasteleins-geldlade; en daar, meen ik, is myn laatste stuivertje ingerold; versta-je?
Going-gone.
Nu, dan hebt gy er ook iets voor genoten.
Everdry.
Dat beloof ik je! - Een dram of zes zeven.
Going-gone.
Wat! - Immers toch geen brandewyn?
Everdry.
Ha! de lekkerste creature die ik in lang gedronken heb. - Myn mond watert nog als ik er aan denkt!
Going-gone.
Hoe! - Een Temperantist, brandewyn drinken?
Everdry.
Pah! man, jy bent er nog niet achter! De beste Temperantist als het er op aan komt drinkt als een ketter.
Going-gone.
Dat week ik; maar toch geen brandewyn.
Everdry.
Waarom dan niet, als die met water getemperd is?
Going-gone.
Ik dacht dat gy een eed moest doen, dat gy .... | |
[pagina 27]
| |
Everdry.
Ach, wat bocht! - Hoeveel duizend eeden doet men niet hier te lande op eenen dag? - Er word tegenwoordig mêe-gemorst. - Geen mensch stoort zich meer daaraan. - Buitendien, heb ik je immers reeds gezegd dat ik nog maar eerst een Nieuweling, een Leêrbroer, onder de Tumberlantisten ben; zoo dat men toch van my niet kan verwachten, dat ik my als een zot van alle de vermaaklykheden dezer wereld speenen zal, alvorens ik myn' proeftyd door gestaan heb? wat denk je?
Going-gone.
En, hoe lang duurt die proeftyd, wel?
Everdry.
O, dat is onbepaald. - Voor den eenen meer, en voor den anderen minder. De myne, denk ik, zal eindigen zoo dra als hy my verveelt.
Going-gone.
Alsdan wordt gy plechtig in de orde gewyd?
Everdry.
Of er uit geboend; een van beide - Maar, om weêr op den brief te komen, - wat moet er meêr gedaan worden?
Going-gone.
Dat laat ik volkomen aan u over. Breng hem aan Quizz, of laat hem hier liggen; het is my geheel onverschillig.
Everdry.
Gy weet gaêr niet wie de schryver is?
Going-gone.
Hoe genaamd niet.
Everdry.
Noch wat er in staat?
Going-gone.
Even min. | |
[pagina 28]
| |
Everdry.
Wel, dan moeten wy het eens vernemen. (Hy breekt den zegel open.)
Going-gone.
Man! wat bestaat gy toch?
Everdry, opent den brief en tracht de handteekening uittemaken.
Wacht eens! (Hy leest.) ‘Mal-Mol-Mormeldier -Muilezel-Meelpap!’ - Wat duivel is dat toch voor een naam?
Going-gone, over zynen schouder lezende.
‘Muilpeeren.’
Everdry, half verschrokken.
Muil ...! - Onze Rector, by sint Patrick.
Going-gone.
Wat heeft die groote Kampvechter aan den kleinen Quizz toch te schryven?
Everdry, hem den brief terug gevende.
Lees; dan zal-je het weten. Voor myn' part ik kan dit gekrab niet ontcyferen.
Going-gone, lezende.
‘Waarde Heer Quizz!’ (sprekende). Het begin is nog al zeer vriendelyk.
Everdry.
Ja, ja: het begin is by ons altyd goed.
Going-gone, lezende.
‘Ik heb u somtyds wel voor een' plaaggeest, maar nimmer voor een haatdragend mensch aangezien; en kan my dus bezwaarlyk verbeelden dat de herinnering aan de beuzelachtige altercatio die by onze eerste quasi publiek Meeting, tuschen u en myne Collegas heeft plaats gehad u nog in het minste op de Temperantisen generaliter, of op my particulariter, ver- | |
[pagina 29]
| |
bitteren kan; - te meer, daar gy thans volkomen overtuigd dient te zyn, dat wy destyds niet anders handelen kon, wyl ieder onzer leden behoorlyk zyne beurt had om te spreken, en daar zyne reeds lang te voren klaar gemaakt en uit het hoofd geleerde speech, zich tot eenen byzonderen tekst bepalen moest; zoo dat gy door uw plotselyk invallen niet alleen de ketting van ons heimlyk verbond dreigdet te verbreken, maar dat gy in de daad door uwe mythologische inleiding ...’ (Sprekende.) Het louter aanmerken, hoe Bacchus zich van zyne aanbidders verlaten ziende, by Venus vertroosting zou gaan zoeken, waarschynlyk. (Hy leest) - ‘door uwe mythologische inleiding de gemoederen van onze eerwaarden zodanig schoktet, dat de jongstgehuwden onder onze vrienden zich haasten moesten hunne kuische wyfjes het lokaal te doen verlaten, uit vreze dat gy ons een boekdeel van zeer onstichtelyke anecdotes tegen het hoofd zoudt werpen.’ Sprekende.) Ja toch! (Hy lacht.) Ach, ach, ach! De vlugt, of liever het haastig wegvoeren van dit twintigtal jonge vrouwtjes uit de vergaderzaal, bragt my terstond de Sabynsche-maagden roof voor den geest. Ik moet nog lachen als ik er aan denk. (Hy leest voort.) ‘Nu, wanneer gy u slechts onze teleurstelling gelieft te verbeelden, by het weglopen van deze onschuldige echtgenooten die wy daar juist met een politiek oogmerk hadden ingeleid, en gy voegt er nog by de gefundeerde apprehensie dat gy de geestelyke zedigheid van sommige Broeders onzer Orde, door het opzettelyk zinspeelen op het een of ander u bekend gevalletje, zoude kwetsen: dan zult gy wel zelf inzien dat ons geen ander middel overbleef dan u, zoo niet door onze bedreigingen te doen zwygen, ten minste door ons geraas het voortvaren te beletten. - Doch, deze kortstondige, en door uzelven ontvlamde gramschap is (althans by my) reeds lang voorby; en myn vurigste verlangen is, dat dezelve in uw geheugen geene diepere spooren mogt hebben | |
[pagina 30]
| |
nagelaten. - Als een' waardige voorstander der Matigheid bied ik u dus den handdruk der verzoening aan,’ (sprekende.) Te duivel! dat noem ik eene advance! (Hy leest,) ‘en acht het volmaakt overeenkomstig het karakter van een' waaren Ridder Temperantist om myn ongelyk te erkennen, en tevens myne nog onbekeerde natuurgenooten een voorbeeld van zelfsbeheersching en toegevendheid te geven. - Tot grooter bewys dat my dit volkomen ernst is, nodig ik u heden, als vriend, tot een klein familie-maal ten mynen huize, Humbug-street No. 1001; daar ik buitendien brandend van begeerte ben om u te overtuigen dat de tafel van eenen Temperantist met andere dranken voorzien is, dan wat de ongewyden boertende verkiezen te nomen Adams wyn. In de hoop dat gy deze uitnodiging niet zult versmaden, noeme ik my als voorheen, uw berouwhebbende en genegene dienaaar en vriend Muilpeeren, Rector.’
Everdry.
Wel nu, Maat! wat zeg-je nou van de Turbulentie van onze Ridders Tumberlantisten?
Going-gone, by zich zelven.
O welk een uitmuntende brief van aan beveling zou deze my by Quizz geweest zyn, had ik deszelfs inhoud kunnen vermoeden!
Everdry.
Zie-je wel dat die Rector Muilpeeren ver van een waterschildpad te zyn, in tegendeel een loze vos is, jelui allegaâr te slim? - He! zie-je dat nou wel? - Kyk, ik ben zoo aangedaan over 's mans fiselefie, dat ik ter zyner eere eenen vollen bottel van je Kaapsche Moe.... Hoe nome je het ook? - in een teug zou kunnen ledigen.
Going-gone.
Dien kunt gy krygen, beste! - Volg my maar naar myne stokery? | |
[pagina 31]
| |
Everdry, verwonderd.
Je stokery? - Heb-je eene stokery? - En wat stookje dan?
Going-gone.
Juist dat geene dat uw vermaarde Genootschap heeft goed gevonden met den naam van vergif te bestempelen; - namelyk, Brandewyn.
Everdry, met eene buitensporige vreugde.
Wel, wat sapperloot, man! Waarom heb je my dat niet eerder gezegd? Wy staan hier als twee gekken op het droge Parade Plein over eenen lompen brief te krakeelen, terwyl wy ons op eene confortabele wyze naast eene uwer distilleer-ketels had kunnen nederzitten en met spirit onze drink-principes over en weêr sustineeren. Ik wist ook al niet hoe of het kwam dat ik met een zoo dorstig werd, toen ik je zag. Kom, Honey! Laten wy 'ereis je stokery gaan bezoeken; en als je brandewyn goed is, dan beloof ik je dat ik hem wyd en zyd by alle myne landslieden in circulatie brengen zal, in spyt van alle de kwakzalvers en humbugpreekers dezer Zuid-Afrikaansche wereld! (Zy vertrekken.)
Einde van het eerste Bedryf. |
|