Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 2
(1820)–Lodewijk Napoleon Bonaparte– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ramp van Leyden.Op den 12den Januarij gevoelde men tegen den avond in den Haag eenen schok als van eene aardbeving; een glans welke zich aan den gezigteinder vertoonde, deed eenen hevigen brand vermoeden. Het was naar den kant van Leyden; de Koning bij de terugkomst van eenen zijner Aides de Camp, vernomen hebbende, dat een schip met kruid geladen, in het midden der stad liggende, in de lucht gesprongen was, begaf zich terstond met allen mogelijken spoed derwaarts heen. Hij liet de garnizoenen der naburige steden ongewapend te Leyden komen, en toen hij zelf de poort van deze stad was binnen gereden, was hij geweldig aangedaan, wegens het droevig tooneel dat zich voor zijne oogen opdeed. Het Rapenburg is de voornaamste gracht in deze stad, de kaaijen ter wederzijde van dezelve, zijn met de fraaiste huizen versierd. Doch het meerendeel dezer huizen was omverre geworpen, en vervulde met deszelfs puinhoopen de gracht. - De weinige nog overeind staande huizen, dreigden in te storten, en uit de puinhoopen zoo wel als uit de ten deele ingevallene huizen flikkerden de vlammen, en steeg de rook ten hemel. Dit rampvol schouwtooneel vond men bijna in al de gedeelten der stad hernieuwd. Acht honderd huizen waren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ingestort of beschadigd. Een gedeelte der doodelijk ontstelde burgers wist niet wat het zoude aanvangen, of wat het te vreezen had, en doorliep de straten, even als onzinnige menschen, anderen bleven, in eene aan ongevoeligheid grenzende bedaardheid, onder de muren van hunne waggelende huizen zitten, en het gezigt der instortende naburige huizen, welker voorbeeld de hunnen weldra dreigden te zullen volgen, verwonderde hen niet. De een vroeg naar zijnen vader, de andere naar zijn kind, of naar zijne gade. Sommigen stonden op de puinhoopen naar de stem der ongelukkige slachtoffers, die nog niet versmoord waren te luisteren, men drong elkander naar de plaats toe, waar de stem zich deed hooren, en zeer dikwerf werd het ongeduld noodlottig voor de ellendigen, op wien de half ingevallene huizen nu geheel ter neder stortten. Hier zag men een bijna onzinnig meisje de brandende puinhoopen omvatten, smeekende dat men zich zoude haasten, om den drukkenden last der ingevallene steenen, welke hare moeder, die zij nog meende te hooren, dreigde te verpletteren, weg te nemen; en zonder zich door de vrees, van de instorting van den bouwval te verhaasten, te laten wederhouden, en aldus den laatsten ademtogt van haar, die zij zoo gaarne wenschte te redden, te doen eindigen, arbeidde zij geheel alleen met de grootste vlijt, aan deze voor haar zoo onmogelijke taak. De leden der regering die meest allen een of meerder der hunnen te beweenen hadden, waren verpligt hunne | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eigene rampen te vergeten, om die van anderen te lenigen, terwijl de kenteekenen van hunne droefheid, zoo op hun gelaat als in hunne houding, ten duidelijkste zigtbaar waren. Het was onmogelijk om op alle plaatsen tevens hulp te verleenen. ‘Ik zie mijnen vader door de openingen van den puinhoop, doch zoo men zich niet kaast om mij te helpen, ten einde hem van den zwaren last, die op hem drukt, te ontheffen, zal hij omkomen.’ Dus riep in de uiterste wanhoop een kind, terwijl het de lucht door zijn jammergeschrei vervulde. ‘Ik hoor de schel mijner meesteres,’ riep eene dienstmaagd: ‘zij is levend begraven onder de puinhoopen van haar huis, zij roept mij, zij smeekt mij om hulp, zonder dat ik haar kan genaken... Ach maak toch ruimte! zij versmoort!’ Op eens verscheen er een man die buiten adem kwam aanloopen, met de tijding, dat men het geluk had gehad, om eenen der voornaamste en eerbiedwaardigste huisvaders te ontdekken; doch dat zijne beenen alleen slechts nog bevrijd waren, en dat naar mate men poogde hem geheel van onder de puinhoopen te verlossen, dezelve nog meer en meer op hem nederstortten. Op eene andere plaats hoorde men het gesmeek en geklag van eene ge heele school jongelingen, aan welken het onmogelijk was eenige hulp toe te brengen. Wanneer men aan de eene zijde de puinhoopen wilde wegruimen, sloeg de vlam op eene andere zijde, en dikwerf onder de voeten van hen die redden wil- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den uit, waardoor alle pogingen verijdeld werden. - Een verschrikkelijk geraas liet zich nu hooren, het was een gebouw, hetwelk reeds door den schok aan het wankelen was geraakt, en nu op eens instortte. Al de glasramen waren gebroken en verbrijzeld; het brood, de wijn, het meel en andere levensmiddelen werden onbruikbaar, en zelfs gevaarlijk door het daarmede vermengde glas. Zoo als de Koning in de stad kwam, doorliep hij, vergezeld door de regeringsleden, den Directeur-generaal van den Waterstaat, den Heer twent, zijnen Aide de Camp kraaijenhoff, den Kolonel der Gewapende Burgermagt cuneus, en eenige officieren, het afschuwelijk ramptooneel, hij verdeelde de manschappen, die hij ter hulp ontboden had, in drie gedeelten, twee aan iedere zijde van de gracht, en het derde door het overige van de stad. Hij vermeerderde het getal der brandspuiten, en deed uit den Haag alles, wat zich van bluschmiddelen daar bevond, naar de ongelukkige stad brengen, hij vroeg hulp aan Amsterdam, Rotterdam en Dordrecht. Hij gaf bevel aan de troepen om zich aanvankelijk alleen bezig te houden, met de ongelukkige slagtoffers van onder de puinhoopen te verlossen, en hij gaf eene belooning van tien dukaten aan elk en een iegelijk, die het zijnen had toegebragt, om eenen der ongelukkigen te bevrijden. Hij had het streelend genoegen van er velen te zien redden. Men bragt al die genen, welke men gewond vond naar het gasthuis, hij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaf bevel om zijn Paleis, het huis in het Bosch, tusschen den Haag en Leyden, open te zetten, en stelde het ter beschikking van huisgezinnen, welke hunne woningen hadden verloren. Middelerwijl hadden de brandspuiten met het grootste nut gewerkt; de Koninklijke Garde en de Burgerij onderscheidden zich door hunnen ijver, hunnen moed en hunne kieschheid, waarvan zij, in dezen akeligen nacht, de grootste bewijzen gaven, De grenadiers van de garde begraven zich onder de nog brandende puinhoopen, om ongelukkigen op te sporen, en liepen dikwerf gevaar van daar onder begraven te zullen worden, zij werkten uit al hunne magt mede om de brandspuiten aan den gang te houden, en men moet het blusschen van zoo veel onderscheidene brandende gedeelten van huizen en puinhoopen, en de redding van zoo vele ongelukkigen, aan deze brave soldaten danken. De Koning die getuige van hunne pogingen en hunnen ijver was, zwaaiden hun den grootsten lof toe. Aan elken inwoner die hem om hulp kwam vragen, gaf hij vijftig of honderd man mede, en stelde dezelven onder de bevelen van den genen, die de zijnen meende te zullen kunnen opsporen, en meestentijds was een gelukkige uitslag het gevolg dezer poging. Bij het aanbreken van den dag, was de goeden uitslag der nasporingen reeds zeer merkbaar. Den brand was men overal meester geworden, doch het was allernoodzakelijkst om krachtdadig de daarge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stelde orde te volgen, en om in de noodwendige behoeften van deze groote stad te voorzien, want aan alles was gebrek. De Koning beraadslaagde dienaangaande met de Heeren roëll, mollerus en twent; hij liet den Heer mollerus achter om alles te besturen, hij gaf zijne bevelen tot het nemen van nieuwe, en tot het voortzetten of doen ophouden van de reeds in werking zijnde maatregelen, en kwam in den morgen in den Haag terug, nadat hij al het menschmogelijke had gedaan, ter leniging van zulk eenen ramp. Eenigen tijd later stelde hij aan het Wetgevend Ligchaam eenige geschikte maatregelen tot herstel van de stad voor. Dadelijk belastte hij zich met de verzorging der eerste benoodigdheden; hij liet ondersteuningen van allen aard uit de voornaamste steden des Rijks aanvoeren, hij opende eene inschrijving, die in de gevolgen zoodanig aan het oogmerk voldeed, dat de inwoners wegens hun geleden verlies konden worden schadeloos gesteld. De Staat belastte zich met de schulden der stad, een ontwerp tot wederopbouwing der stad, door den Architect guidici ingeleverd, werd goedgekeurd, en bovendien bepaalde de Koning, dat Leyden voortaan de zetel der Koninklijke Universiteit zoude zijn. De Kolonel cuneus ontving de orde van de Unie, ten blijke van goedkeuring wegens zijn gedrag, en dat van de gewapende Burgermagt, waarover hij het bevel voerde. Deze brave Leydenaars, even als of zij voor zich zelven niet het grootste belang in dezen ramp hadden gehad, vergaten hun | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eigen leed om tot handhaving der goede orde mede te werken, en het hunne bij te brengen, om het leed van het algemeen te verminderen, en ter hulpe hunner stadgenooten te snellen. In dezen rampvollen oogenblik betreurden men voornamelijk de Professoren kluit en lusac. De zoon van eerstgenoemden was lid van de stedelijke regering, en lag de prijzenswaardigste gevoelens aan den dag. De Heer rau, Professor en Leeraar van den Christelijken Godsdienst, werd van onder de puinhoopen gehaald. Hij scheen hersteld te zijn, doch bleef zwak, hij leefde tot in het volgende jaar, wanneer hij tot groot leedwezen zijner landgenooten overleed, welke in hem eenen braven man, eenen goeden huisvader, eenen uitmuntenden geleerden, en eenen lofwaardigen Geestelijken betreurden. Hij was Orateur van de Orde der Unie. Men heeft nimmer de aanleidende oorzaak van dit ongelukkig geval kunnen ontdekken. Sommigen wilden het toeschrijven aan eene kwaadwilligheid, en zelfs aan eenen vijandelijken aanslag tegen den Haag en het Paleis des Konings, doch dit schijnt weinig geloof te verdienen; de schipper van het vaartuig zelf verloor daarbij zijn leven, en er is alle reden om te gelooven, dat eene onvoorzigtigheid van dezen, de eenige oorzaak van den ramp was. Dit vaartuig moest eenig buskruid van de kruidmolens van Amsterdam, naar het Magazijn te Delft brengen. Het Gouvernement had zich zelven te verwijten, dat het geene | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoegzame verordeningen had daargesteld, om een dergelijk ongeluk onmogelijk te maken. Bij deze gelegenheid werd er eene wet gemaakt omtrent de te nemene maatregelen, wegens het vervoer van buskruid, en de wijze om hetzelve in de kruidmakerijen te bewaren. De voornaamste verordeningen waren als volgt: ‘Elke verzending of wagen met kruid moest een wit vlaggetje voeren, waarin met groote letters te lezen was buskruid: Geene zoodanige verzending mogt binnen de muren eener stad of in derzelver nabijheid vertoeven.’ ‘De Overigheid van zulk eene plaats, waardoor de verzending moest passeren, was gehouden om aan hetzelve eenige daartoe aangestelde personen te gemoet te zenden, om het bij het binnen komen van elke jurisdictie te ontvangen, te vergezellen en gade te slaan, het zij gedurende het doorvoeren, het zij gedurende den nacht, wanneer het niet vervoerd werd.’ Het Wetgevend Ligchaam was vergaderd, om te voorzien in de nieuwe uitgaven, welke tot den oorlog werden vereischt, en welke noodig waren om de wapeningen voor Frankrijk te doen. Ook moest het nieuwe stelsel van belasting worden voltooid. Vóór den Heer gogel waren de inkomsten van den Staat zeldzaam boven de vier en dertig en een half millioen geweest, dezelve werden zeer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onregelmatig en op onderscheidene wijze in de Provintiën ontvangen. Door middel van de schikkingen in het nieuwe stelsel vervat, werden de belastingen op eene geregelde en evengelijke wijze geheven. Dezelven moesten vijf en vijftig millioenen bedragen. Eene som op welke men had gerekend, niet alleen om de gewone uitgaven te kunnen bestrijden, maar bovendien om den achterstand te vereffenen. Het was dus even zoo belangrijk om de invoering der nieuwe belastingen niet te veronachtzamen, als om in derzelver ongenoegzaamheid te voorzien. Om het stelsel van den Heer gogel te doen gelukken, moest men den tegenzin der natie, wegens vijf voorname punten, weten te overwinnen: 1o. Van oude gewoonten afstand te doen, en allen provintialen geest te vernietigen. 2o. De Corporatiën, Gildens en alle soorten van Privilegiën, die het bijzonder belang in den weg stonden, af te schaffen, of zeer veel verandering te doen ondergaan; 3o. de nieuwe grondlasten daar te stellen, welke schadelijk en onaangenaam voor landheeren en groote landeigenaars waren; 4o. de indirecte belastingen in werking brengen, welke het handeldrijvend gedeelte der natie zoo zeer afkeurde; en 5o. op eenige artikelen een verbod leggen. Ten aanzien van dit laatste, stelde de Koning het nemen van algemeene en bepaalde maatregelen uit, tot aan den algemeenen vrede, dat is te zeggen, het tijdstip waarop hij, zonder zich wegens het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
buitenlandsche ongerust te maken, of door het binnenlandsche gedrongen te worden, zich zoude kunnen bezig houden met de verbetering der administratie, en zijn geliefkoosd ontwerp om van geheel Holland eene vrije haven te maken. Tot aan den algemeenen vrede, wilde hij dus als eene grondstelling aannemen, om alles zoo naauwkeurig te volgen als mogelijk was, wat de Heer gogel zoude voorstellen om zijn stelsel te doen gelukken, daar dit toch in dezen oogenblik het eenige steunpunt des lands was, en middelerwijl alles voor te bereiden tot het groote werk, waarvan zoo even is gesproken. Den 20sten stelde men aan het Wetgevend Ligchaam het nieuwe Cadaster en de grondlasten (Verpondingen) voor. De volgende maatregelen werden genomen, ter aanmoediging en herstelling der schoone kunsten, die zoo nuttig en zoo geschikt zijn voor een volk dat zoo naarstig is, en hetwelk voormaals in dit vak zoo zeer uitmuntte, doch zich naderhand door andere natiën had laten voorbij streven. ‘Een directeur der schoone kunsten is belast met de beheering, het opzigt, en het onderhoud van het nationale museum en de kunstverzamelingen aan den staat toebehoorende, welke zich in de Provintiën bevinden.’ ‘Hij zal het noodige onderzoek doen naar de beste meesters die zich in het rijk bevinden, of daarin geboren zijn.’ ‘Hij zal de middelen voorstellen om die ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen, welke elders gevestigd zijn, terug te doen komen.’ ‘Hij zal een jaarlijksch berigt inleveren van alles, wat onder zijn bestuur is gedaan, en van alles hetgeen nog te doen overschiet.’ ‘Hij zal een maandelijksch verslag doen uitgeven, betrekkelijk de schoone kunsten.’ ‘Hij zal voorzitter zijn van de akademie der schoone kunsten, die, volgens zijn voorstel, in den loop van dit jaar zal worden opgerigt.’ ‘Deze akademie zal zijn te zamengesteld uit nationale, en de meest beroemde uitlandsche kunstenaars.’ ‘Alle jaren zal men onderwerpen opgeven voor de nationale schilders, en er zullen vier prijzen worden uitgedeeld, enz. -’ Er werden acht kunstkweekelingen naar Parijs en naar Rome gezonden, en aldaar onderhouden; zij moesten gedurende twee jaren in elk van deze steden studeren. Het maandelijksch verslag had ten doel om al de meesterstukken van de oude Hollandsche school, en derzelver tegenwoordige bezitters, in welk land dezelven zich ook bevonden, kenbaar te maken, en bovendien de tegenwoordige nationale schilders en de verdienden van elk hunner werken te doen kennen. Hij verrijkte het museum met eene volkomene verzameling der beste pleisterbeelden, de men van Parijs deed komen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men bragt in de schilder-akademie eene teekenschool, naar het levend model, tot stand. De Heer hultman, Oud-secretaris van Staat, werd benoemd tot directeur der schoone kunsten. Deze directie werd vervolgens vereenigd met die van het publiek onderwijs, waarvan het hoofd den titel verkreeg van Directeur-Generaal der Wetenschappen en Kunsten. In de maand Augustus werden de prijzen ter aanmoediging aan de kweekelingen uitgedeeld. Daar deze uitdeeling de eerste van deze soort in Holland was, verdienen de namen van hen, die met prijzen beloond werden, bekend gemaakt te worden. Het waren de Heeren alberti, van Amsterdam, Historie schilder; klein van Wageningen, teerling van Dordrecht, landschap schilders; en forssel van Amsterdam, plaatsnijder. Er werd eene publieke tentoonstelling vastgesteld, van alle voortbrengsels van nationale vlijt, van monsters van deze voortbrengsels, alle werken van kunst, werktuigen, uitgevonden of verbeterd binnen het Koningrijk, en in het land vervaardigd, modellen van landbouwkundige gereedschappen enz. Men deelde de prijzen uit aan fabrikanten voor zoodanige voorwerpen, die als het beste geoordeeld werden. De prijzen waren ter waarde van duizend guldens, en elke uitdeeling werd besloten met eene kermis van tien dagen. De publieke boekerij werd opengezet en vermeerderd. De Koning was voornemens om een groot gedenkteeken te Zaandam, en een ander | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Haarlem te doen oprigten. Het eerste moest dienen ter gedachtenis aan peter den grooten, en moest de hulde eener groote en nieuwe natie, in het bijzijn van derzelver opperhoofd, aan de beschaving van een klein Gemeenebest, bewijzen: het moest getuigen van het tijdperk van welvaart en roem van Holland. Dit doel was niet zoo beuzelachtig als men wel zoude kunnen veronderstellen. Hij wilde den vreemdelingen voorwerpen hunner aandacht waardig doen zien, en daardoor hen nopen om zijn land te bezoeken; hij wilde bovenal de natie, en vooral de jeugd, door blijvende gedenkteekenen herinneren aan dat tijdvak van roem, en daardoor openlijk bewijzen dat het monarchale Holland geen ander doel, geenen anderen roem, geen ander belang had, of konde hebben dan die, welke het voormalig Gemeenebestgezind Holland had bezeten. Het gedenkteeken te Haarlem moest opgerigt worden, ter eere van laurens coster, eerste uitvinder der drukkunst Men betwist deze stad niet de eer van de kunst te hebben uitgevonden, van in hout te snijden: de geheele zaak bestaat hierin om te weten, of de roem van een nieuw denkbeeld, aan den uitvinder, of aan hem die hetzelve verbeterd en in werking brengt, toekomt. De geleerde meerman, zoon van eenen geleerden van dien naam, waarop Holland zich mag verhoovaardigen, en die met een goed gevolg de zaak van coster voorstond, werd aan het hoofd der Wetenschappen en Kunsten, alsmede van het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
publiek onderwijs gesteld. Hij was tevens geleerd en zedig, voorzigtig en liberaal, zeer rijk en weldadig, vaderlandlievend en onbaatzuchtig. Ondertusschen bleven de ongelukkige maatregelen der blokkade nog steeds voortduren, en de Keizer vermeerderde dezelven nog door zijn Dekreet van Warschauw, van 15 December 1806, waarbij de sequestratie van alles, wat men Engelsche goederen konde noemen, werd bevolen, waarvan een gedeelte naar Frankrijk moest worden gezonden, een gedeelte verkocht en een ander gedeelte ten gebruike der Fransche en verbondene legers moest dienen. Men zal zich zeer gemakkelijk kunnen voorstellen, welk eene smartelijke uitwerking deze roof, welke te Hamburg en in de overige Hanzee-steden plaats had, in Holland te weeg bragt. Keizer napoleon ontving de Hollandsche Deputatie op het Kasteel Finckenstein zeer wel, doch beklaagde zich evenwel nogmaals wegens de Hollanders en zijnen broeder. Prins talleyrand, die te Berlijn gebleven was, zeide overluid tegen de leden van de Hollandsche deputatie, toen hij dezelve in het openbaar ontving: ‘Uw Koning heeft dan vast besloten om de Engelschen te begunstigen?’ De Gedeputeerden bragten een antwoord terug, waarbij de Keizer zich beklaagde, en de Hollanders met zijne wraak, bij den algemeenen vrede, bedreigde. Zijn broeder moest geene de minste aandacht op deze kwade luim vestigen, dewijl de- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelve alleen aan den ongunstigen uitslag der blokkade was toe te schrijven, waarvoor men in Holland niet alleen bij geene mogelijkheid meer kon doen, maar welke zelfs op dien voet niet langer was uit te houden. Deze wijze van handelen, had ten gevolge, hetgeen altijd het gevolg van ongegronde klagten is, namelijk, dat men ongevoelig wegens bedreigingen wordt. De Koningin kwam toen met haren oudsten zoon van Mentz terug; haar jongste zoon was haar eenige dagen vooruit gereisd. Zij had Holland verlaten in den oogenblik, toen de oorlog met Pruissen begon om zich bij Keizerin josephine te Mentz te vervoegen, en aldaar gedurende de afwezigheid des Konings te blijven. Men moest den ramp van Leyden zoo veel mogelijk herstellen. Reeds op den 16den Januarij werd er eene vrijwillige inschrijving geopend. Bij deze gelegenheid schreef de Koning den navolgenden brief aan den Minister van Binnenlandsche Zaken:
‘De ramp van Leyden is een algemeen ongeluk. De giften, welke ons van alle zijden worden toegezonden om hetzelve te lenigen, regtvaardigen ons voorgevoel, dat de geheele Natie, in zoodanige omstandigheden deel zoude nemen in het ongeluk van zoodanig eene, in alle opzigten, belangrijke stad, en voornamelijk thans. Wij hielden ons onledig met het beramen van middelen, om aan dezelve haren ouden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
luister te hergeven, toen deze droevige ramp haar juist trof. Doch wij hopen dat, in weerwil van al deze hinderpalen, het ons zal gelukken, niet alleen om alles wat binnen het bereik van den mensch, bij eene dergelijke omstandigheid, ligt, tot herstel des ongeluks aan te wenden, maar dat wij bovendien ook nog ons doel bereiken zullen om de dagen van derzelver voormalig geluk terug te roepen.’ ‘Wij zien met vergenoegen, hoezeer het gevoelen der natie in dezen met het onzen overeenstemt. Wij wenschen het aan alle Hollanders zoo gemakkelijk mogelijk te maken, om aan deze roemrijke taak mede te werken. Wij bevelen u dien ten gevolge, om aan alle departementale besturen te gelasten, om zoo spoedig mogelijk, in alle steden en vlekken zoo wel als ten platten lande, registers van inschrijving te openen en te doen openen, voor al de giften, welke men ten behoeve der stad Leyden zal willen geven. Deze giften moeten aan u gezonden worden, en gij zult belast zijn om dezelve te besteden, overeenkomstig aan het reglement, dat wij te dien einde op uwe voordragt zullen bepalen. Wat de residentie aanbetreft, het register zal aldaar op den 19den dezer aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken geopend moeten zijn, en aldaar onder het toevoorzigt van den Secretaris-Generaal moeten worden gehouden. Dit register zal bestemd zijn voor de inschrijvingen van personen, die tot het Hof | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behooren, de leden der onderscheidene Kollegien van het Gouvernement, alsmede der overige inwoners dezer residentie.’ De Magistraat van Leyden wendde zich bij een adres aan de Natie, in hetwelk, na den rampvollen toestand haren stad beschreven te hebben, zij de hulp harer medeburgers inriep. Op den 6den Maart werden nog de volgende bepalingen gemaakt ter ondersteuning der inwoners van Leyden. Art. 1. De inwoners der stad Leyden zullen, gedurende den tijd van tien jaren, in te gaan den eersten Januarij 1807, ontheven zijn van de betaling van het schoorsteengeld, het mobilair en personeel, of alle andere belasting, welke in plaats van laatstgenoemde, ten aanzien van huizen, of andere onroerende goederen binnen de stad Leyden gevestigd, mogt bepaald worden. Die genen, welke niet meer dan twee dienstboden hebben, zullen ontheven zijn van het dienstbodengeld, zij zullen eindelijk ontheven zijn van het patentregt, hetzij hetzelve de uitoefening van kunsten en ambachten, of wel voorwerpen van handel en weelde aanbetreft. De vrijstelling van patentregt zal zich echter niet uitstrekken tot vreemdelingen, die aan hetzelve, uit hoofde van een kortstondig verblijf te Leyden onderhevig zijn, hetzij als vreemde kooplieden, hetzij wegens het geven van vertooningen, of openbare vermakelijkheden. 2o. Het regt van doorvoer zoo wel als het dienstbodengeld, zal volgens de bestaande veror- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deningen betaald blijven worden, de laatstgenoemde belasting evenwel alleen met betrekking van dezulken, die meer dan twee of eenen mannelijken dienstbode houden. 3o. Het bedrag der belastingen, vermeld in Art. 2., eveneens als dat van het patentregt, waarvan op het einde van Art. 1. gesproken wordt, zal, gedurende een tijdvak van tien jaren, te beginnen met den eersten Janurij 1807, aangewend werden ten voordeele van dezulken, die bij den ramp van den 12den Januarij geleden hebben, en zal dienen tot een Negotiatie-fonds, of op zulk eene andere wijze als gepast zal worden geoordeeld. 4o. Dezulke, welke achterstallig zijn in de betaling der belastingen, bij Art. 1. en 2. vermeld, zullen van dien achterstand, tot en met 31. December 1806 worden vrijgesteld, voor zoo verre zij zich deswege aan ons vervoegen, en daarbij genoegzaam bewijzen, dat de schade die zij bij de ongelukkige gebeurtenis van den 12den Januarij hebben geleden, voor het minst het bedrag van hunnen achterstand beloopt. 5o. Al def huizen die herbouwd, of wel als nieuw hersteld zullen worden, gedurende de drie eerste jaren, te rekenen van den 1sten Januarij 1807, zullen vrij zijn van Verponding, gedurende twintig achtereenvolgende jaren, te rekenen van den tijd, waarop deze herbouwing of herstelling eenen aanvang neemt. 6o Al de huizen in de stad Leyden, die niet begrepen zijn in de algemeene vrijstelling van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grondlasten reeds toegestaan, of nog toe te staan, zullen bevrijd zijn van de belasting, die over den jare 1808 zal moeten betaald worden. Deze maatregelen werden door de natie goedgekeurd: de giften beliepen meer dan een millioen guldens, zij werden met eene buitengewone zorge verdeeld; het officiëel dagblad gaf dagelijks melding van de toenemende vermeerdering dezer fondsen en derzelver oorzaken, ten einde het publiek het zoude kunnen nagaan. In het vervolg werd de uitdeeling, welke door de Magistraat van Leyden, onder het toevoorzigt van den Minister van Binnenlandsche Zaken geschiedde, gedrukt en verkrijgbaar gesteld. De Koning had reeds te voren de noodzakelijkheid gevoeld, om de residentie te Amsterdam te vestigen, als zijnde deze stad, de wezenlijke hoofdstad des rijks. De hoofdplaats van een land moet die zijn welke het meest bevolkt is, en den meesten invloed heeft. Voorheen was de residentie in den Haag. eene zeer fraaije stad, aan de kust gelegenGa naar voetnoot(*). Doch vreemd, om zoo te spreken, aan al de provintiën, zonder haven, zonder koophandel, en bestaande voornamelijk uit, en bewoond door menschen, die tot het Gouverne- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ment behooren, of in publieke ambten waren gesteld; dewijl de provintiale Gouvernementen magtig en wangunstig waren, moesten de Staten-Generaal eene residentie hebben, die men als eene stille en rustige plaats konde beschouwen, om de stemming der provintiën in te winnen; en daar dezelve slechts eene schaduw van souvereiniteit uitoefenden, dewijl de provintiale Staten de wezenlijke Souvereinen waren, zoo moesten zij ook slechts hunne zitting in eene schaduw van eene hoofdstad houden. Doch zoo deze stelregel gepast mogt zijn voor de provintiale autoriteiten, zoo was dezelve nadeelig voor het algemeen welzijn des lands, zelfs in den tijd van het federatief Bestuur, zoo als de Staten-Generaal en de Stadhouders het dikwerf hebben ondervonden. Bij den nieuwen toestand van Holland, was het overbrengen van de Residentie naar Amsterdam, dus niet alleen nuttig, maar zelfs onvermijdelijk. Het Koningrijk had de grootste de dringendste behoefte aan gelijkvormigheid, kracht en eenheid, om wederstand te kunnen bieden aan de schokken van deszelfs naburen, die het oog steeds op hetzelve gevestigd hielden, en om het Gouvernement te bevrijden van den invloed van vreemde zendelingen en hunne Politie, en van zoo vele nieuwsgierige oogen, die zich al te digt bij het Gouvernement bevinden, wanneer hetzelve in eene kleine stad gevestigd is, en van eene andere zijde, ten einde aan de schatkist de middelen te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschaffen, om volgens de toedragt van zaken te handelen. In welke middelen alleen eene groote stad als Amsterdam, konde voorzien of doen voorzien, door derzelver invloed in het geheele land. Bovendien het Gouvernement van eenen handeldrijvenden Staat, moet zich in het midden der kooplieden bevinden; een Constitutioneel en gematigd Gouvernement moet door eene groote bevolking omringd zijn. De zorgen die dezelve vereischt, de algemeene werkzaamheid komen ten voordeele van het Land en het Gouvernement, wanneer hetzelve door goede gevoelens bezield wordt, wanneer hetzelve het goede tracht te doen, en het kwade poogt te vermijden: Het was zeer natuurlijk dat de oude provintiale Gouvernementen van geene hoofdstad wilden hooren, dewijl zij geen algemeen, alles in zich bevattend, Gouvernement wilden hebben. Maar zulk eene verandering zoude in elk ander land eene zaak van belang zijn geweest, hoe veel te meer dus in Holland, waar elke verandering als een ongeluk werd beschouwd, waar den Haag sedert onheugelijke tijden in het bezit der residentie was geweest, en de ingezetenen daar oneindig meer belang bij hadden dan die van Amsterdam. De Koning begreep, dat, om het algemeen gevoelen des Volks langzamerhand tot deze verplaatsing voor te bereiden, men hetzelve, gedurende eenigen tijd, aan dat denkbeeld moest trachten te gewennen, en dat men daarin niet wel anders, dan door zijwegen zoude kunnen slagen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij was begonnen met al de oude, en in vroegere tijden op den vijand veroverde vaandels, die zich in het Paleis in den Haag bevonden, naar het stadhuis te Amsterdam te zenden.Ga naar voetnoot(*) Terstond na deszelfs komst in Holland, had hij Amsterdam reeds tot de Hoefdstad des Rijks geproclameerd. Op den 16den Januarij ging men over tot de installatie der ridders van de Orde van de Unie, die in de groote zaal van het Paleis in den Haag, bijeen waren geroepen. De Koning zat op den troon door zijne groot-officieren omringd, en gevolgd door al zijne pagies. Zoo als hij gezeten was, deed hij de volgende aanspraak: ‘Ridders! als getuigen van de daarstelling des Gouvernements en van het staatkundig aanwezen van uw land, hebt gij u herinnerd, en herinnert u op dezen dag, op welken gij zijt opgeroepen en u vereenigd om den troon bevindt, de vruchten des arbeids, des moeds, der volstandigheid uwer voorouders, hunner roemrijke vorderingen in Kunsten en Wetenschappen, en alles wat een volk luister kan bijzetten. Komt dan om te zweren, dat gij aan hunne verwachting zult beantwoorden, dat gij zult leven en sterven als goede, getrouwe en deugdzame rid- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ders, dat gij u geheel en al zult wijden aan den dienst van uw land en uwen Koning, bij elke gelegenheid dat zij dezen dienst van u noodig hebben, dat gij steeds de grondwet der orde: Doe wel en zie niet om, als het rigtsnoer van uw gedrag voor uwe oogen zult hebben. - Zweert gij dit?’ Zoo als zij den eed hadden afgelegd, riep de Minister van der goes, Groot-Kanselier der Orde, de ridders den eenen na den anderen tot zich, zij kwamen en knielden aan den voet des troons, waar zij de decoratie der Orde van den Koning ontvingen. De aanspraak door den Groot-Kanselier, bij deze gelegenheid gedaan, verdient hier eene plaats.Ga naar voetnoot(*) ‘Sire! bij de plegtigheid van dezen dag, waarvan de Jaarboeken des Vaderlands geen voorbeeld opleveren, zal ik niet pogen aan Uwe Majesteit te betuigen de gevoelens, welke wij tevens met al derzelver getrouwe onderdanen koesteren; ik zoude slechts een zeer zwak tolk zijn. De waarachtige lofrede van eenen Vorst, bestaat in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het geluk van zijn volk, in her algemeen vertrouwen en de algemeene voldoening. En van deze zijde beschouwd, kan er dan wel iets meer nadrukkelijks, iets gevoeliger zijn dan het vaderlijke hart van Uwe Majesteit, dan de plegtigheid zelve, die ons om den troon van Hoogstdezelve vereenigt? Deze gedenkwaardige dag is bestemd om aan de ware vereeniging der Hollanders gewijd te zijn, aan de vernietiging van allen partijgeest, aan de algemeene gevoelens van eerbied, van dankbaarheid, van liefde en van vertrouwen, waarvan de natie, ten aanzien van haren Koning is doordrongen. Van deze groote gevolgen zien wij de waarborg in den algemeenen ijver, waarmede men zich haast om aan Uwe Majesteit de minst dubbelzinnige betuigingen van verknochtheid en getrouwheid aan te bieden; in de vestiging van Hoogstderzelver Gouvernement, en in dat karakter van voorouderlijke waardigheid, hetwelk het in zoo weinig tijds verkregen heeft.’ ‘Waardoor is het dat een Vorst, voorheen geheel vreemd aan onze zeden, aan ons luchtgestel, aan onze wetten, aan onze taal, zoo geheel en al Hollander is geworden? Wat heeft toch zulk eene verwonderlijke uitkomst te weeg kunnen brengen, vooral in zulke moeijelijke en gevaarlijke omstandigheden? Wij mogen het met edele trotschheid zeggen, Sire! het is aan de wederzijdsche achting van Koning en Volk, dat wij dit geluk te danken hebben. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ja, Sire! onze voorgevoelens, onze wenschen opgewekt, door den roep uwer deugden, riepen u te onzer hulp. Onze toestand, ons leed, en, vergun mij het te mogen zeggen, het goede dat gij ons doen kondet, maakten ons belangrijk in uwe oogen. De liefde, de gehechtheid aan uw voormalig Vaderland, konden ons doen berekenen, welke uwe gevoelens voor ons zouden zijn, weldra werden wij op de overtuigendste wijze daarvan verzekerd, en uwe weldaden hebben ons voor eeuwig aan u verbonden.’ ‘Sire! De Koninklijke Orde der Unie is een nieuw en schitterend bewijs der gevoelens die Uwe Majesteit bezielen; onze harten weten hetzelve op waarde te schatten. Wij gevoelen zeer levendig dat eene instelling bestemd, ter belooning van de deugd, der verhevene hoedanigheden der ziel, der zucht en neiging ten algemeenen nutte aangewend, aan dezulke die er het teeken van dragen, de grootste verpligtingen oplegt. Naijverig om de keus Uwer Majesteit te regtvaardigen, en het vertrouwen waarmede Hoogstdezelve ons vereerd te verdienen, zal deze onderscheiding ons voor altijd ten spoorslag strekken om ons der deugd getrouw te doen zijn, zij zal ons altijd aandringen om met ijver den weg te bewandelen, op welken onze Koning ons met zoo veel roems en moeds voorgaat.’ ‘Zulk een schoon, zulk een edel denkbeeld, Sire! was reeds voor uwen geest tegenwoordig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in den oogenblik dat gij den schepter van Holland in uwe Doorluchtige handen naamt. De steeds gedenkwaardige aanspraak die Uwe Majesteit destijds deed, levert het bewijs daarvoor op. Bij de ontwikkeling van het grondbeginsel, dat Uwe Majesteit zich voorstelde te volgen, om haar volk gelukkig te maken, en de beweeggronden, welke aanleiding gaven om te hopen dat dit zoude gelukken, plaatste Hoogstdezelve de eer en de deugden der natie onder de voornaamste middelen van regering en vertrouwen. Uwe Majesteit gaf te kennen dat, wanneer men de eerste ten leidsvrouw nam, de laatsten, de voornaamste steunpilaren des troons zouden zijn. Was dit dan niet ons voorbereiden tot het in verband brengen van eer en deugd met het Koningschap?’ ‘Op deze wijze,eene instelling vooruit te loopen, die eenmaal zoo krachtdadig deze herstellende ontwerpen moest ondersteunen, beriep uwe Majesteit zich, op eene edele wijze, op den ijver en het verstand van alle goede Hollanders. Deze oproeping, Ridders! uwe aanwezigheid op deze plaats, en het teeken dat u versieren zal, kenmerken dat uw Koning dezelve in dezen oogenblik persoonlijk aan u rigt.’ ‘Sire! dat uwe Majesteit mij vergunne in Hoogstderzelver denkbeelden in te dringen. Gij vordert deugden, gij wekt dezelve op door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het eenige fieraad, de eenige belooning voor dezelve: de eer.’ ‘Gij vordert deugden, Sire! de Koning van Holland heeft het regt, die te vorderen van eene natie, die het voorbeeld daarvan aan anderen heeft gegeven. Dit was het eigendommelijk sieraad onzer voorouders. Door de stem van onzen Koning opgewekt, door zijn voorbeeld aangespoord, zullen wij ons verheffen, en wij zullen ons in den rang onzer voorouders weten te handhaven.’ ‘Wanneer men deugden van ons vordert, dan moet men dezelven in ons vooronderstellen, en wij durven het zeggen, hierdoor geschiedt ons regt. Hollanders! hernemen wij dan dien edelen hoogmoed, die niet het gevolg eener laatdunkende verwaandheid is, maar die zijne geboorte verschuldigd is aan ons gevoel van eigene waarde. Herdenken wij aan den tijd, toen de provincie Holland alleen, nog door derzelver Graven bestuurd, en veel kleiner dan dezelve thans is, reeds tot zulk eenen trap van luister en magt was geklommen, dat de vriendschap van en de verbindtenis met derzelver Vorsten, door de naburige Koningen werd gezocht, reeds toen wekten de overvloed en de welvaart den algemeenen naijver op.’ ‘Laten wij tot de vroegste tijden opklimmen. De naam van Holland was te naauwernood bekend, en wij zegepraalden reeds over de ons | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongunstige natuur: door eenen onwankelbaren moed en eene onvermoeibare standvastigheid ondersteund, leerden wij de golven des Oceaans beteugelen, door onze zoo belangrijke waterwerken; en zoo in het vervolg onze misslagen, onze oneenigheden, de misdadige opstanden van eenige woelzieke Grooten, ons in voortdurende ongelukken gesleept, en ons, na eenen langdurigen staat van werkeloosheid, zoo ver gebragt hebben, dat wij slechts beschouwd werden als het domein van een vreemd opperhoofd, en ons zelfs te vergeefs onder de Koningen van Europa, naar eenen meester deden zoeken, die zich onzer uit medelijden aantrok. Met hoe veel luister hebben wij ons uit dien schandelijken toestand niet weten te verheffen, en welk eene welvaart is niet dien tijd van ramp opgevolgd.’ ‘Herinneren wij ons de tijden, toen onze legers en onze vloten overal over het trotsche huis van Oostenrijk zegepraalden, - toen wij den Engelschen de heerschappij der zee betwisttent - toen wij met een goed gevolg tegen de vereenigde krachten der magtigste Staten worstelden. Hoe! Zulk eene schoone herinnering zoude ons dan geen vertrouwen inboezemen?’ ‘Hollanders! de Koning heeft het u verscheidene malen gezegd. Bleef uwe natie immer in gebreke, wanneer zij groote mannen aan haar hoofd had? Was zij immer ongevoelig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de eer en aan den roem? Was zij niet eenmaal het sieraad en het voorwerp der verwondering van gansch Europa, door derzelver ijver en naarstigheid, hare beoefening der fraaije letteren, der Kunsten en Wetenschappen, des handels - die alleen door haar bloeit, en haar op zijne beurt weder voedt.’ ‘Ik heb niet noodig u te spreken van onze mauritsen, onze frederik hendrikken, die nog genoemd mogen worden, zelfs in de eeuw van den bekwaamsten veldheer, die immer bestaan heeft, van den Grooten napoleon, en onder de regering van den broeder en kweekeling van dezen Doorluchtigen Monarch. Ik zal u onzen coehorn, den waardigen mededinger van vauban niet opnoemen, ik zal uwe aandacht niet vestigen op onze de ruiters, trompen en heemskerken, die tot nog toe huns gelijk op zee niet hebben gevonden. Zoude de herinnering aan zoodanige mannen immer bij u kunnen worden uitgewischt?’ ‘Was Holland niet de wieg van erasmus, het vaderland van grotius, van bynkershoek, van vossius, burman, schulten, huighens, musschenbroek, boerhaven; was het niet de wijkplaats van scalinger, het verblijf van descartes, het toevlugtsoord van bayle, de school van peter den Grooten? Zoude dan een Koning, die de Kunsten en Wetenschappen beschermt, te vergeefs deze namen bij u moeten verlevendigen daar wij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan dezelven zoo veel luister, zoo veel roem moeten hechten?’ ‘Neen, Ridders! in een land, zoo als het onze, dat alleen door Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen bestaat, behoort niet alleen de eer aan den held die het verdedigd. Neen! aan den geleerden die het onderwijst, aan den werktuigkundigen die aan deszelfs behoud arbeid - aan den eerlijken en voorzigtigen koopman die het verrijkt - aan den letterkundigen die het eerwaardig maakt - en eindelijk aan den burger die zich door zijne deugden, en door zijn gedrag onderscheidt - komt dezelfde eer toe; allen kunnen zij zich eveneens verdienstelijk aan het vaderland maken, allen genieten dezelfde genegenheid van een wijs Koning, die een menschenvriend en een vader van zijn volk is.’ ‘En waarom zoude een Koning, die minder zijne wezenlijke grootheid in de uitgestrektheid van zijn land, dan in het geluk zijner onderdanen zoekt, een Koning wiens geest, vrij van alle vooroordeelen, al de grootheid van zijne hooge bestemming omvat, waarom zoude zulk een Koning, zegge ik, er geenen roem in stellen, om bij ons die tijden te doen herleven, waarin de vreemde Mogendheden gedwongen werden eene Natie te eerbiedigen, die zich tot eene gelijke hoogte met hen wist te verhessen? Zoo wij, ten aanzien van onzen ouden luister, in verval geraakt zijn, Mijne heeren! zoo hebben wij evenwel ons nationaal karakter nog niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verloren. Gedurende eenigen tijd op het dwaalspoor gebragt zijnde, door eene valsche wijsbegeerte, hebben wij deze dwaling, die wij met de andere volkeren van Europa gemeen hadden, duur genoeg betaald. Doch deze nacht van afschuw en verdriet verdwijnt. O mijn vaderland! de dagen van uwe welvaart en van uwen roem, uwe deugden, de luister onzer voorouders zullen niet meer slechts een onderwerp van ons leedwezen zijn. Wij zijn tot een nieuw aanwezen geroepen, reeds worden de rust, de eendragt, het vertrouwen herboren en ondersteunen de pogingen van een werkzaam, standvastig en vaderlijk Gouvernement. Het gevoel van eer, dat door het eigenbelang en den geest tot listige kuiperijen (spirit of intrigue), sedert langen tijd bij ons verstompt was, dit gevoel, de eenige beweegoorzaak voor sterke en edelmoedige zielen, zal voortaan de eigenliefde zuiveren, de driften veredelen, en over de onwetenheid en de vooroordeelen, die zich nog tegen het nationaal geluk verzetten, zegepralen.’ ‘Ridders! Gij moet het gewigt der heilzame instelling, die u tot uwen Koning doet naderen, en het magtige beweegrad weder in werking brengt, gevoelen. De orde waarvan gij het kenteeken zult ontvangen, is niet alleen eene belooning, toegekend aan alle soorten van uitstekendheid, en die allen in denzelfden roem begrijpt, welke de natie hare dankbaarheid wijdt. - Neen derzelver doel is nog bovendien | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan derzelver leden eene hulpbron in het ongeluk aan te wijzen, en om door eenen band van eer de zoodanigen te vereenigen, die reeds door de publieke achting vereenigd zijn, om tot een ligchaam te verzamelen al het deugdzaamste, het dapperste, het waardigste in de oogen des volks en der geheele wereld, wat de natie in zich bezit. In de eeuwen der onwetendheid en der onbeschaafdheid, waren de dapperheid en de onversaagdheid de eenige hoedanigheden, welke men wist te onderscheiden. Zwakke Vorsten, die in een zeker opzigt afhankelijk waren van hunne vasallen, die te veel magts hadden gekregen, moesten door bijzonderen banden, de keur dezer onstuimige menschen, die slechts van oorlog en moord leefden, en alleen schenen te bestaan, om wanorde en opstand te verwekken, aan zich verbinden. Om zich van hunne trouw en van hunne onderwerping aan een Gouvernement dat hen beschermde, en waarvan zij de onwankelbaarste steunpilaren hadden moeten zijn, te verzekeren, putteden de Koningen hunne eigene schatten en die hunner domeinen uit: noch de opeengestapelde weldaden, noch het vertrouwen van den Vorst, die altijd verraden werd, kon hen binnen de grenzen van hunne pligten houden. Eindelijk deden de bijzondere ridderorden eene nieuwe gehechtheid, eenen nieuwen band voor de Vorsten, die er de hoofden van waren ontstaan. Deze gehechtheid werd gewaarborgd door de eer, en diende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om de nadeelige ongehoorzaamheid der leenmannen, wier buitensporigheden en woestheid het ongeluk des volks berokkenden, te doen ophouden.’ ‘Wij, Ridders! wat ons aangaat, wij hebben niet noodig om opgewekt te worden tot vervulling aan die getrouwheid, die wij aan onzen. Souverein zijn verschuldigd; doch zouden wij ons zelven met de Orde der Unie verfierd kunnen zien; eene order die ten doel heeft, om de verdiensten aan derzelver instelling te vereenigen, zonder dat dit eereteeken ons tevens al die groote voorbeelden van regtvaardigheid, getrouwheid, edelmoedigheid, verknochtheid, heldendeugd en grootheid van ziel, welke de jaarboeken tot ons hebben overgebragt, herinnerde.’ ‘Ja, de Orde der Unie is eene ridder-orde, op de eer gegrond, en wel in den striktsten en naauwkeurigsten zin van het woord; dezelve heeft ten doel om aan de Ridders de loopbaan van alle deugden te openen, terwijl hun te zelfden tijd als te bestrijdene vijanden worden aangewezen, alles wat de schande, of het ongeluk van den maatschappelijken mensch uitmaakt, de vooroordeelen, de dwalingen, de ondeugden, de valsche grondbeginselen, de partijzucht, de geest van haat, van misnoegen, de zamenspanningen, het eigenbelang en listige kuiperijen. Vijanden des te gevaarlijker en te geduchter, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dewijl men dezelve niet door kracht van wapenen kan ten onder brengen, doch alleen door eene zuivere ziel, zonder vlekken, en door een gedrag dat steeds door de deugd wordt geleid, door de reden wordt verlicht, en waarop niets dan het groote grondbeginsel van eer eenigen invloed heeft. Met een woord, het rigtsnoer, der pligten van deze orde schrijven de uitoefening voor van alles wat dienstig kan zijn tot het geluk van Vaderland en Koning.’ ‘Ridders! Ziedaar uwe titels. Eene ontzag verwekkende vereeniging van alles, wat het vaderland zich verhoovaardigen kan te bezitten. Het zijn uwe edele scharen, welke door de stem des Monarchs rondom den troon geroepen worden, ten einde te gelijk de steun en het sieraad van dezelve te zijn. Geroepen om pligten te vervullen, niet minder moeijelijk dan die, welke door de strengste ridderorden gevorderd werden, zult gij bewijzen, dat de Koning wel gehandeld heeft met de eer en de deugd der natie te plaatsen onder de voornaamste steunpilaren van het rijk dat hij ging vestigen, en gij zult tevens voor het oog der wereld bewijzen, dat een onslaakbare band dezelve voor eeuwig heeft verbonden.’ ‘Laat ons dan, doordrongen van deze gevoelens, in handen van onzen Grootmeester den plegtigen eed van de orde afleggen. O ja, laat ons zweren te zullen leven en sterven als mannen van eer, dat wij ons zelven geheel zullen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijden aan alles, wat de striktste eerlijkheid, de waarheid, de ware vaderlandsliefde, de deugd, de menschlievendheid en de eer van ons kunnen vorderen. Zweren wij dan steeds tot rigtsnoer van ons gedrag te zullen hebben, de grondwet van de orde: ‘Doe wel en zie niet om.’ De decoratie van de Orde van de Unie bestond in een gouden Kruis, met acht geëmailleerde punten, vier iets grooter en vier iets kleiner. Gouden honigbijen met uitgespreide vlerkjes waren tusschen deze punten geplaatst. Aan de eene zijde zag men in het midden van het Kruis, de Bundelpijlen der Vereenigde Nederlanden door eenen Koninklijken band aan eenen schepter gehecht; rondom eene slang met den staart in den bek, las men de woorden: Eendragt maakt magt. De andere zijde was versierd met den Zeeuwschen Leeuw, de rand bevatte de spreuk: Doe wel en zie niet om. Boven het Kruis was eene Gouden Kroon. Het lint was hemelschblaauw van kleur. De Ridders droegen deze decoratie aan het knoopsgat, en de Kommandeurs aan een lint om den hals (salterwise) de Groot-Kruisdragers hadden bovendien op de linker borst eene groote plaat in acht punten afgedeeld, waarvan het Schild evengelijk was aan dat van den Leeuw van het Kleine Kruis. De | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kommandeurs droegen ook een hemelschblaauw Kruis op de linker borst, versierd met de begin letters D.W.E.Z.N.O. Het eerste feest der Unie werd gevierd, door eene vrolijke en glansrijke bijeenkomst en eenen prachtigen maaltijd. Den volgenden dag werden in de Maliebaan de nieuwe vaandels en vlaggen aan de land- en zeemagt uitgedeeld. Te tien ure kwamen de Koninklijke Garde, het garnizoen zoowel als de afgezondenen der onderscheidene Korpsen der land- en zeemagt, in de wapenen en begaven zich naar het bovengemelde veld. Van daar gingen de Deputatiën, voorafgaan en gevolgd door twee compagniën Grenadiers der Garde, en vergezeld van eene krijgsmuzijk, naar het Koninklijk Paleis, waar zij de oude vaandels en vlaggen afgaven. Vervolgens marcheerden dezelve naar de Ministeriën van Oorlog en van de Marine, om de nieuwe vaandels en vlaggen af te halen, waarmede zij naar hunne respective Korpsen in de Maliebaan terugkeerden, waar de Koning vergezeld van zijne Aides de Camp, de Ministers van Oorlog en Marine en een groot aantal Generaals en Hoofdofficieren, allen met de Orde van de Unie versierd, aankwam. Nadat de troepen de revue gepasseerd waren, vormden zij een carré, waarin al de Hoofdofficieren der Korpsen en de Deputatiën der land- en zeemagt den eed aflegden, welke bij de volgende aanspraak gevorderd werd: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Officieren en Soldaten! Uwe voorouders bragten de vaandels en de vlaggen van hun vaderland tot aan de grenspalen der aarde; zij streden eenen langen tijd voor hunne veiligheid en hunne onafhankelijkheid. Gij plukt de vruchten van hunnen arbeid thans, daar gij getuigen zijt van het staatkundige aanwezen van Holland en deszelfs Gouvernement.’ ‘Zweert dan, bij het ontvangen der Hollandsche vaandels en vlaggen, dat gij dezelve steeds zult handhaven op den weg der eer, en overal waar de dienst van uw vaderland of van uwen Koning u zal roepen.’ De troepen deden den eed met geestdrift, zij defileerden vervolgens en trokken naar hunne kasernen terug. De opening van het groot Sanhedrin had te Parijs op den 9den Februarij plaats. De Koning vergunde aan de Joden in zijn land, om zich naar deze Vergadering te begeven; doch onder deze voorwaarde, dat, zoo de nieuwe invoeringen niet door de Joden in Holland in het algemeen werden goedgekeurd, dezelve niet zouden worden in werking gebragt. Zijn pligt gebood hem, om alle nieuwe godsdienstige twisten en scheuringen te voorkomen, daar deze steeds in de gevolgen nadeelig zijn. De Kolonel-Generaal daendels werd tot Maarschalk van Holland benoemd en naar Java gezonden. Hij was een uitmuntend Soldaat, vol van moed, vol geestkracht en krijgslust, (energy | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
and taste for war). Hij wist in weerwil van de blokkade te Batavia te komen, en ontsnapte aan al de vijandelijke eskaders en kruissers. Het was in Holland verboden om meer dan een tractement door een en denzelfden persoon te doen genieten, met uitzondering van zoodanige posten, die betrekking tot de Kroon hadden, en niet door de Publieke Schatkist betaald werden, welke vereenigd mogten worden. Om zich naar de denkbeelden des lands echter te gedragen, bepaalde de Koning, dat zij die twee ambten bekleedden, het geheele traktement van het grootste, en de helft van het kleinste zouden genieten, want de geest van naauwkeurigheid en billijkheid, den Hollanders zoo eigen, vergunde hun niet, dat zij, die twee ambten waarnamen, slechts voor een zouden worden betaald. Het Engelsch Gouvernement overlaadde zich met roem, het verheerlijkte de natie en derzelver Gouvernement, terwijl het de menschheid eerbiedigde in het afschaffen van den slavenhandel. Het was in de maand Februarij, dat de roemruchtige slag bij Eylau voorviel, waarin de Russen de overwinning aan de Fransche legers betwistten. Een verschrikkelijke storm verwoestte Holland. De baren der zee bedreigden Amsterdam en Rhijnland, deze storm bewees de kracht der verhooging van den Slaperdijk, die eenige maanden te voren bevolen was. Den 18den van dezelfde maand drongen de En- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelschen, onder bevel van den Admiraal duckworth, met geweld door de Dardanellen, en ankerden voor Konstantinopole, hetwelk de Porte deed besluiten om den oorlog aan Engeland en Rusland te verklaren. Den 5den Maart verdween datzelfde eskader van voor Konstantinopole, en zeilde de Dardanellen weder door, zonder iets meer verrigt te hebben. Er werd een corps Gendarmes in Holland opgerigt, om de kusten te bewaken, en ter ondersteuning der Politie in de groote stad Amsterdam te verstrekken. De Engelschen maakten zich meester van het Hollandsche eiland Curaçao, in de West-Indiën. Op den eersten Januarij 1807, zeilden vier fregatten stoutelijk die haven binnen, zij namen de twee oorlogschepen die daar lagen en het fort Amsterdam. De verdediging was zeer zwak, en zonder genoegzame bewijzen te hebben, vermoedde de Koning, dat dit Eiland den Engelschen was overgeleverd, en dat de expeditie hare raadslieden in Holland zelf had gevonden. De toebereidselen voor deze expeditie in Engeland, derzelver vertrek, de wijze op welke dezelve volvoerd werd, alles stemde volkomen overeen met de expeditie, die men in Holland ontworp, om eene genoegzame magt derwaarts te zenden, ten einde bij eenen algemeenen vrede deszelfs regtmatige aanspraak op de teruggave der Koloniën in Guiana te doen gelden. Het groote Sanhedrin, sedert eene maand te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Parijs geopend, en waarvan men het beste gevolg verwachtte, eindigde den 9den Maart, zonder den staat der Israëliten te hebben veranderd, en met eene enkele aankondiging van eenige zedelijke grondbeginselen. Het voorname doel der bijeenkomst van het Wetgevend Ligchaam was nog niet bereikt, namelijk het voorzien in het te kort komende, veroorzaakt door de aanmerkelijke vermeerdering der armée, de noodzakelijkheid om eene vloot te Texel te onderhouden, en voornamelijk door den ongelukkigen maatregel der blokkade gevoegd bij de onderdrukking, welke den koophandel van Holland op het vaste land werd aangedaan. De ten achterstaande inkomsten kwamen niet binnen, en de betalingen die men nog te doen had, waren op dezen gegrond. Hierdoor ziet men dat hoe meer Holland met de uitersten, waartoe het gebragt was, had te worstelen, hoe meer last men hetzelve nog oplag. De Publieke Schatkist, waarvan de voornaamste hulpbron bestond in afgiften van wisselbrieven, betaalbaar uit de eerste inkomsten, konde dezelve niet descompteren, dan met de grootste moeite, en dan nog met een groot verlies. De schuldeischers van den staat werden ongerust, de schuld waarvan de interessen drie maanden ten achteren waren, ging meer en meer achteruit. De oogenblik, welke zoodanig door de vijanden van Holland verlangd werd, en waarin het land onder den last van deszelfs schulden zoude bezwijken, scheen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar te zijn. Onbescheidene gesprekken verraadden het geheim van deze staatkunde; en ondertusschen beklaagde men zich wegens de niet uitvoering der wetten van de blokkade en de sluiting der havens, terwijl juist deze maatregelen den hagchelijken oogenblik (the crisis), voor Holland bespoedigden. Men heeft gezien dat de Koning niet lang noodig had gehad, om de verdiensten van den Heer gogel te leeren schatten. Deze man was onvermoeid in zijne bezigheden, en uitgeleerd in het stelsel van belastingen, een uitmuntend Minister voor de Impositiën, eerlijk, vaderlandlievend en van eene groote standvastigheid. Ongelukkig voegde hij bij zoo vele hoedanigheden eenige gebreken, die voor een groot gedeelte den goeden uitslag daarvan vernietigden. Hij had weinig gevoel voor het leed en de klagten der bijzondere personen. In de verdeeling der algemeene lasten, had hij alleen het belang van de Schatkist en de volvoering van zijn stelsel op het oog, al het overige was voor hem van geen belang. Men zoude gezegd hebben, dat hij het Ministerie van Finantiën, of liever de belastingen, als eenen afzonderlijken staat beschouwde. Hij konde geene de minste hervorming in de beheering daarvan dulden, doch hij was een gezwore vijand van het bankroet, en een warm vriend van den koophandel, en voornamelijk een onvermoeibaar werkman, zeer ervaren in het beheer der belastingen. Het toeval voerde den Heer louis, Fransch Staatsraad, in den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jare 1806, in Holland, hij was getuige van de publieke belemmeringen. De Koning ondervroeg en raadpleegde hem, en verkreeg door dit ondehoud eene kennis, welke hem in zijnen toestand zoo zeer te stade kwam. De Hollandsche Staatsraad robert voute, werd hem door den Kommandeur verhuel, broeder van den Maarschalk, voorgesteld, hij wist dadelijk zijne kunde en zijne ervarenheid in den wissel en in de geldleeningen te schatten. Deze was het die de geldleening van veertig Millioenen bestuurde, een schadelijke maatregel, doch die het, om zoo te zeggen, hopeloos Holland redde. Hij werd naderhand tot Directeur van de Publieke Schatkist benoemd. Hij was even kundig in dit vak als de Heer gogel in dat der belastingen, wanneer men de hoedanigheden van deze twee in een' persoon had kunnen vereenigen, zoo zoude men eenen volmaakten Minister van Finantiën hebben gehad. De Koning verkreeg door deze drie kundige mannen zeer vele inlichtingen, wegens het voornaamste gedeelte der algemeene administratie, en hij vormde een bijzonder stelsel op hetzelve, waarvan hem in het vervolg niets konde terug brengen. Hij begreep terstond dat het eenige middel om de Finantiën van het land te herstellen, alleen bestond in het verminderen van den ondragelijken last der Publieke Schuld, hetgeen niet konde geschieden, dan door middel van een aanmerkelijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amortisatie fonds; doch dit fonds konde niet gevonden worden, dan met behoud en zelfs met vermeerdering der belastingen. Hij wilde aldus met zijne geheele ziel de hulpbronnen voor de Schatkist openen, vermeerderen en verbeteren, dat is te zeggen, de bijzondere welvaart, den koophandel, de nijverheid, den akkerbouw, doch voornamelijk den koophandel. Hij zeide tot de Gedeputeerden van de Beurs van Amsterdam. ‘Tracht zoo veel mogelijk om schatten voor u zelven te verzamelen, want de Schatkist zal zeer lang uwe hulp behoeven. De vermeerdering der rijkdommen van particuliere personen, is eene zaak van het hoogste belang voor den Staat.’ Zijn ontwerp was, zoo als gezegd is: 1o. Om het Amortisatie-fonds tot eene genoegzame grootte te brengen, ten einde in een tijdvak van twintig jaren, de Publieke Schuld op achttien millioenen te verminderen. 2o. Om tot aan dat tijdstip, dat is te zeggen, tot aan 1826, de algemeene belasting op denzelfden voet te houden, door middel eener vermeerdering van algemeene welvaart, door de meestmogelijke vrijheid aan den handel te geven, door de neutraliteit van Holland, en mogelijk door eene vrije haven van geheel het land te maken. Bij den algemeenen vrede wilde hij een nieuw ontwerp op de belastingen, dat hij zich voorgenomen had, beproeven, dit was om de in- en uitgaande regten zeer matig te stellen; veelligt zoude hij dezelve wel geheel hebben afgeschaft, om van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Holland het algemeene middelpunt des handels van geheel Europa te maken. Doch wat de overige indirecte belastingen aangaat, zoude men moeten beproeven, hoe hoog men dezelve zoude kunnen brengen, om de directe belastingen te vervangen, welke in waarheid de meest voordeelige inkomsten voor de Schatkist waren. Het is waar dat de indirecte belastingen wel de meeste klagten en morringen veroorzaken; doch dit is meer wegens de wijze hoe, dan ten aanzien van het fonds zelve; want er is niets meer billijk en regtvaardig, dan eene schatting te leggen op alle artikels van consumptie. De zwarigheid bestaat alleen in het vinden van een goed middel om dezelven te heffen, dit is ondertusschen niet onmogelijk; hij wanhoopte niet om dit middel bij den algemeenen vrede te vinden, en hetzelve aangenaam te maken, en aldus het land te ontheffen van belastingen op alle soorten van onroerende goederen en kapitalen, en om ondertusschen de inkomsten van den Staat op dezelfde hoogte, en zelfs nog hooger te brengen. Men heeft gezien dat, met een inkomen van zes millioenen, het Amortisatie-fonds, de Publieke Schuld in twintig jaren tijds, op achttien millioenen zoude verminderd kunnen worden. Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat dit tijdvak reeds meer dan de helft voorbij is, dan ziet men met schrik de snelheid des tijds, die zulk een groot uitvoerder der menschelijke zaken, en zulk een groot middel in de hand eens Gouvernements is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer eenmaal de Schuld zoodanig verminderd was, dan konde men gemakkelijk, ja zelfs dan moest men dezelve op die hoogte houden, zonder dat zij schadelijk voor den koophandel en de nijverheid zoude zijn, integendeel zij werd dan noodzakelijk om aan dezelven meer kracht en werkzaamheid te geven. Beperkte inzigten die alleen zich tot het belang van elk in het bijzonder bepalen, is het gebrek der Hollandsche ambtenaren, een gevolg van het federative stelsel. Dezelfde mannen die zoo vasthoudend en zuinig, ten aanzien van hunne provincie of stad zijn, waren niets minder dan dat voor het algemeen belang des lands. Elk hunner beschouwde het als, eene aanwinst voor zijne provincie of stad, wanneer hij iets aan de Nationale Kas konde onthouden, en elk ambtenaar had, in zijn vak, die zelfde gebreken en dat zelfde gedrag. Hoezeer de Koning den Minister gogel dankbaarheid verschuldigd was, zag hij zich evenwel in de verpligting om hem het beheer over de Schatkist te ontnemen, om te dezen aanzien een meer geschikt stelsel voor eenen handeldrijvenden. Staat, wiens welvaart voornamelijk op crediet gevestigd was, aan te nemen. Hij besloot dus om eene laatste geldleening te doen, welke genoegzaam zoude zijn om de Schatkist te dekken, de achterstallige schulden te betalen, en het vermoedelijk deficit van het loopende jaar aan te vullen. Hij werd tot dezen maatregel genoopt door de belangrijke, hier navolgende overwegingen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het voornaamste in den tegenwoordigen toestand van Holland was, tijd winnen: Europa scheen in eenen al te overgedrevenen stand te zijn, dan dat niet op eene of andere wijze eene ontknooping een einde aan alles zoude moeten maken. Men nam een ontwerp van wezenlijke Amortisatie aan, waarvan de uitkomsten steeds onder de oogen van het Publiek werden gebragt. De wezenlijke staat des lands werd, zonder terughouding, voor het oog der geheele natie opengelegd, men kon zich met geene verbeteringen vleijen, dan door middel van groote opofferingen, het was dus noodzakelijk dat het Publiek volkomen van de waarheid onderrigt werd, indien men | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van hetzelve verwachten kon, dat het ernstig zoude medewerken om de noodige maatregelen een goed gevolg te doen hebben. De zwarigheid in de behandeling der Finantiën ligt niet in derzelver berekening, maar wel, als men zich zoodanig mag uitdrukken in deszelfs zedelijk gedeelte. De geheele kunst der beheering van de Finantiën bepaalt zich ten laatsten in optellen en aftrekken, want alles bestaat daarin, dat men zijne inkomsten niet te boven ga, in te weten wat men heeft, en wat men uitgeeft, en om deze twee sommen met elkander overeen te brengen. Doch hetgeen het zedelijke der Finantiën aangaat, dit is moeijelijker, dewijl men daardoor verstaat, regtvaardigheid, goede trouw, oplettendheid, kieschheid; en welke finantiëele maatregel, op zulke gronden gebouwd, is niet gelukt? Het is zeer vertroostende, wanneer men bedenkt, dat het wezenlijk belang der personen en des Gouvernements volmaakt overeenstemt met het zedelijke; dat de regte weg niet alleen de kortste, maar tevens de beste is; en eindelijk dat de welvaart en de volmaking der maatschappij onasscheidelijk zijn. Aldus is het beste finantiëele stelsel voor een land het eenvoudigste, en tevens het begrijpelijkste voor allen. Dat een finantiëele maatregel door allen als waarlijk noodzakelijk beschouwd worde, dat dezelve geene de minste achterdocht veroorzake, geene de minste listigheid in de berekening om het volk, of bijzondere personen te bedriegen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in zich bevatte, onder het valsche en schoonschijnend voorwendsel om de Schatkist te bevoordeelen, en dat men zeker zij van den goeden uitslag, want elke niet despotieke staat, die niet geheel ontbloot is van nationale nijverheid en welvaart, kan altijd zijne finantiën redden, en zelfs met eer, hoe verward dezelve ook mogen wezen, mits dat dezelve onafhankelijk is, want zonder onafhankelijkheid is een Staat geen Staat, en het is van eenen Staat dat wij spreken. Het is juist, dewijl een bijzonder persoon in zijne handelingen niet geheel vrij is, of geheel vrij kan zijn, dat wij niet hetzelfde van de beheering zijner geldmiddelen kunnen zeggen. Eene maatschappij wanneer dezelve wezenlijk onafhankelijk van vreemden, en vrij in zich zelve is, moet men beschouwen als een mensch in den volmaakten en gelukkigen toestand, want hij vereenigd in zich de vrijheid der natuur met de voordeelen der beschaving. De volgende boodschap werd op den 31sten Maart, aan het Wetgevend Ligchaam, wegens het belangrijk onderwerp der Finantiën, gedaan. ‘Mijne Heeren! Wij komen u kennis geven, wegens den uitslag van het onderzoek van den staat onzer Finantiën, een onderzoek dat ons onledig gehouden heeft, sedert onze terugkomst in Holland, en hetwelk de voorzigtigheid en eene wijze overweging ons hebben genoodzaakt om uit te stellen, tot dat wij eene volkomene kennis van alles hadden verkregen.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Het is noodig dat Holland wete in welk eenen toestand het zich bevindt, en welke de gevaren zijn die daar uit kunnen voortvloeijen; hetzelve moet overtuigd worden, dat zoo wij gewacht hebben met het nemen van groote en beslissende maatregelen, die hetzelve waardig zijn, wij ons niet aan eene voor hetzelve zoo nadeelige onachtzaamheid hebben overgegeven, of dat wij ons de gevaren, waarvoor de staat onzer Finantiën ons blootstelt, hebben ontveinsd. ‘Deze kennisgeving zal een kort, doch waarachtig overzigt bevatten van den tegenwoordigen Staat, zoodanig als wij denzelven hebben moeten opmaken, volgens eene bijeenbrenging der menigvuldige rekeningen en rapporten, die ons deswegens zijn voorgelegd, en welke eene regelmatige en doelmatige uiteenzetting van de algemeene rekening, die men op ons bevel opmaakt, zullen aanbieden, doch welke nog eenigen tijd zal vereisschen. Zoodanige rekening is thans voor de eerste maal gevraagd.’ ‘Wij wisten door het algemeen gevoelen en door dat van de bij onze komst bestaande ambtenaren, dat de Publieke Schatkist in eenen hagchelijken toestand was; wij wisten dat de Raadpensionaris aanmerkelijke misbruiken te herstellen had gevonden, en niet in een onderzoek van hetgeen te voren reeds was, willende treden, vroegen wij aan onzen Minister van Finantiën, die sedert verscheidene jaren aan het hoofd der Administratie had gestaan, een om- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
standig rapport, met oogmerk om van daar de Administratie onder onze regering te doen beginnen: dit rapport zal, zoo als wij gezegd hebben, een gedeelte der rekening over het verledene jaar uitmaken.’ ‘Daaruit vloeit voort dat, wanneer men de verschenen drie maanden interest der Publieke Schuld, die nog niet betaald zijn, daar onder begrijpt, er in de maand Junij te betalen zoude zijn, zoo aan het reeds achterstallige, als aan hetgeen vermoedelijk in den loop van dit jaar nog te betalen zal zijn:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ziet daar, Mijne Heeren! in welk eenen staat wij de Publieke Schatkist bij onze komst hebben gevonden.’ ‘De Administratie der Finantiën had ondertusschen eenen grooten stap gedaan onder het Gouvernement van den Raadpensionaris, wij zijn aan hem de evengelijkheid der belastingen verschuldigd. Dit nieuwe stelsel, hoe lastig het ook voor sommige personen moge wezen, is met dat al de eenige steun des lands, en doet eer aan het verstand, aan de standvastigheid en aan het karakter van onzen tegenwoordigen Minister van Finantiën.’ ‘Volgens de hier boven gemaakte berekening, welke zoo naauwkeurig als mogelijk is, zoude er noodig zijn geweest op den 31sten December 1806 Ę56,113,263: 1: 10, in de veronderstelling dat al de in het Budjet begrepene uitgaven gedaan waren, hetgeen evenwel geene plaats heeft gehad; en deze besparing is aanmerkelijk genoeg, even eens als de hulp toegezegd bij de wet van den.. Julij 1806. Wij bedoelen hier | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den geheimen maatregel van den Minister van Finantiën, die door middel van een crediet van Ę500,000: 0: 0 aan renten, eene aanmerkelijke som van het Kapitaal, in evenredigheid van deze renten heeft gerealiseerd, en bijna twintig millioenen ten achterstaande Schuld heeft afgedaan. De vereffeningen zoo wel als de inkomsten der belastingen vroeger dan 1806, hebben deze som verminderd op zoodanig eene wijze, dat er wegens den achterstand, op den 27sten dezer maand, niet meer dan bijna een en twintig millioenen te betalen overschoot, daar onder begrepen de drie maanden renten van de Publieke Schuld; eene som die nog voor vermindering vatbaar is doon middel van de inkomsten te ontvangen over het jaar 1806, en de drie eerste maanden van 1807, welke voor het minste vier millioenen zullen beloopen, zoodat de achterstand op den 27sten van deze maand berekend kan worden op de totale som van zeventien millioenen, hetwelk gevoegd bij het te kort, zoo als het u op den 19den Januarij is aangeboden, de benoodigdheden voor dit jaar op veertig millioenen boven de inkomsten zullen brengen.’ ‘Gij zult opmerken, mijne Heeren! dat de Publieke Schuld, die bij onze komst tot den troon, niet meer beliep, dan te naasten bij vier en dertig millioenen, vijf maal honderd duizend Gulden, thans bijna vijf en dertig millioenen be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
draagt, doch deze vermeerdering zoo wel als de drie maanden achterstallige renten zijn geenzins het gevolg der directie onder onze regering.’ ‘Wij wenschen, dat onze onderdanen het weten, met het eenige oogmerk dat, zoo wij alle gevoelens over zulk eene belangrijke zaak gehoord hebben, zoo wij tot onzen raad en tot ons onderzoek tegen elkander aanloopende, en zelfs tegenstrijdige stelsels hebben ingeroepen, wij dan ten minde geen' oogenblik geaarzeld hebben om alle inblazingen, welke strekten om de wettige schuldvorderingen van bijzondere personen aan te randen, hebben verworpen, zoo wel als alle onbillijke of drukkende middelen, om de vermeerderingen der uitgaven te verhoeden.’ ‘Wij zouden liever den last, welke de Voorzienigheid op onze schouders heeft gelegd, willen afwerpen, dan over te gaan tot iets, wat nog geen tijdelijk Gouvernement van dit land ondernomen heeft. Wel verre zelfs van de gedachten te kunnen koesteren aan eene daad die noch geduld, noch vergeten, noch hersteld zoude kunnen worden, dan door het gevolg eener groote staatkundige beroerte, door de bijna geheele verandering van menschen en zaken, vinden wij geenen troost voor de moeite en den arbeid, waaraan wij ons gewijd hebben, dan in de zoete hoop, dat veelligt de Hemel onzen ijver en onze verknochtheid aan de belangen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der natie zal beloonen, door zich van ons te bedienen tot herstel der rampen, die nog meer door de omstandigheden dan door de onderscheidene partijen en bijzondere personen zijn berokkend.’ ‘Het Ministerie van Finantiën, de daarstelling, de beheering en het opzigt der belastingen en impositiën van allen aard, de in- en uitgaande regten, de Domeinen en de Schatkist in zich bevattende, ging dit de vermogens van eenen enkelen man te boven, voornamelijk in een tijdstip, waarin een nieuw stelsel moest worden ingevoerd, en hieruit vloeide voort, dat onze Minister van Finantiën zich te veel moest verlaten op ondergeschikte ambtenaren.’ ‘Wij hebben dus besloten om eenen onzer Staatsraden met het bestuur van de Schatkist te belasten, welke evenwel altijd in het Ministerie van Finantiën zal begrepen zijn. Het eerste artikel in de instructie van den Directeur der Publieke Schatkist, zal inhouden eene magtiging van alle uitgaven van welken aard, en de renten der Publieke Schuld op zigt te doen betalen, en daardoor verantwoordelijk aan ons te zijn, wegens het voldoen aan eenen pligt, welken wij als den eersten, onder allen die ons zijn opgelegd, beschouwen. Zijne instructie zal ook nog andere belangrijke verpligtingen bevatten. Zijn doel zal zijn om het publiek crediet ongeschonden te handhaven, hij zal zorgen dat de achterstallige belastingen naauwkeurig ontvangen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden, en dat de aangegane verbindtenissen voor den openbaren dienst, met eene naauwgezette zorgvuldigheid worden vereffend. Op deze wijze zal het crediet hersteld worden, en wij zullen dus voor altijd die geheime en bijzondere maatregelen voorkomen, zoo wel als die schadelijke geldleeningen, waarbij men twee en dikwerf drie Kapitalen voor een gaf. Maatregelen die wel verre van gunstig te zijn voor den oogenblik zoo als het scheen, den staat van zaken verergerden, en het publiek crediet, dien eersten grondslag van het finantiëel stelsel van alle landen, en voornamelijk van een handeldrijvend land, deden wankelen.’ ‘Tot op dezen oogenblik was de dus genaamde Amortisatie-kas niet anders, dan eene bijhulp voor de Publieke Schatkist, dus zult gij zien, mijne Heeren! in den staat van die Kas, die onmiddellijk bekend gemaakt zal worden, dat dezelve aanvankelijk zeer rasse vorderingen heeft gemaakt; doch dat zij zich weldra geheel verwijderd heeft van het groote doel van zoodanig eene instelling, hetwelk alleen daarin bestaat om de ingekochte effecten voor altijd buiten omloop te brengen.’ ‘Ziet hier, mijne Heeren! ons gevoelen over het Budjet, hetzij men het beschouwe in den staat van vrede of in den staat van oorlog. ‘De Inkomsten kunnen thans berekend worden op acht en vijftig millioenen, welke tot zestig millioenen zullen moeten gebragt worden, door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
middel van eenige ligte vermeerderingen, men zal bij deze som moeten voegen de inkomsten der landen die met Holland vereenigd zullen worden, zoodanig dat de voortdurende uitgaven, in tijd van vrede, de inkomsten niet zullen overschrijden, en dit zal u bewezen worden door het vaste Budjet, hetwelk weldra zal vervaardigd zijn, en hetwelk wij u voorstellen om eens voor altijd vast te stellen, wanneer het voltooid zal zijn. Dit was onze eerste gedachte in 1806, doch wanneer wij dit Budjet op vijf en vijftig millioenen bepaalden, ontveinsden wij ons niet dat wij dan noch Armée, noch Marine behielden. De overweging meer dan de ondervinding, en de opkomende oorlog deden ons weldra zien, dat deze staat van zaken gelijk zoude staan aan iets, zonder eenige waarde, en nadeelig in alle opzigten; dat Holland daardoor en zijn aanzien en den rang dien men het in Europa toekent, zoude verliezen. Wij overtuigden ons al zeerj spoedig, dat een handeldrijvende en nijvere Staat, die zoo gebiedend rust en bescherming noodig heeft, noch het een noch het ander, zonder leger of marine zoude vinden. Deze overwegingen hebben ons genoopt om het Budjet op den voet van vrede, op eene geschiktere wijze te bepalen. Gij zult daarin zien, dat de uitgaven voor den oorlog, die in dezen oogenblik meer dan twintig millioenen bedragen, op twaalf zijn verminderd, zonder nadeel aan de armée te doen. Door mid- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
del van derzelver formatie, zullen al derzelver tegenwoordige Cadres blijven bestaan in tijd van vrede, ten einde in tijd van oorlog, in zeer weinig tijds weder voltallig gemaakt kunnen worden.’ ‘Doch deze maatregel zoude onvoldoende zijn, zoo wij u niet een krachtdadig middel ter vermindering der Publieke Schuld voorstelden. zonder twijfel is er eene schijnbare tegenstrijheid in gelegen, in eene zwakke vermindering van eene zeer groote som, wanneer men tevens er aan denkt om die te vergrooten; doch de eerste maatregel moet volstandig en toenemende zijn, en men moet hopen, dat de tweede de laatste zal zijn, en dat deze hagchelijke staat onmiddellijk zal ophouden.’ ‘Het Amortisatie-fonds zal bestuurd worden door een zeker getal Commissarissen, welke noch tractement, noch emolumenten zullen genieten, en wij verlangen dat de President van het Wetgevend Ligchaam van regtswege een dezer Commissarissen zij. Derzelver instructie zal zijn om geen fonds hoegenaamd in Kas te houden, en om hetzelve zonder eenig verwijl te besteden tot den aankoop van Publieke Effecten, welke alsdan zullen worden krachteloos gemaakt (be cancelled), zoodanig, dat zij niet weder in omloop zullen kunnen komen. Elke Commissaris zal op zijne beurt, gedurende eene maand, het bestuur over de Amortisatie-kas hebben.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
STAAT der Publieke Schuld, op den 1sten Januarij, 1807.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RECAPITULATIE.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Wat aanbelangt de vermeerdering der uitgaven, die door den oorlog worden veroorzaakt, zullen wij eene geldleening van veertig millioenen in Amsterdam openen, door middel van welke al den achterstand, al de uitgaven hoe genaamd, afbetaald zullen kunnen worden, en het te kort op het loopende jaar zal aangevuld zijn. Voor de jaarlijksche aflossing en de renten zullen wij vaststellen vier millioenen inkomsten, te betalen door de stad Amsterdam. Doch om aan de belanghebbende zoo veel waarborg als mogelijk te geven, ten einde het belang van de Publieke Schatkist en dat der bijzondere personen, daarbij beiden op het oog worden gehouden, ten einde de zekerheid van deze Negotiatie waardig zij aan ons volk, dat in alle tijden een voorbeeld van goede trouw gaf, zoo willen wij de verzekering op eene onwraakbare wijze geven. De jaarlijksche vier millioenen zullen gefourneerd worden door den Ontvanger Generaal van Amsterdam, uit de eerste fondsen die in Kas zullen komen, aan eene Commissie te zamengesteld, uit de hoofden der vier voornaamste bankiers huizen in die stad, die de behandeling daarvan zullen hebben, en alleenlijk verantwoordelijk van hun beheer aan ons zullen zijn. De hoofden der voornaamste huizen van Amsterdam hebben zich gehaast om onzen voorslag aan te nemen, zonder eenig uitzigt op voordeel of belang. Deze onbaatzuchtigheid verdient, dat wij hen aan de natie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noemen als ons vertrouwen te hebben geregtvaardigd, en de algemeene achting verdienende. Dezelve zijn de Heeren: raymont en theodoor de smeth, hope en comp., willem en jan willinck, jan hodshon en zoon en willem van brienen en zonen, wanneer wij u de namen van deze personen, die met dit werk belast zullen zijn, noemen, dan is het bijna als of het goed gevolg daarvan werd aangetoond; op deze wijze zullen wij weldra al de loopende schulden van den Staat vereffenen. Door deze orde van zaken zullen de uitgaven verminderen, want de vertraging der belastingen en de belemmeringen moeten dezelve noodwendig vermeerderen.’ ‘Eenige ligte vermeerderingen op de reeds bestaande belastingen, zullen genoegzaam zijn om dat gedeelte der impositiën, welke voor de betaling der aflossingen en renten dezer Negotiatie van veertig millioenen bestemd zijn, aan te vullen. Wij gelooven, en met reden dat deze vermeerdering niet zeer aanmerkelijk zal zijn, dewijl wij voor dezelfde zaak al de inkomsten der aangewonnen landen hebben bestemd, welke wij te dien einde van de civiele lijst hebben afgezonderd gehouden. Bovendien zullen deze vermeerderingen alleen de gegoede burgers treffen, welke deze nieuwe opoffering met des te meer vermaak zullen doen, dewijl dit nieuwe stelsel hunne bezittingen zal verzekeren, door de waarde hunner Effecten oneindig meer te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vermeerderen, dan de verhooging van belasting hun zal kosten.’ ‘Dien ten gevolge dragen wij u de volgende verordeningen voor: ‘Art. 1o. Men zal onder de belastingen de meestgeschiktsten kiezen, om te dienen tot de Amortisatie van de oude Hollandsche Schuld, zoodanig, dat het fonds van Amortisatie voor het minst op twee millioenen aan inkomen worde gebragt.’ ‘Art. 2o. Men zal eene geldleening van veertig millioenen openen, welke in achttien jaren zal afgelost moeten zijn, door middel van vier millioenen jaarlijks, te nemen op de opbrengst der belastingen der stad Amsterdam, welke bijzonderlijk en alleen verpand zullen worden tot dit doel, en zulks tot aan de geheele en algemeene aflossing der geldleening.’ ‘Art. 3. De door zijne Majesteit aangewezene belastingen zullen vermeerderd worden zoodanig, dat dezelve kunnen voorzien in de meerdere uitgaven, welke veroorzaakt worden door de Amortisatie-kas en de vier millioenen, welke tot aflossing van de Negotiatie zullen moeten dienen, voor zoo verre als de van de civiele lijst afgezonderde inkomsten onvoldoende zullen zijn.’ ‘Ziet daar, mijne Heeren! de kennisgeving, welke wij verlangen u te doen: dat onze onderdanen den waren toestand van hun land kennen en van hunne vreeze terug komen.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Engeland is geweest en is nog in de moeijelijkste omstandigheden, Amerika is met eenen verwonderlijken spoed, uit eenen toestand, veel gevaarlijker dan de onze, alles te boven gekomen, met den tijd zullen wij ook de rampen, die zeker drukkende, doch evenwel niet hopeloos zijn, herstellen. Om daartoe te komen, zullen wij de Finantiën altijd handhaven in het ware stelfel van welvaart en geluk, hetwelk steeds op het crediet gevestigd is; dit is het eenige dat de eer en het aanzijn der Staten kan ondersteunen, even als zulks het geval bij bijzondere personen is. Wij ontveinzen ons niet, hoezeer ons volk moet lijden door den last die op hetzelve ligt; doch deszelfs geluk maakt dezen last noodzakelijk tot aan eenen wezenlijken en duurzamen vrede. Wij vleijen ons dat ons volk, voorgelicht door onze Publieke Ambtenaren, en door allen die onze gevoelens, en ons waar doeleinde kennen, overtuigd zal zijn, dat wij steeds ons onledig houden met alles, wat deszelfs ware belangen betreft. De tijden ondersteunen onze pogingen niet, doch met dat al moeten wij hopen, dat wij weldra tot eene groote verbetering zullen komen. Het zal reeds een groote stap zijn, wanneer wij de vermeerdering der Publieke Schuld kunnen tegengaan, en een ontwerp aannemen, hetwelk dag aan dag de schuldeischers naderbij aan de vereffening hunner vorderingen zal brengen, en daardoor aan hen, die door het betalen van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
belastingen het hunne toebrengen tot vermindering dier Schuld, den oogenblik der vermindering dier lasten te gemoet doet zien.’ ‘Wij zijn overtuigd dat alle ware Hollanders zich zullen haasten om deel te nemen aan deze geldleening, dewijl zij daardoor hun eigen voordeel zullen vinden, en tevens zullen bijdragen aan het geluk van hun vaderland.’ ‘Hiermede enz. enz.’
Deze maatregel werd met algemeene stemmen aangenomen, en de geheele natie gaf hare goedkeuring daaraan, dewijl zij daarin niets anders zag, dan een grondbeginsel van goede trouw, de verknochtheid des Konings aan de belangen des vaderlands, en overtuigd was van de waarheid van alles wat werd voorgesteld. Het volgende antwoord werd door HH. HH. MM. aan den Koning gezonden: Den Haag, 31. Maart, 1807. ‘Het Wetgevend Ligchaam aan Zijne Majesteit den Koning.’ ‘Sire! Het was steeds een aangename pligt voor ons, wanneer onze ambtsbetrekkingen ons in de gelegenheid stelden, om mede te werken in de maatregelen, welke Uwe Majesteit nuttig voor het geluk van Hoogstderzelver volk oordeelde. Wij hebben ons op nieuw van denzelven kunnen kwijten, na den ontvangst der | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boodschap, welke Uwe Majesteit ons op den 28sten van deze maand heeft gezonden.’ ‘Toen wij het Budjet voor dit loopende jaar aannamen, hebben wij ons onbegrensd vertrouwen in de vaderlijke zorgen uwer Majesteit voor Hoogstderzelver onderdanen bewezen, en zoo wij een bewijs noodig hadden om dit vertrouwen te regtvaardigen, zoo zouden wij het vinden in het ontwerp van wet, dat ons wordt aangeboden, en in de belangrijke mededeeling die ons tevens gegeven is. Wij alleen, die het voorregt hebben om ons van nabij van de onvermoeide werkzaamheden Uwer Majesteit, en van Hoogstderzelver kennis der belangen des Koningrijks, te overtuigen, zijn het niet die door dit vertrouwen bezield zijn, hetzelve wordt ook bij onze medeburgers gekoesterd, en door de voornaamste huizen van koophandel, die, terwijl zij het hunnen toebrengen, om de Publieke Schatkist uit het gevaar van derzelver moeijelijken toestand te redden, geenen den minsten twijfel overlaten van de zekerheid, met welke zij berusten op de bekende regtvaardigheid van uwe Majesteit. Het voorbeeld van zulke aanzienlijke burgers zal de overigen aanmoedigen, en wij vleijen ons dezen gelukkigen invloed zich meer en meer te zullen zien ontwikkelen.’ ‘Wij wenschen ons zelven geluk, dat wij kunnen medewerken in de maatregelen, welke Uwe Majesteit met zoo veel wijsheid heeft weten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor te bereiden. Doch het is voor ons nog een grooter genoegen, dat wij zulke blijkbare bewijzen van het verlicht oordeel Uwer Majesteit vinden in de instellingen, welke Hoogstdezelve noodig oordeelt om den staat der Finantiën op zulke vaste gronden te herstellen, en om het crediet, zoo onmisbaar in een land, dat de voornaamste bronnen van deszelfs welvaart in den koophandel moet vinden, te doen herleven. Het waren de zucht tot orde, de bezuiniging, en eene onwankelbare trouw in de vervulling van aangegane verbindtenissen, waardoor onze voorouders ons land tot dien staat van welvaart hebben gebragt, en waardoor het in de mogelijkheid gesteld werd, om aan zoo vele rampen het hoofd te kunnen bieden, rampen het is waar, welke men aan de partijzucht en aan menschen, maar nog meer, zoo als Uwe Majesteit ons heeft doen opmerken aan den loop der gebeurtenissen, moet toeschrijven. Deze deugden onzer voorouders, die, wij durven het zeggen, Sire! niet uit onze harten zijn uitgewischt geworden, zullen steeds het karakter Uwer regering uitmaken; wij zien de bewijzen daarvan elken oogenblik, zonder ons daarover te verwonderen, doch steeds ook met een vernieuwd genoegen.’ ‘Wij gevoelen de juistheid der denkbeelden Uwer Majesteit, welke uitgedrukt zijn in dat gedeelte der boodschap, welke Hoogstdezelve | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ons heeft gezonden, waarbij de uitbreiding der Amortisatie-kas als een der beste middelen, om de Finantiën van den Staat te herstellen, wordt voorgedragen. Wij gevoelen hoe noodig bet is, dat bet beheer daarvan afgescheiden is van de gewone Administratie der Finantiën, en dat zij, die daarmede belast zijn, alleen aan Uwe Masteit verantwoordelijk zijn, en wij beschouwen het, met dankbaarheid, als een vereerend blijk van het vertrouwen Uwer Majesteit in het Wetgevend Ligchaam, dat onze President onder het getal van gezegde administrateurs zal behooren.’ ‘De beschikking, welke Uwe Majesteit reeds met zoo veel edelmoedigheid heest gemaakt, om de inkomsten des lands te vermeerderen, door die der aangewonnen landen, die voorheen tot de civiele lijst behoorden, en de hoop van Uwe Majesteit, die wij gevoelen dat niet ijdel zal zijn, dat de Fransche Keizer nog andere landen bij Holland zal voegen, schenken ons het aangenaamste vooruitzigt, en wij mogen ons vleijen, dat Uwe Majesteit niet alleen beloond zal worden voor Hoogstderzelver onvermoeide pogingen, door de inwendige voldoening die de bewustheid van wel te hebben gedaan, medebrengt, doch ook door het vermaak, zoo streelend voor eenen goeden Vorst, van het geluk zijner onderdanen te zien, en door de zegeningen van een dankbaar volk.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Wij hebben de eer met den diepsten eerbied te zijn: Sire! van Uwe Majesteit de onderdanigen dienaren en getrouwe onderdanen.’ ‘De President en leden van het Wetgevend Ligchaam van het Koningrijk Holland.’ (Geteekend) A. van Doorn. Het zoude hier de plaats zijn om van een aantal wetten te spreken, welke in den loop dezer zitting werden aangenomen, doch daar al de pogingen die men gedaan heeft om het land, gedurende vijf jaren, 1806, 1807, 1808, 1809 en 1810 te redden, nergens anders toe gediend hebben, dan om de gebeurtenis die in 1810 plaats had, te verschuiven, zoude het niet alleen nutteloos, maar bovendien vervelende zijn om te veel in al deze bijzonderheden te treden. Het zal genoegzaam zijn te zeggen dat, hoe nadeelig de publieke lasten ook waren, de vermeerdering van vijf millioenen op gezegde impositiën door het Wetgevend Ligchaam werd toegestaan, terwijl de belasting op het Personeel voor dit jaar ook nog werd hernieuwd. Geen eenig land, zelfs niet Engeland, deed immer zulke groote opofferingen voor deszelfs Gouvernement, en men zal dit gereedelijk toestemmen, wanneer men den bijzonderen toestand van Holland in dit tijdsgewricht in aanmerking neemt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Behalve de finantiëele wetten, werden door het Wetgevend Ligchaam, de nieuwe wetten op de administratie der Departementen aangenomen, als ook op de jagt en de visscherij, en op de wijze van regering, bij het overlijden des Konings. Overeenkomstig aan de laatste Staatsregeling, verklaarde deze wet, dat het toevoorzigt over den minderjarigen Koning, aan de Koningin toekwam, en de regering aan zoodanige personen, als door den Koning zouden gekozen worden. Er werd eene kist met drie sleutels vervaardigd, waarvan de Koning; de President van den Staatsraad en de Voorzitter van het Wetgevend Ligchaam er elk eenen in handen hadden: in deze kist werden de namen der leden dier regering bewaard. De beheering der Departementen werd toevertrouwd aan eenen ambtenaar onder den naam van Landdrost, welke door eenen raad van vier of vijf Assessoren werd ondersteund. De Koning had veel moeite om te verkrijgen, dat deze Landdrosten uit de inwoners van het gansche land konden gekozen worden, de inwoners van elke provintie hadden er veel tegen om door iemand uit eene andere provintie bestuurd te worden. Ondertusschen verkreeg bij deze magt, hij zeide het openlijk, en nam de houding aan, dat hij volstrekt niemand tot Landdrost wilde benoemen dan een persoon, die in eene andere provintie was geboren, doch hij wachtte zich wel om dadelijk dezen maatregel ten uitvoer te brengen. Het was genoegzaam om in het begin, der | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in stand brenging van deze nieuwe Administratie, het algemeen grondbeginsel te doen kennen, alvorens het in werking te brengen; men moest den publieken geest daaraan gewennen. Zulk eenen langzamen voortgang was den eenigen weg met een volk, zoo als de Hollanders zijn. De oude verdeeling der provintiën werd in stand gehouden, met uitzondering van Holland, dat in twee Departementen werd verdeeld, elk Departement werd in Quartieren afgedeeld, terwijl in elk van dezelven zich een ambtenaar onder den naam van Landdrost bevond. De steden werden in twee klassen verdeeld, de eerde bestond uit die, waarvan de bevolking vijf duizend zielen en daar boven bevatte, elk dezer steden had eenen burgemeester aan het hoofd, en een zeker getal raden, genaamd Wethouders, benevens eenen Gemeente-raad, genaamd Vroedschappen, die uit de aanzienlijkste burgers werden gekozen. In het Bestuur der steden van de tweede klasfe werd niet voorzien; dit bleef op denzelfden voet, uit hoofde dat de heerlijke regten nog in Holland bestonden, een groot gedeelte van het platte land was nog onder bestuur van deze Heeren, welke niet wel door eene wet van hunne regten beroofd konden worden, zonder zeer vele voorbereidselen, omzigtigheid en een langdurig onderzoek. Den 16den April hield het Wetgevend Ligchaam zijne laatste zitting, het begaf zich gezamenlijk naar het Paleis in den Haag. De President, de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heer van doorn, Gedeputeerde van Zeeland, deed de volgende aanspraak.
‘Sire! Het Wetgevend Ligchaam het einde der werkzaamheden, aan hetzelve door uwe Majesteit toegevoegd zijnde, bereikt hebbende, heeft de eer gezamenlijk tot den troon van zijnen Doorluchtigen Souverein te naderen, ten einde dezelve door mijnen mond te betuigen de gevoelens van bewondering, van eerbied en liefde, die hetzelve voor altijd aan uw geheiligd persoon verbinden. Van bewondering, Sire! dewijl de volmaakte en algemeene kennis van zaken, en van het belang uwer Staten, die uwe Majesteit in den voor altijd gedenkwaardigen loop dezer zitting ontwikkeld heeft, niet anders dan bewondering heest kunnen verwekken bij de meest ervarenen in het staatkundige. Van eerbied, daar het uwer Majesteit behaagd heeft, zich zelve aan haar volk te doen kennen, niet alleen als een edelmoedig en grootmoedig Souverein, maar tevens als een teerharhartig vader, die zich door eene liefderijke zorgvuldigheid voor het welzijn van zijne beminde kinderen heeft doen onderscheiden. Van liefde, dewijl de openhartige en opregte wijze, waarop uwe Majesteit onder het oog van de geheele natie, de belangrijkste zaken des lands heeft gelieven te behandelen, niet anders dan de verknochtheid van een volk, bekend door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deszelfs openhartigheid en goede trouw, tot zich heeft kunnen trekken. ‘Wij voegen, Sire! onze wenschen bij die van uwe getrouwe onderdanen, dat het der goede Voorzienigheid moge behagen, van uwe regering gelukkig en duurzaam te doen zijn, en der natie de vruchten van uwe onvermoeide en vaderlijke zorgen, die uwe Majesteit niet ophoud aan derzelver toekomstig en voortdurend geluk te wijden, te doen smaken.’ ‘Aan onze haardsteden terug gekomen zijnde, Sire! zullen wij aan onze medeburgers bekend maken de deugden, die wij zoo dikwerf in de gelegenheid geweest zijn van in uwe Majesteit te bewonderen, en wij zullen hun het geluk, van door eenen Monarch, zoo waardig aan hunne verknochtheid en aan hun vertrouwen, geregeerd te worden, op den waren prijs leeren schatten.’ Hierop antwoordde de Koning: ‘Mijne Heeren, de Gedeputeerden van het Wetgevend Ligchaam! wanneer het mij aangenaam is in den oogenblik onzer scheiding, de hernieuwing van de verzekering uwer gevoelens te vernemen, is het niet minder aangenaam voor mij, dat ik u op nieuw de betuiging mijner achting en van mijn vertrouwen kan doen. Gij hebt deze mijne gevoelens verdiend door het verlicht oordeel dat gij bewezen hebt te bezitten, door uwe kennis van de onderscheidene | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
belangen van mijne onderdanen in alle Departementen, en voornamelijk door den goeden geest die u bezield heeft in het vaststellen der wetten, gedurende uwe zitting. Gij hebt in mijne zorgen voor mijn volk gedeeld. Ik heb mijn voordeel met uwe kundigheden gedaan, en gij hebt mij bewezen, dat de Hollanders hunner voorouders nog waardig zijn, dat zij hunne eigene belangen hebben weten ter zijde stellen, om dezelven aan het algemeen belang op te offeren.’ ‘Wanneer gij aan uwe haardsteden teruggekeerd zult zijn, verspreidt dan overal de hoop en den moed, zegt tot uwe medeburgers: onze lasten zijn zwaar, dezelve zijn bijna verdubbeld, federt dat de stremming van den koophandel en het verlies onzer Koloniën, de bijzondere inkomsten zoodanig verminderd hebben. Maar twintig duizend Hollanders staan in de gelederen der groote armée, en de grootste der Monarchen heeft beloofd en verzekerd eene voortdurende welwillendheid te zullen blijven koesteren voor een volk, dat hij als den oudsten en getrouwsten Bondgenoot van Frankrijk beschouwt. Zegt hun nog: Wij lijden, doch de Koning weet het, en het volstandig doel zijner zorgen, zijner handelingen is, om eenmaal de lasten aan de middelen te kunnen evenredigen. Zegt hun eindelijk: De oorlog, de omwentelingen, de algemeene en bijzondere rampen hebben ons nimmer onze verbindte- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nissen uit het oog doen verliezen, onder de tegenwoordige regering, en nimmer zullen wij nieuwe invoeringen te duchten hebben, die, hoezeer in andere landen nuttig, voor ons noodlottig zouden zijn. De Koning heeft de plegtige verzekering daarvan aan de natie herhaald, en zijne innige gevoelens, zijn standvastig besluit dien aangaande is onwankelbaar.’ ‘Mijne Heeren! ik zie u met te minder leedwezen vertrekken, daar mij de hoop bezield dat er bij uwe terugkomst veelligt eene aanmerkelijke verbetering in onze zaken zal plaats hebben. Neem de verzekering mijner voldoening met u, en die van het genoegen dat ik zal smaken, wanneer de volgende zitting u weder tot mij brengt.’
Uit deze twee stukken kan men zien, welke de gevoelens des Konings voor de Natie waren, en welke eene gelukkige eensgezindheid er reeds tusschen hen bestond. Den 16den April begaf zich de Minister mollerus naar het Wetgevend Ligchaam, en na eene aanspraak te hebben gedaan, waarin hij al de werkzaamheden dezer vergadering optelde, sloot hij dezelve. Terstond na de sluiting der vergadering van het Wetgevend Ligchaam, ging de Koning het eiland Voorne en den Briel, eene sterke plaats, aan den mond der Maas gelegen, bezoeken. Deze stad was beroemd van de eerste tijden van den Hollandsche | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opstand tegen Spanje. Hij bezocht ook Hellevoetsluis, in hetzelfde eiland op de westkust gelegen. Deze sterke plaats is tevens eene Werf voor de Marine, men had hier een dok gemaakt voor de grootste schepen. De Chattam, een driedekker, lag daar. Het is in deze haven dat willem III, zich inscheepte om zijnen schoonvader te gaan onttroonen. Van deze reis terug gekomen zijnde, ging de Koning naar Alkmaar, Noord-Holland, den Helder, Enkhuizen, Edam, Medemblik en Haarlem, deze laatste stad was nog welvarende, wegens derzelver linnenbleekerijen en derzelver nabuurschap met Amsterdam. De vloot van den Helder uit een dozijn schepen van alle grootte bestaande, was in eenen goeden staat en het volk met eenen goeden geest bezield. De Koning liet dezelve manoeuvreren, onderzocht alles met naauwkeurigheid en was zeer voldaan. Alleenlijk besloot hij eene verandering te maken in de inwendige administratie van dat ligchaam. De scheepsbevelhebbers waren de leveranciers van hunne manschappen, hetgeen meer dan eene belangrijke zwarigheid te weeg bragt. Hij had de stokslagen in de eerste dagen zijner regering bij de landtroepen afgeschaft, en nu beval hij op de schepen minder gestrengheid en verbittering in het straffen, Hij liet een officier teregt stellen, welke eenen jongen matroos zoodanig had doen slaan, dat deze het koud vuur had, toen de Koning het hospitaal te Enkhuizen bezocht. Hij ging naar het eiland Texel, en onderzocht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den grooten Buitendijk, die van eene zeer groote hoogte en te zamengesteld is uit steenen, welke uit Noorwegen en andere Noordsche landen worden aangevoerd. Deze Dijk is de schutswal van Noord-Holland, en zelfs van een gedeelte van Europa. Hij begreep ook hoe noodig het was te waken voor dat groote werk, en voor het eiland Texel, hier tusschen is de grootste gemeenschap van de noordzee en de zuiderzee, wanneer de tusschenruimte aldaar nog wijder werd, hetzij door eene doorbraak in den dijk aan den Helder, hetzij door eenen afspoeling der kusten, aan de overzijde op het eiland Texel, dan zouden al de Dijken binnen de Zuiderzee gelegen, en voornamelijk die van Amsterdam terstond onvoldoende worden, en dit gedeelte van het Koningrijk zoude in het grootste gevaar zijn. Een der grootste werken van Holland is het Nieuwe Diep, hetwelk door eenen houten dam gevormd wordt door welk middel het den ervaren Ingenieur is gelukt, de diepte der haven te vergrooten door de eb der zee tegen te houden. Bij deze bezigtiging vormde de Koning het ontwerp om in deze plaats de scheepstimmerwerf voor de Marine van Amsterdam over te brengen, en van den Helder eene sterke plaats te maken, dit was gemakkelijk te doen, doch het zoude kostbaar zijn geweest. Terwijl hij op de reede van Texel was, en de schepen zag manoeuvreren, was hij getuigen van het binnen komen van verscheidene Amerikaansche en Zweedsche schepen. Een der groot officieren van zijn huis, verwonderd zijnde van de vlag der | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laatstgenoemde natie, waarmede Frankrijk in oorlog was, te zien, vroeg op eene eerbiedige, doch listige wijze aan den Koning, of hij deze Zweedsche schepen wel zag, met welke natie Frankrijk in oorlog was, en waarmede alle gemeenschap was verboden. ‘Ik zie niets dan koopvaardijschepen,’ antwoordde de Koning, terwijl hij hem den rug toekeerde. Doch het schijnt dat deze officier, aan wien de Koning zeer gehecht was, en aan welken hij de grootste blijken van belangstelling had gegeven, het daarbij niet liet blijven, en te Parijs hem, dien hij zijnen vriend, zijnen meester, zijnen weldoener noemde, beschuldigde, dewijl hij weinige dagen daarna, op den levendigsten aandrang van Frankrijk, genoodzaakt werd, den oorlog aan Zweden te verklaren, eene ongehoorde zaak zonder eenige beweegredenen, dewijl die staat van oorlog reeds lang geduurd had. Ook wilde men dat de Zweedsche eigendommen zouden geconfiskeerd worden, doch dit was van den Koning niet te verkrijgen. Hij was zeer voldaan over den geest der Noord-Hollanders, zij ontvingen hem met hartelijkheid. In de kleine stad Edam zijnde, zeide hij tegen het volk dat rondom hem stond, dat hij hoopte dat de Hollanders eenmaal zouden vergeten, dat hij (de Koning) niet in Holland geboren was. ‘Dit hebben wij reeds vergeten, sedert het geval van Leyden,’ antwoordde een grijsaard zeer bedaard. Monnikendam, Edam, Purmerende en zelfs Medemblik waren in eenen goeden staat, doch men konde hetzelfde niet zeggen van Hoorn en Enkhui- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zen. De bevolking verminderde jaarlijks in deze steden, het gras groeide op de straten, en hunne havens waren ledig. De groote of haringvisscherij was nog altijd in werking; men zag nog eenige schepen gereed liggen voor de kleine of walvischvisscherij, doch de uitreeding van dezen was altijd ten nadeele van de reeders, nadat de Engelschen, die meer in de nabijheid der noordelijke zee leggen, diezelfde visscherij met minder kosten, en meer kans op eenen goeden uitslag, hadden begonnen Ondertusschen, niettegenstaande de onkosten en de verliezen die deze visscherij aan de Noord-Hollanders veroorzaakte, wilden zij dezelve volstrekt niet opgeven, alleen door eene zuivere vaderlandsliefde en eenen nationalen hoogmoed gedreven. En mij dunkt, dat dit alleen genoegzaam is om dezulken te wederleggen, die de Hollanders van eigenbelang en gierigheid beschuldigen. Er is integendeel geen volk dat meer grootheid van hart en meer edelmoedigheid bezit, en tevens meer gematigd, en meer redelijk in deszelfs wenschen is. De Koning bezigtigde met naauwkeurigheid de inrigtingen waar de haring gepakt wordt, en hij konde zich overtuigen van het oordeel en de vaderlandslandsliefde der Hollanders, die, vóór de vijftiende eeuw een gedenkteeken voor beukelins deden oprigten, dewijl deze de wijze van inpakken heeft uitgevonden, hetgeen nog een geheim is dat de Hollanders alleen bezitten. Deze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beuklets of beukelins was geboortig van Bervliet, in Noord-HollandGa naar voetnoot(*), Op den 2den Mei, werd de Kroonprins ziek, de geneesheeren kenden zijne ziekte niet. Het was de Croup, hetgeen zij voor iets anders aanzagen, de beste Artsen, deiman van Amsterdam, brugmans van Leyden, mirandolle van den Haag, konden deze ziekte niet begrijpen, en het was reeds te laat, toen men gebruik maakte van spaansche vliegen, bloedzuigers en andere middelen, die heilzaam in het begin der ziekte zouden geweest zijn. Dit kind slaakte den laatsten zucht in de armen zijner ouders, in den nacht van den 4 op den 5den Mei, de ontsteltenis van dezen evenaarde hunne droefheid over zulk een onverwacht en spoedig verlies. Dit kind was zeer zachtmoedig en had eene verwonderlijke begrijpelijkheid. Zijne moeder door droefheid overstelpt, verliet in dezen oogenblik Holland, en begaf zich naar de baden in de Pyreneën, waarheen de Koning zich ook begaf, na in de voornaamste zaken voor dit jaar te hebben voorzien. Het voltallig maken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de armée en de voorloopige maatregelen voor den arbeid, die aan het Wetgevend Ligchaam moest worden aangeboden, en voornamelijk de benoodigdheden voor de Schatkist. Er waren twee beweegredenen die hem tot deze reis noopten, afgescheiden van de billijke droefheid die hem het verlies van zijnen zoon veroorzaakte, vooreerst: hij hoopte zijne gezondheid te zullen zien herstellen, dewijl het luchtgestel in Holland hem zigtbaar nadeelig was, en ten tweede, wilde hij zich onttrekken aan de rampen die het land troffen door den maatregel der blokkade, en dewijl hij dezelve niet konde verhinderen, wilde hij er ten minste geene getuige van zijn. Hij vertrok den 30sten Mei naar Parijs, en vervolgens naar de Pyreneën. Het was in dit tijdvak, dat de Jannitsaren in Constantinopole opstonden, en, te onvreden over de Europeesche hervorming, die men in de Turksche armée invoerde, door de daarstelling van nieuwe troepen, den Grooten Heer selim III. vermoordden, en in zijne plaats zijnen neef mustapha IV. op den troon zetteden, het was ook in dezen oogenblik dat Dantzig, door den Generaal kalkreuth gecommandeerd, na eenen hevigen tegenstand, kapituleerde, en zich aan den Maarschalk le febvre overgaf, die den titel van Hertog van Dantzig verkreeg. Ook was het in dien zelfden tijd, dat de degen van frederik II. van Berlyn naar Parijs werd gezonden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Koning bleef gedurende de maanden Junij en Julij in de Pyreneën, in dezen oogenblik had de batalje van Friedland plaats, alsmede de vrede van Tilsit, die den 7den Julij werd geteekend. De volgende artikels van dezen vrede betroffen Holland. ‘Art. 14. Zijne Majesteit de Keizer aller Russen van zijne zijde willende bewijzen, hoezeer hij wenscht de vriendschappelijkste en duurzaamste betrekkingen, tusschen de beide Keizerrijken daar te stellen, erkent Zijne Majesteit den Koning van Napels, joseph napoleon, en Zijne Majesteit den Koning van Holland, lodewijk napoleon.’ ‘Art. 16. Zijne Majesteit de Keizer aller Russen, staat aan Zijne Majesteit den Koning van Holland, in allen eigendom en souvereiniteit af, de Heerlijkheid van Jever in Oost-Vriesland.’ ‘Art. 27. De Handelbetrekkingen tusschen het Fransche Keizerrijk, de Koningrijken van Italië, Napels en Holland, en de Staten van het Rijnverbond van de eene zijde, en het Russisch Keizerrijk van de andere zijde, zullen op denzelfden voet gebragt worden als voor den oorlog.’ Deze zijn de artikels van het tractaat met Pruissen voor zoo ver dezelve Holland betreffen: ‘Art. 3. Zijne Majesteit de Koning van Pruissen, erkent Zijne Majesteit den Koning van Na- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pels, joseph napoleon, en Zijne Majesteit den Koning van Holland, lodewijk napoleon.’ ‘Art. 5. Het tegenwoordig tractaat van vrede en vriendschap is verklaard gemeenschappelijk te zijn, met Zijne Majesteit den Koning van Napels, joseph napoleon, Zijne Majesteit den Koning van Holland, en de souvereine Vorsten van het Rijnverbond, Bondgenooten van Zijne Majesteit den Keizer napoleon.’ ‘Art 7. Zijne Majesteit de Koning van Pruissen staat af, in vollen eigendom en souvereiniteit, aan de Koningen, Groot-Hertogen, Hertogen of Vorsten, die door Zijne Majesteit den Keizer der Franschen, Koning van Italie, zullen worden aangewezen, al de Hertogdommen, Markgraafschappen, Vorstendommen, Graafschappen, Heerlijkheden, en in het algemeen al die gronden of gedeelten van gronden hoegenaamd, alsmede alle domeinen en eigendommen van welk eenen aard, welke Zijne Majesteit de Koning van Pruissen, onder welk eenen titel het ook wezen mag, tusschen den Rijn en de Elbe, voor het begin van dezen oorlog, bezat.’ Oost-Vriesland was natuurlijk begrepen onder het getal landen, bij dit artikel bedoeld, hetzelve werd in het vervolg door Frankrijk aan Holland afgestaan, bij tractaat van 11. November van dit jaar, waarvan wij later spreken zullen. De Koning weigerde om bezit te nemen van het vorstendom Jever, in zijnen eigenen naam, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoo ook om Oost-Vriesland door afzonderlijke wetten te regeren, hij vereenigde beide de landen met het Koningrijk Holland, en onderworp beiden aan dezelfde wetten, zonder onderscheid. In dezen tijd werd het Pruissisch gedeelte van Polen tot een Groothertogdom verklaard, ten voordeele van den Koning van Saxe; dit land verkreeg een Gouvernement, bij wijze van vertegenwoordiging, overeenkomstig aan dat van Italie en Holland. In de maand Augustus van dit jaar werd het Koningrijk van Westfalen opgerigt, en de prinses catharina van Wurtenburg, ten huwelijk gevraagd voor Prins jerome, voor wien dit nieuwe Koningrijk bestemd was. De Hollandsche armée deed zich in dezen veldtogt onderscheiden, de kurassiers en de ligte artillerie inzonderheid, zij verdienden de loftuitingen van den Generaal grouchy en andere Fransche Generaals, die dezelven in dien oogenblik commandeerden. Zie hier het rapport dat deswege aan den Minister van Oorlog werd gedaan. ‘De kurassiers van de tweede afdeeling der Hollandsche armée in Duitschland, onder bevel van den Hollandschen Generaal-Majoor du ry, vertrokken van Polpsin den 6den Junij, en trokken den Weixel op denzelfden dag bij Dirschau, over. Den 8sten trokken zij over de rivier bij Liebstad, en den 14den kwamen zij te Friedland aan, na eenen geforceerden marsch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van veertien uren. Daar deploijeerden zij onder het vuur van den vijand, en deden onderscheidene aanvallen, waarbij de Luitenant-Kolonel van langen, de kapiteinen farjon en patz, en de luitenant van hanswyck gewond werden, de luitenants grimm en van hoogendorp, deden zich onderscheiden.’ ‘De ligte artillerie was, gedurende den stag bij Friedland; aan het centrum geattacheerd. Dezelve verdroeg, gedurende den ganschen dag, het onophoudelijk vuur den artillerie en infanterie, zonder dat iets hoegenaamd haar hare stelling konde doen verlaten. Zij verschoot al derzelver amunitie, en was eindelijk verpligt om bij eene naburige Fransche batterij de kardoesen te vragen die zij noodig had. Van brienen, van oostrum, de luitenant cramer en de onderofficier reichard, muntten bijzonder uit. De Hollanders verloren vijf en dertig paarden, doch in de affaire van den 10den Junij hernamen zij er een en dertig op de Russen.’ ‘Onder de gesneuvelden, worden genoemd de kanonnier de ceer, en de trein soldaat a. weel, en onder de gewonden de brigadier funklaar en van nesselen, en de kanonnier verspijk.’ ‘Bij de belegering van Colberg, heeft de Hollandsche infanterie in dapperheid gewedijverd met de Fransche armée.’ ‘In den nacht van den 26sten Junij, waren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
206 fuseliers van het 7de regement, verschanst onder de bevelen van de kapiteins van berg en schaler, en de luitenants martig, tompson de oudste, van freens en meerbach. Zij werden door den vijand aangevallen, doch sloegen denzelven met kracht terug. De fuselier j. ling sneuvelde, en de fuseliers h. coenen en h. burman werden gekwetst. De compagnie voltigeurs van het 7de regement dekte de tirailleurs, en sloeg den vijand terug. De luitenant doesberg rukte met vijftien man op eene vijandelijke redoute aan, en beklom dezelve; doch deze officier zijne wonde vergetende, om niet dan aan den krijgsroem te denken, wilde het veld van eer niet verlaten, een tweede musketschot doorboorde hem de beide dijen, en hij was verpligt om zich weg te laten dragen. De kapitein fullings kreeg eene wonde aan het hoofd, een voltigeur werd gedood en een korporaal en zes voltigeurs werden gewond. Den 1sten Julij te vier ure, des morgens, kreeg de compagnie grenadiers van het tweede batailjon van het achtste regement bevel, om het blokhuis aan te vallen. De luitenant mackay deed zich onderscheiden, de grenadiers d. welfers en j. mantsel, werden gedood, hoogman en a. jacobs, werden doodelijk gewond. Op denzelfden dag tegen half zes ure, des avonds, kreeg dezelfde compagnie bevel om het blokhuis met de bajonetten in te nemen, en het vervolgens te verbranden; dit bevel werd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met den grootsten ijver volvoerd, en de vijand vervolgd tot onder de muren van Colberg. Bij dit gevecht stierf de moedige sergeant - majoor van der linden, dezelfde die zich dien morgen zoo zeer had onderscheiden, den heldendood; dit zelfde lot viel te beurt aan de grenadiers stamphili en laurens, den sergeant schmidt, den fourier muilman en de korporaals c. alsemberg en h. henser. De grenadiers j. huns, g. otteriesky, f. hartman, g. zanddorp, v. wittenhorst, a. muller, s. sittensky, m. van wittems en j. meijer, werden gewond.’ ‘Op den 2den Julij, kreeg de kapitein van loon bevel, om de tirailleurs, die zich voor het fort Loison bevonden, te ondersteunen. Hij drong de vijandelijke voorposten terug, doch deze versterking uit de plaats bekomen hebbende, trokken onze troepen in het fort terug, met uitzondering van de grenadiers, die voorwaarts trokken, en aan de linkerzijde aan eene gracht leunden. Zij bleven aldus staan onder het bereik van het vuur en het schroot der Pruisen. De kapitein van loon, lag de grootste dapperheid en de bedaardste koelbloedigheid aan den dag. De luitenants hubner en van hoff, werden gewond, de sergeant - majoor, drie korporaals en achttien grenadiers, werden zeer zwaar gekwetst, en een grenadier sneuvelde. De generaal fririon, die bij deze gelegenheid het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opperbevel voerde, kan de dapperheid van kapitein van loon, en die zijner officieren, onderofficieren en soldaten in het algemeen niet gerroeg roemen.’ ‘De troepen zijn met den besten geest bezield, zij verlangen niets meer dan in de gelegenheid gesteld te worden van zich te doen onderscheiden, en, wanneer het voor de eer der wapenen van Zijne Majesteit noodig is, zich op te offeren.’ ‘De generaal van hasselt moedigde de troepen, door zijn dapper voorbeeld, aan.’ Nadat het tractaat van Tilsit gesloten was, kwam de Keizer in Parijs terug, de Koning kreeg daarvan het berigt in de Pyreneën, alsmede dat er weder nieuwe klagten over, en bedreigingen tegen Holland waren gedaan. Men had eene boodschap naar den Haag, aan de regering gezonden, waardoor de Ministers, voor eenen oogenblik, in den waan kwamen, dat de Koning dood was, gelukkig logenstraste een der koeriers, die hij dagelijk afzond, dit nieuws; men gaf hem kennis van den staat der zaken, en hij haastte zich om de baden te verlaten en naar Holland terug te keeren. Toen hij te Parijs kwam, gaf de Koning een bezoek aan zijnen broeder, die hem lagchende zeide: dat hij zich niet verwonderen moest, wanneer hem berigt werd, dat de Fransche gendarmes en tolbedienden op het Hollandsch grondgebied waren om de sluikhandelaars te straffen, ‘voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het overigen,’ zeide hij, ‘dit zal op den oogenblik zelven plaats hebben.’ De Koning hoorde naar niets meer, hij vertrok, haastte zich om Parijs te verlaten, en zonder zich op te houden, kwam hij te Antwerpen. Naauwelijks was hij in deze stad aangekomen, of hij vernam, dat verkleede gendarmes zich in de vestingen Bergen op Zoom, Breda en 's Hertogenbosch hadden weten in te dringen, dat zij in elk dezer steden eenen der burgers hadden opgeligt, onder voorwendsel van sluikhandel, en dat zij dezelven naar Frankrijk hadden gevoerd tot schande der plaatselijke regeringen en garnizoenen. De verontwaardiging des Konings steeg ten toppunt, hij ontzette den generaal paravicini di capelli, gouverneur van Bergen op Zoom, die zich door de gendarmes had laten vergaauwen, van zijne functiën, en gaf hem aan zijne wettige regters over. Ook zettede hij den president van Breda af; doch welke pogingen hij deed, en welke moeite hij aanwendde, hij kon de vrijheid der vervoerde Hollanders van Frankrijk niet verkrijgen. Deze waren naar Parijs gebragt, en moesten daar verscheidene jaren blijven, onder anderen een ziekelijk en zeer eerbiedwaardig grijsaard, die niet dan na eenen geruimen tijd zijn ontslag kon verkrijgen, en dan nog alleen door middel van een losgeld. - Bij deze daadzaken kan nog mag men niets meer voegen... Ondertusschen waren er nieuwe maatregelen, omtrent de blokkade, genomen. Op den 28sten April had hij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de sequestratie, wegens alle gemeenschap met Engeland, zelfs de onschuldigste, bevolen, alsmede dat elk en een iegelijk, die op de kusten ontscheepte, buiten het Koninkrijk moest worden gezonden, enz. enz. Den 23sten Septemper 1807, kwam hij, in den Haag, terug. De Franschen bezetteden Livorno. Portalis, een beroemd minister en regtsgeleerde, stierf te Parijs. De Franschen verzamelden zich te Bourdeaux, onder junot, om naar Portugal te marcheren. Zij hadden de Yoniesche Eilanden reeds bezet. De vereffening der achterstallige uitgaven, ging niet zeer spoedig voort, en waren den loopenden dienst hinderlijk. Men volgde in Holland hetgeen in sommige Zwitsersche kantons gebruikelijk was, waar twee rekeningen werden gehouden, eene voor den loopenden dienst, en eene voor den achterstand. Hij benoemde eene commissie van vereffening aan het hoofd, van welke de Staatsraad van de kasteele werd geplaatst, om alle vorderingen ten laste van den Staat te onderzoeken, en dezelven te vereffenen. Deze commissie had te harer beschikking al de ten achterstaande inkomsten. Hij gaf bevel dat voor den 23sten December van het jaar 1807, al de Schulden deswegen aan de onderscheidene Ministeriën op nieuw moesten worden ingezonden, bij gebrek van hetwelk zij zouden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden beschouwd als vervallen, dit was om naauwkeurig te weten, hoe veel men verschuldigd was. In het vervolg moesten binnen de drie maanden, na den afloop van elk jaar, dat is te zeggen, voor den eersten April, alle vorderingen bij de Ministeries worden ingediend, zonder hetwelk dezelve als van onwaarde zouden gerekend worden. Alleen de Koloniën werden van dezen maatregel uitgezonderd, uit hoofde van derzelver verren afstand; voor het overige was deze bepaling noodzakelijk bij een volk, waar alles langzaam ging, wegens deszelfs karakter en grondbeginselen. Zijn doel was om daardoor voor het vervolg alle commissiën van vereffening onnoodig te maken, en te verhinderen, dat de achterstand vermeerderde. De volgende aanspraak werd door den Heer karel six, president van het Wetgevend Ligchaam, bij 's Konings terugkomst van de Pyreneën, gedaan. ‘Sire! De terugkomst van Uwe Majesteit in derzelver Staten, is een oogenblik van geluk voor al uwe onderdanen en voor ons in het bijzonder. Het Wetgevend Ligchaam van uw Koningrijk haast zich om gebruik te maken van de eer, die Uwe Majesteit zich verwaardigd, aan hetzelve toe te staan, door zich gezamenlijk voor u te vertoonen, om Uwer Majesteit de schatting van deszelfs eerbiedige hulde aan te bieden. De noodzakelijke zorgen ter herstelling van eene gezondheid zoo dierbaar aan den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Staat, zoo dierbaar aan elk van ons, Sire! zijn dan niet vruchteloos geweest, en terwijl wij de Voorzienigheid danken voor deze nieuwe weldaad, weten wij des te meer den zegen te schatten, van Uwe Majesteit wederom in ons midden te zien, en het Vaderland, dat onder het onmiddelijk toevoorzigt van deszelfs Gouvernement was, is, gedurende de afwezigheid van Uwe Majesteit, geen oogenblik geweest, zonder dat Hoogstdezelve zich met de belangen van deszelfs inwoners heeft bezig gehouden en het is met dankbaarheid en vertrouwen, Sire! dat wij op nieuw de maatregelen, die Uwe Majesteit nuttig voor den Staat oordeelt, komen wettigen. De gevoelens van het Wetgevend Ligchaam van uw Koningrijk, Sire! zijn u bekend, deszelfs verknochtheid aan de belangen des Vaderlands verdubbelt die, welke hetzelve in zoo vele opzigten verschuldigd is aan de geheiligde persoon van Uwe Majesteit. Deszelfs stilzwijgen wegens eene zoo smartelijke gebeurtenis, is het stilzwijgen dat door het gevoel, de verknochtheid en den eerbied wordt veroorzaakt. Onze wenschen hebben u vergezeld, Sire! dezelve vernieuwen zich in dezen oogenblik voor het welzijn van Uwe Majesteit en derzelver Doorluchtige familie. Moge de Voorzienigheid dezelve verhooren. Moge dezelve, door de besten der zegeningen over Uwer Majesteits familie, en over den Prins die ons nog is overgebleven, uit te storten, het vaderland | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zegenen. Dat Uwe Majesteit gelukkig in het geluk van Hoogstderzelver volk, eenmaal de belooning van derzelver vaderlijke en onvermoeide zorgen, waarmede Uwe Majesteit zich onophoudelijk bezig houdt, moge erlangen in de zekerheid van de vader en de weldoener van derzelver aangenomen vaderland te zijn geweest.’ Het Amortisatie fonds werd eenesom van Ę500,000 uit de Publieke Schatkist toegestaan, en een bijsonder besluit stelde tot deszelfs beschikking al de fondsen, welke voortvloeiden uit de confiscatiën, hetwelk in dezen ongelukkigen tijd vrij aanmerkelijk was. De aanval op en de brand van Koppenhagen, had in dezen tijd plaats, eene zoo zeldzame gebeurtenis verdient hier vermeld te worden. Eene Engelsche vloot van twee honderd zeilen, met twintig duizend man ontschepingstroepen, verscheen in de Baltiesche zee, men konde het doel van deze expeditie niet bevroeden. Op den 4den Augustus zeilde de eerste divisie van deze vloot, onder de orders van den Admiraal gambier, uit zes en twintig zeilen bestaande, door de Sond, en vertoonde zich voor Koppenhagen. Dezelve werd weldra gevolgd door de tweede divisie, onder bevel van den Admiraal essington. Lord cathcart voerde het bevel over de landingstroepen. Denemarken was neutraal, en konde geene vijandelijkheden van Engeland verwachten. De Kroonprins belastte den Generaal peyman, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met de verdediging der hoofdstad, en deze weigerde volstrekt gehoor te geven aan het voorstel eener kapitulatie, hetwelk de Engelschen deden. Deze ontscheepten zich, en hadden in den aanvang weinig voordeel; doch zij besloten om de stad met nadruk te bombarderen, waardoor de Generaal peyman genoodzaakt werd te kapituleren, en de geheele Deensche vloot aan de Engelschen over te geven, welke laatsten zich haastten om dezelve naar hun land te voeren. - Zie hier den staat dezer vloot: Twintig schepen van linie; Ook maakten zij zich meester van de artillerie van de kustbatterijen. Het geheel bestond dus uit bijna honderd zeilen, en meer dan drie duizend vijf honderd vuurmonden. Het bombardement nam eenen aanvang, den 2den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
September, te zeven ure, en duurde tot aan den zesden, gedurende vijf dagen. Vijf en zeventig mortieren wierpen, gedurende dien tijd, negen duizend bommen. De schade was verschrikkelijk groot; drie honderd en vijf huizen verbrandden, en een groot aantal anderen werd onbewoonbaar, eene menigte van burgers sneuvelde, en de generaal peyman werd gevaarlijk gekwetst. De Admiraal gambier schattede de waarde dezer vloot, bij een rapport, dat hij deed op 4,756,000 Rijksdaalders. Behalve deze schepen, poogden de Engelschen zich nog meester te maken van anderen, die in de overige havens des Koningrijks lagen; doch dit mislukte. Het geschut verkondigde op den 16den September te Londen, dat Koppenhagen zoo wel als de Deensche vloot in de magt der Engelschen was. Men meent dat de generaal peyman zijne magt te buiten is gegaan, hij had de schepen liever moeten verbranden, dan dezelven overgeven, en de Kroonprins wilde de kapitulatie niet ratificeren. Hoe dit ook zij, nadat de Deensche vloot was weggezeild, scheepten de Engelschen zich weder in, en op den 21sten October was er geen Engelsch soldaat meer in het geheele Eiland Seeland. Aldus eindigde deze verwonderenswaardige onderneming in eene eeuw die men de verlichtte noemt. Het is onmogelijk om dezelve te regtvaar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
digen, en wanneer men een voorbeeld neemt aan zoodanige onzedelijkheid, misbruik van magt en valsche en onregtvaardige staatkunde, dan wordt Frankrijk en gansch Europa bevestigd in het schadelijk stelsel van alles te mogen doen, wat hartstogt en haat noodig oordeelen; waarvan wij helaas! sedert langen tijd de bittere vruchten plukken, zonder dat wij onze dwaling bemerken, of voornemen om er iets in te veranderen. Men zal in het vervolg zien, hoezeer deze twee wangunstige en wreede partijen zich wederzijds aanmoedigden en verbitterden, terwijl zij het regt der volken, en de eerste wetten der billijkheid, der menschheid en der zedelijkheid uit het oog verloren. Gedurende het bombardement van Koppenhagen, maakten de Franschen zich meester van Straalsond. In den veldtogt van dit jaar, werd het Hollandsche leger belast met de belegering van Colberg, en den oorlog tegen de Zweden, hetzelve stond onder bevel van den Franschen Maarschalk mortier. Deze Maarschalk viel op den 16den April de Zweden aan, sloeg dezelven, drong door tot in Anclam, en zettede zijne voorposten tot voorbij Pienne uit. Het Hollandsche leger had het grootste deel aan al deze gevechten, het gedroeg zich op de roemrijkste wijze. Het tweede regement husaren en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het zevende regement infanterie, onderscheidden zich in het bijzonder. Het was de Hollandsche armée, die de Zweden in Pommeren tot eenen wapenstilstand noodzaakte, welke op den 18den van diezelfde maand werd geteekend. De volgende personen deden zich bij deze gevechten het meest onderscheiden: Cornelis walk, brigadier bij het tweede regement husaren, van alle zijden omringd, maakte hij zich met de sabel in de vuist ruimte, en kwam weder bij zijn regement. De brigadier hoevelaar, die aan het hoofd van zes husaren, eene Zweedsche patrouille, van vijf man, door een' wachtmeester gecommandeerd, aanviel en hen allen krijgsgevangen maakte. De tweede luitenant woerbert, van de tweede compagnie ligte artillerie, die eene vijandelijke kanonneerboot nam. De kolonel van het tweede regement infanterie lycklama a nyholt, betoonde zeer veel koelbloedige dapperheid. De luitenant - kolonel storm, doorwaadde twee diepe grachten met een bataljon, in weerwil van het vijandelijk vuur. Bij dit gevecht onderscheidden zich bijzonderlijk de kapitein groenia, de korporaal der grenadiers appeldoorn, de soldaat de raai, de luitenant-kolonel roussel, de kapiteinen schiphorst en van pfaffenrath, de luitenants bosman en burer. De luitenant kolonel van het tweede regement husaren renno, sloeg met een eskadron den vijand terug, toen deze het leger wilde overvleugelen. De generaal maschek | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hield den vijand, gedurende een uur staande, aan het hoofd eens eskadrons van hetzelfde regement. Vijf mannen van gemeld regement, de luitenants pyman en maschek, en de wachtmeesters flink, schneider en bruinage, grepen de vijandelijke artillerie aan, en namen een stuk geschut op dezelve. Zweden verbrak in de maand Julij den wapenstilstand, die in de maand April gesloten was, de vijandelijkheden namen weder eenen aanvang op den 13den Julij, even nadat de vrede van Tilsit was geteekend. De Zweden waren aldus aan zich zelven overgelaten; zij hadden geene hulptroepen, dan een Engelsch corps, hetwelk op het eiland Rugen ontscheept was. Zij waren genoodzaakt van op Straalsond terug te trekken, en het Zweedsch Pommeren bijna geheel te verlaten. Weldra werd deze stad, die door de Franschen bedreigd werd, door de Zweden ontruimd; de eerstgenoemden maakten zich meester van dezelve, even als van het eiland Rugen. De Koning van Zweden, keerde in zijn Koningrijk terug, na zijne Duitsche Staten te hebben verloren, en het misnoegen zijner onderdanen te hebben vermeerderd, welke hem in het volgende jaar onttroonden. Gedurende deszelfs verblijf in de Pyreneën, deed de Koning vele particuliere huizen in de stad Utrecht aankoopen, onder voorwendsel van aldaar al de artilleriebehoeften te doen plaatsen, en toen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij terug kwam, verklaarde hij al spoedig, dat hij Utrecht wilde gaan bewonen. Hij vertrok derwaarts op het einde van October, en riep het Wetgevend Ligchaam aldaar bij een, tegen den derden Dingsdag van November; overeenkomstig de Staatsregeling. Op het einde van de maand October begonnen de onlusten in Spanje, waardoor karel IV. den troon moest verlaten, en het geheele schiereiland in opstand werd gebragt. De Prins van Asturiën werd van eene zamenzwering tegen zijnen vader beschuldigd. Op den 31sten riep Koning karel de leden van zijnen raad bijeen, en deelde hun het volgende mede:
‘God, die over al zijne kinderen waakt, gedoogt de volvoering van euveldaden, tegen onschuldige slagtoffers, niet. Het is door de hulp van deszelfs Almagt, dat ik van het afschuwelijkste noodlot gered ben geworden. Mijne volkeren, mijne onderdanen, de geheele wereld kent mijne gevoelens en de zuiverheid van mijn gedrag, allen beminnen zij mij, en geven mij de blijken van achting, welke kinderen aan hunnen vader verschuldigd zijn. Ik leefde gerust in den schoot mijner familie, en in het vertrouwen op dat geluk, wanneer eene onbekende hand mij het boosaardige en onverwachte zamenweefsel van verraad berigtte en ontsluijerde, een zamenweefsel dat in mijn eigen Paleis, tegen mij in werking was. Mijn leven, dat zoo dik- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werf in gevaar is geweest, was tot eenen last aan mijnen opvolger, die vooringenomen en verblind alle grondbeginselen van Godsdienst, die hem met vaderlijke zorg en liefde waren ingeboezemd, vergetende, het ontwerp heeft gesmeed om mij te onttroonen. Ik heb de waarheid daarvan mij wenschen te ontveinzen; doch ik heb hem verrast in zijne eigene appartementen, ik heb hem de brieven in cijfers van verstandhouding, die hij van de kwaadwilligen ontvangen had, voor oogen gehouden, ik heb den gouverneur van den raad tot onderzoek dezer zaak geroepen, ik heb hem aan de andere Ministers toegevoegd, opdat zij met de grootste bezorgdheid de berigten zouden inwinnen. Alles is geschied, en daaruit is voortgevloeid het ontdekken van onderscheidene schuldigen, wier gevangenneming is bevolen. De gevangenis van mijnen zoon is in zijne kamers, en deze droefheid heeft zich gevoegd bij de overigen, die mij drukten. Maar ook dewijl deze de gevoeligste is, wordt zij ook het belangrijkste om opgehelderd te worden; ik beveel dien ten gevolge dat alles algemeen bekend wordt gemaakt. Ik wil mijne onderdanen niet verbergen de wezenlijkheid van een verdriet, dat verminderen zal, wanneer al de bewijzen daarvan met opregtheid zullen zijn daargesteld, ik maak u mijne oogmerken bekend, opdat gij dezelven op eene gepaste wijze zoudt kunnen wereldkundig maken.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Prins werd in den nacht van den 31sten October, op den 1sten November in zijne kamers gearresteerd, men wilde den Hertog del infantado ook arresteren, doch deze had zich door de vlugt gered, zijne papieren werden verzegeld. De Prins bekende zijne misdaad, gaf de schuldigen op, en door twee brieven, die hij aan zijne ouders schreef, smeekte hij hun om vergiffenis. Koning karel maakte deze beide brieven, zoo wel als zijne vergiffenis, aan den Gouverneur, ad interim, van den raad van Kastilië bekend, door middel van den volgenden brief:
‘De stem der natuur ontwapent den arm der wraak, en wanneer de onbedachtzaamheid het mededogen inroept, kan een teêrhartig vader hetzelve niet weigeren. Mijn zoon heeft reeds de ontwerpers van het verschrikkelijke plan, hetwelk eenige kwaadwilligen hem hadden doen aannemen, opgegeven. Hij heeft alles aangewezen, volgens de form van regten, en alles met de naauwkeurigheid, die de wet vordert, bewezen. Zijn berouw en zijne kwellingen hebben hem de betuigingen, die hij mij gezonden heeft in den mond gelegd. - Zie hier dezelve: Mijn Koning en mijn vader! Ik heb mij schuldig gemaakt door Uwe Majesteit te beleedigen. Ik heb mijnen vader en mijnen Koning beleedigd, doch ik gevoel deswege berouw, en ik beloof Uwer Majesteit de nederigste gehoorzaam- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heid. Ik had niets moeten doen, zonder de toestemming van Uwe Majesteit, doch men heeft mij overrast. Ik heb de schuldigen opgegeven, en ik bid Uwe Majesteit om uwen dankbaren zoon te vergunnen dat hij uwe voeten moge kusfen.’ ‘Mevrouw en moeder! Ik gevoel het levendigste berouw wegens de groote misdaad, die ik jegens den Koning en de Koningin, mijnen vader en mijne moeder gepleegd heb, ook vraag ik u deswege met de grootste onderwerping vergiffenis, zoo als ik u ook vergiffenis vraag wegens mijne halstarrigheid, van u de waarheid den avond te voren te ontkennen, daarom smeek ik Uwe Majesteit, uit den grond van mijn hart, om derzelver tusschenkomst tusschen mijnen vader en mij te willen aanwenden, opdat hij zijnen dankbaren zoon gelieve te vergunnen, van zijne voeten te kussen.’ ‘Ten gevolge van deze brieven, en op het verzoek der Koningin, mijne beminde echtgenoote, heb ik mijnen zoon vergiffenis geschonken, en hij zal weder in mijne gunsten deelen, zoodra als zijn gedrag mij de genoegzame bewijzen heeft gegeven van eene wezenlijke verbetering zijner handelwijze. Ik beveel tevens dat de regters, die deze zaak in het begin hebben onderzocht, dezelve vervolgen, en ik vergun hun om zich ambtgenooten toe te voegen, wanneer zij dezelve noodig hebben, ik gelast hun, om zoodra als deze zaak geëindigd zal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn, om mij het vonnis voor te leggen, hetwelk overeenkomstig de wet, de zwaarte der misdaden en de rangen der personen, welke dezelve bedreven hebben, moet zijn; zij zullen ten grondslag in hunnen arbeid, wegens de onderscheidene hoofdpunten der beschuldigingen moeten nemen, de antwoorden door den Prins gegeven, bij het verhoor dat hij ondergaan heeft; deze verhooren zijn geparapheerd en geteekend door zijne hand, eveneens als de papieren, welke in zijne Bureaux gevonden zijn. Dit besluit zal aan mijne raden en mijne regtbanken worden medegedeeld, en men zal hetzelve kenbaar maken aan mijn volk, ten einde hetzelve daarin mijn medelijden en mijne regtvaardigheid moge zien, alsmede om de droefheid te lenigen, welke hetzelve getroffen heeft bij mijn eerste decreet, want zij zagen het gevaar van hunnen Souverein en van hunnen Vader, die hen bemint als zijne eigene kinderen, welke ook hem beminnen.’ Door de gansche uitgestrektheid des Koningrijks, werden er plegtige dankzeggingen voor de ontdekking van deze zamenzwering gedaan. De Barbarijsche Staten geraakten alstoen met Frankrijk in oneenigheid, van waar de Consul te Marseille terug kwam, ten gevolge van beleedigingen, die hij had moeten ondergaan, doch dit verschil had geene gevolgen. Op den 11den November, werd er te Fontai- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nebleau, een tractaat tusschen Frankrijk en Holland gesloten, laatstgenoemde had tot deszelfs gemagtigden afgezonden den Heer willem six, President van de eerste sectie van den Staatsraad, den Heer jan goldberg, President van de vierde sectie, en den Heer frederik van leyden van westbarendrecht, lid van het Wetgevend Ligchaam, van de zijde van Frankrijk was de gemagtigde de Heer champigny, Minister van Buitenlandsche Zaken. - Zie hier de Artikelen. ‘1o. Zijne Majesteit de Koning van Holland zal met zijne Staten vereenigen het vorstendom van Oost-Vriesland, om het in vollen eigendom en souvereiniteit te bezitten, zoo wel als de heerlijkheid van Jever, aan denzelven door Zijne Majesteit den Keizer aller Russen afgestaan, bij het 16de Artikel van den vrede van Tilsit, op den 7den Julij, tusschen Zijne Majesteit den Keizer en Koning, en gezegde Zijne Majesteit den Keizer aller Russen gesloten. Met uitzondering evenwel der landen, of gedeelten van landen en domeinen, zoo dezelve er zijn, die aan gezegd vorstendom en heerlijkheid hebbende toebehoord, en zich bevinden in de landen, welke aan de souvereiniteit van het Rijnverbond zijn onderworpen.’ ‘2o. Zijne Majesteit de Koning van Holland, volgens den inhoud der tractaten, gesloten tusschen Frankrijk en Pruissen, op den 23sten Mei 1802, en tusschen Pruissen en Holland, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den 14den November van hetzelfde jaar, in het bezit van het grondgebied van Sevenaer, Huisen en Malburg gesteld moetende worden, zal Commissarissen benoemen, welke zich in de stad Wezel zullen vereenigen met die, welke Zijne Keizerlijke en Koninklijke Hoogheid, de Groot-Hertog van Berg, van zijne zijde zal benoemen, ter bepaling van de grensscheiding en de verdere schikkingen, welke tusschen de beide Staten, volgens het tractaat van 14. November 1802, moeten plaats hebben.’ ‘De bepaalde overgave der bovengemelde landen zal plaats hebben, zoodra als deze schikkingen zijn afgeloopen, en in alle gevallen binnen drie maanden ten langden, nadat de Commissarissen van Zijne Majesteit den Koning van Holland, te Wezel zullen zijn aangekomen.’ ‘3o. De Archieven, bevattende de bewijzen, papieren, stukken, kaarten en algemeene plans, hoegenaamd, betreffende de landen en gronden afgestaan, of toegezegd aan Zijne Majesteit den Koning van Holland, bij de twee voorgaande Artikelen bepaald, even zoo zeer als de bewijsstukken, papieren, stukken, kaarten en plans, betreffende de versterkte steden, citadellen, kasteelen of forteressen, welke zich daar mogten bevinden, zullen binnen zes maanden moeten worden overgegeven, zoodanig als Zijne Majesteit de Keizer en Koning dezelve heeft ontvangen van den laatsten Bezitter, en zulks door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Commissarissen van gezegde Zijne Majesteit, aan de Commissarissen van Zijne Majesteit den Koning van Holland.’ ‘4o, Zijne Majesteit de Koning van Holland doet afstand, ten behoeve van Frankrijk, van het grondgebied des eilands van Lommel, en het zuidelijk gedeelte van het grondgebied van Eertel, in ruiling van hetwelk Zijne Majesteit de Keizer napoleon het noordelijk gedeelte van het grondgebied van Gerstel afstaat.’ ‘De grensscheiding tusschen de beide Staten, zal zijn eene regte lijn, loopende van het oosten naar het westen, en strekkende op eenen afstand van honderd mètres ten noorden van het noordelijkste punt van het noordelijk kanaal.’ ‘5o. Zijne Majesteit de Koning van Holland, zal over de heerlijkheden van Kniphuisen en Varel, toebehoorende aan den Graaf van bentinck, alle regten van souvereiniteit uitoefenen, zoodanig als die bepaald zijn, bij Artikel 26. der Acte van 12. Julij 1806; waarbij het Rijnverbond is bepaald.’ ‘6o. Zijne Majesteit de Koning van Holland staat af, in vollen eigendom en souvereiniteit, aan Zijne Majesteit den Keizer der Franschen, Koning van Italië, de stad en haven van Vlissingen, met een grondgebied van achttienhonderd mètres rondom dezelve stad, zoo als ook de domeinen en publieke eigendommen, welke zich in gemelde stad, of grondgebied mogten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevinden. De grenzen daarvan zullen op den grond zelven worden afgeteekend, zoo spoedig dit mogelijk zal zijn.’ ‘Zijne Majesteit de Koning van Holland, zal geene versterkingen of werken, hoegenaamd, mogen doen aanleggen, binnen eenen afstand van ten minsten drie duizend mètres van de wallen der stad Vlissingen.’ ‘7o. De Hollandsche schepen zullen in de haven en op de reede van Vlissingen behandeld worden, even als de Fransche koopvaardijschepen, mits zich gedragende naar de wetten der Douanes, en de militaire en maritime politie.’ ‘8o. Al de verbindtenissen, schulden of verpligtingen van welken aard ook, welke Zijne Majesteit de Koning van Holland gemaakt, of aangegaan mogt hebben, als Bezitter der afgestane steden en landen, zullen ten laste van Frankrijk komen.’ ‘De verbindtenissen, schulden en verpligtingen van allen aard, de stad Vlissingen aangaande, zullen tot derzelver lasten blijven, daar deze stad derzelver inkomen zal behouden, en er zal op eene behoorlijke wijze in voorzien worden, dat aan de gezegde verbindtenissen, schulden en verpligtingen worde voldaan.’ ‘9o. De Zeedijken van het eiland Walcheren, welke zich in den bovengezegden omvang van grond van achttien honderd mètres bevinden, zullen onderhouden en hersteld worden onder directie van de Waterwerken des Koningrijks | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Holland. Het gezegde Koningrijk zal daarvan de kosten dragen; doch de vaste eigendommen op den gezegden grond gelegen, zullen daarin betalen, volgens de Hollandsche wetten en verordeningen, en wel in evenredigheid met de naburige gronden, welke een gedeelte van het Koningrijk Holland uitmaken.’ ‘10o. De Archieven, bevattende de bewijzen, papieren, stukken, kaarten en plannen, betrekkelijk de stad Vlissingen en den afgestanen grond, zullen, binnen drie maanden, door de Commissarissen van Zijne Majesteit den Koning van Holland, aan die van Zijne Majesteit den Keizer napoleon worden afgegeven.’ ‘11o. Dit tractaat zal worden geratificeerd, en de ratificatiën zullen te Parijs worden gewisseld, binnen den tijd van twee maanden.’ Alvorens de Koning in dezen afstand toestemde, had hij zeer veel op zich zelven te overwinnen. Hij kende zich daartoe niet bevoegd, en waarlijk het streed tegen de Staatsregeling. Ondertusschen gaf hij toe aan de voordragten der Ministers, door de noodzakelijkheid gedwongen om Frankrijk te vrede te stellen, en deszelfs verdere ontwerpen te verschuiven. Het vervolg deed zien dat hij zich vergiste, en dat het met Staten die beginnen met hunne eigendommen af te staan, in de hoop van daardoor rust te verkrijgen, even zoo gelegen is als met dezulke, die hun geld in den zak hunner vijanden stortten, met oogmerk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om hun de handen te binden. - Doch men vermeerdert hunne hebzucht daardoor, terwijl men hun den weg tot verdere vorderingen opent. In de maand November deed Keizer napoleon eene reis naar Milaan en Venetië, waar de Koning en de Koningin van Beijeren, hem in de volgende maand gingen bezoeken. De Heeren reuvens, elout en musschenbroek, voltooiden het lijfstraffelijk Wetboek, waarmede zij belast waren. De Heeren van gennip, scholten en loke van Zeeland, maakten het Code napoleon toepasselijk op Holland. De Heeren farjon, both hendriksen van Utrecht en fockema van Vriesland, hielden zich onledig met de nieuwe organisatie der regterlijke magt. Portugal werd bezet door de Fransche en Spaansche troepen. Na den vrede van Tilsit, had Frankrijk niet opgehouden om van Portugal te vorderen, dat hetzelve de maatregelen van het vaste land, tegen Engeland zoude aannemen; doch Portugal had, uit hoofde van deszelfs koophandel, meerder geneigdheid voor Engeland dan voor Frankrijk. Stout op deszelfs ligging en verwijdering, had het zich weinig gestoord aan de bedreigingen van het laatstgenoemde land. Bovendien was Portugal tot zulk een uiterste gebragt, dat de Prins Regent zich genoodzaakt vond, het volgende besluit te nemen:
‘In overweging nemende de stremming des | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koophandels van de stad Lissabon, in de tegenwoordige omstandigheden, overwegende dat het grootste gedeelte der kooplieden hunne betalingen, die zij aangenomen hadden te doen, alvorens de tegenwoordige belemmeringen plaats hadden, of konden voorzien worden, niet kunnen gestand doen, en daarin willende voorzien door het crediet der kooplieden ongeschonden te bewaren.’ ‘Beveel ik dat de vervaldag der Wisfels, voor het land alleen, voor drie maanden zal verschoven worden; zullende die Wisselbrieven al derzelver kracht en waarde blijven behouden, na verloop van deze drie maanden, zoo wel ten aanzien van den acceptant, als ten aanzien der trekkers en endosseerders, evenwel zullen diegenen, die zulks verlangen te doen, gedurende deze opschorting, kunnen betalen, daar hun alleen de vrijheid gelaten wordt, om van deze gunst gebruik te maken.’
De Prins Regent had slechts twee partijen te nemen: of dat hij zelf den koophandel zijner onderdanen vernietigde, of dat hij afzag van zijne Staten in Europa. Hij aarzelde en trachtte tijd te winnen, hopende dat de algemeene vrede niet verre meer af zoude zijn. Ondertusschen werden de bedreigingen van Frankrijk weldra verwezenlijkt. Het leger, dat te Bourdeaux bijeengekomen was, begon op Bayonne te marcheren. Spanje maakte ook toebereidselen tot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den oorlog, de Fransche en Spaansche Ministers hadden Lissabon verlaten. Den 17den October trok de voorhoede van het leger van de Gironda op Portugal, de Spaansche armee, dertig duizend man sterk, nam denzelfden weg, de verwarring en de onrust waren ten hoogsten top toen men in Lissabon daarvan de tijding kreeg. De Engelsche kooplieden vertrokken met den grootsten spoed, en poogden hunne eigendommen te redden. Weldra was het hoofdkwartier te Salamanca. Het naderen der Fransche armée, deed den Prins Regent besluiten om maatregelen, overeenkomstig met die van Frankrijk tegen de Engelschen en derzelver koophandel te nemen. Dien ten gevolge gaf hij op den 20sten October een édict uit, dat aldus eindigde:
‘Te dien einde heeft het mij behaagd, te bevelen, dat de havens van dit Koningrijk, van dezen oogenbiik af san, voor alle Engelsche schepen, zoo wel oorlogschepen als koopvaarders, zullen gesloten zijn. Men stond aan de Engelschen eenen tijd van veertien dagen toe, om zich met hunne koopmanschappen in te schepen. Op den 19den November, trok het Fransche en Spaansche leger op het grondgebied van Portugal, en rukte met geforceerde marschen naar de Hoofdstad. Op den twintigsten November, trok het dezelve binnen, hebbende junot aan deszelfs hoofd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In den oogenblik van deszelfs intogt, werd de stad door eene hevige aardbeving geschud. Deze inbezitneming der hoofdstad, zoowel als die van het overige gedeelte des Koningrijks, geschiedde, zonder dat er een druppel bloeds werd gestort.Ga naar voetnoot(*) De Prins Regent vertrok den 25sten November naar Brasilië, met zijn geheele Hof en de Koninklijke familie, zijnen geheelen schat, dien men op 250,000,000 Crusades berekende, met zich voerendeGa naar voetnoot(†) Het fort van Peniche en de Berlingsche Eilanden, werden door de Engelschen bezet. De Franschen bezetteden op den 29sten het fort Saint Julien. Den 4den December consiskeerde de Ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neraal junot al de Engelsche koopwaren en eigendommen van alle soorten, die men in Portugal vond. Tot op dezen oogenblik hadden er nog geene onlusten plaats gehad, alles scheen zich aan den wil der Voorzienigheid te onderwerpen, tot dat men weldra de moord- en schriktooneelen zag verschijnen, die, vervolgens, gedurende zes jaren tijds, Spanje en Portugal hebben verwoest. Het volk van Lissabon rottede te zamen, de soldaten waren verpligt om vuur te geven op de opstandelingen; verscheidene vielen van wederzijden, en met moeite gelukte het thans om het vuur te dempen, dat eenige maanden daarna zich over het gansche Koningrijk verspreidde. Oporto, de beste haven van Portugal, werd door de Spanjaards bezet. Den 23sten December nam Keizer napoleon, te Milaan, een zeer onregtvaardig Dekreet tegen de Portugezen. Het luidde aldus:
‘1o. Er wordt op het Koningrijk Portugal, eene contributie van honderd millioenen pesetas (honderd millioenen franken) gelegd, welke zal geheven worden op al de domeinen en eigendommen, aan particulieren toebehoorende.’ ‘2o. De Generaal en Chef van onze armée, zal deze contributie verdeelen bij provintiën en steden, naar het vermogen van elk derzelven.’ ‘3o. Alle goederen, toebehoorende aan de Koningin van Portugal, aan den Prins Regent, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan al de Prinsen, welke jaargeld van de Kroon genieten, (Princes in Possession of Apanages) zullen onder sequestratie gesteld worden; even eens zullen al de goederen gesequestreerd worden, toebehoorende aan de Grooten des Rijks, die den Prins in zijne vlugt hebben vergezeld, ten minsten zoo zij niet voor den 15den Februarij aanstaande in Portugal zullen zijn terug gekeerd.’
De Koning van Holland kon den Staatsraad niet altijd bijwonen, zonder nadeel aan de zaken en het toezigt over het Gouvernement toe te brengen. Hij benoemde dus eenen Vice-President voor den Staatsraad, met den rang van Minister. Het Wetgevend Ligchaam was op den 23sten November te Utrecht vergaderd. Zie hier de aanspraak, welke de President van hetzelve, de Graaf van byland halt, bij de eerste audientie deed:
‘Sire! de Wetgevende Vergadering haast zich om den eersten en den aangenaamsten van derzelver pligten te vervullen, na door Uwe Majesteit tot zich geroepen te zijn, door aan Hoogstdezelve de eerbiedige hulde aan te bieden, zoo wel als de verzekering van deszelfs verknochtheid en den ijver, waarmede deszelfs leden de weldadige wenschen Uwer Majesteit, voor het geluk en den welvaart van derzelver volk, hopen te ondersteunen. Een gevoel Sire! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hetwelk vermeerderd zoude worden, indien het mogelijk ware, door de streelende uitdrukkingen, welke Uwe Majesteit door derzelver Minister heeft doen bezigen. Dat de Voorzienigheid al de ontwerpen van Uwe Majesteit doe gelukken, dat dezelve uwe zorgen en waakzaamheid moge zegenen, zoo wel als uwe Doorluchtige persoon en Koninklijk Huis, dat dezelve ons den vrede geve, zoo noodzakelijk voor de welvaart en de rust der menschheid, en voor dit land in het bijzonder, dan zullen wij onder het roemrijk bestuur van Uwe Majesteit, die schoone dagen zien herleven, welke door zulk eenen dikken nevel, gedurende zoo veel jaren, verduisterd zijn geworden.’ ‘Zie daar, Sire! de vurige en ernstige wenschen van deze Vergadering, zoo wel als van hem die de eer heeft dezelve thans ten tolk te verstrekken.’ Hierop antwoordde de Koning: ‘Mijne Heeren! Ik zie u met vermaak teruggekomen, het strekt mij tot een groot genoegen, dat ik de belangrijke functiën van Gedeputeerden van het Wetgevend Ligchaam, vervuld zie door mannen zoo als gij, die ik ken, die ik achting toedraag, en die mijne keuze met die van hunne medeburgers in zich vereenigen. Het zal mij aangenaam zijn u steeds te raadplegen in het weinige goede dat er gedaan zal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen worden, of wegens het kwade dat men zal kunnen voorkomen in moeijelijke omstandigheden, (deze wijze van uitdrukken is gepaster;) zoo als ik ook uwe goedkeuring zal inroepen in buitengewone omstandigheden.’ ‘De Minister van Binnenlandsche Zaken zal zich op aanstaande Donderdag naar uwe Vergadering begeven, hij zal tot u spreken, wegens den staat der zaken, wegens hetgeen er gedaan is, wegens de in het afgeloopen jaar genomene maatregelen, en die, welke men zal dienen te nemen, gij zult zien dat, in weerwil van den vrede op het vaste land, onze zaken nog zeer moeijelijk staan; doch dat wij evenwel moeten hopen van weldra het einde onzer rampen bij den algemeenen vrede te zullen zien. Ik reken en zal altijd rekenen op de gevoelens die gij mij betuigd hebt.’
Zie hier de jaarlijksche boodschap aan het Wetgevend Ligchaam, op den 28sten November gezonden.
‘Mijne Heeren! Uwe laatste zitting is op den 18den April geëindigd, sedert dien tijd zijn er gewigtige gebeurtenissen voorgevallen.’ ‘Gij herinnert u den staat, waarin wij ons toen bevonden. De oorlog op het vaste land duurde toen nog al voort, onze kusten werden bedreigd door de belangrijke wapeningen, die in de vijandelijke havens plaats hadden, het grootste ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deelte van onze krijgsmagt bevond zich bij de groote armée, en derzelver verbazende vermeerdering, welke de omstandigheden vorderden, bragt den toestand van de Publieke Schatkist in eenen zeer moeijelijken staat.’ ‘Beschermd en voorgestaan door ons verbond met Frankrijk, onder de bescherming des Keizers, hebben wij slechts ons contingent aan de groote armée moeten leveren, en wij hebben ons met vrucht bezig kunnen houden omtrent het inwendig bestuur.’ ‘De Provintiale Besturen zijn geïnstalleerd, de Landdrosten hebben zoo wel hunne functiën vervuld, dat zij ons van ons voornemen zouden hebben terug gebragt, om tot deze belangrijke posten, personen uit andere Provintiën te benoemen, wanneer het welzijn des lands, de noodzakelijkheid om de banden van vereeniging naauwer toe te halen, de gewoonten, de gebruiken der onderscheidene Departementen, en de noodzakelijkheid om de Administrateurs zoo kundig te maken in de algemeene zaken des lands, als in die hunner eigene Provintiën, ons de verpligting daartoe niet oplegden.’ ‘De behandeling van het lijfstraffelijk Wetboek, door, verlichte, regtschapene, en in alle opzigten waardige mannen, zoo als de leden van het Hooge Geregtshof zijn, is zoo ver gevorderd, dat het binnen weinige maanden voltooid zal zijn, en hetgeen veelligt eenige ervarene mannen in de burgerlijke wetten zal verwonde- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren, is, dat het Wetboek, waarbij zij allen zullen vereenigd zijn, bijna geheel is afgewerkt. De drie eerste boeken daarvan zijn alreede gedrukt. Het is waar dat in dit werk minder noodig is eene nieuwe zaak daar te stellen, dan de verlichte bepalingen van het Code napoleon, dat reeds ten grondslag voor de burgerlijke wetten voor een groot gedeelte van Europa strekt, toepasselijk te maken op de zeden, de gewoonten en den tegenwoordigen staat der eigendommen van ons land. Het algemeen Wetboek wegens de procedures en de verordeningen betreffende de regterlijke magt, zal dit jaar nog voleindigd worden.’ ‘Ten einde dit zoo belangrijke werk, voor de rust en de veiligheid van ons volk, en voor de handhaving der particuliere eigendommen, zoo veel mogelijk te bespoedigen, hebben wij onderscheidene commissiën benoemd; de eerste onder het voorzitterschap van onzen Staatsraad reuvens, wiens verlicht oordeel, ondervinding en karakter u bekend is; deze commissie is belast, het lijfstraffelijk Wetboek te herzien, of om beter te zeggen, om het te voltooijen, de tweede commissie, die gepresideerd wordt door onzen Staatsraad van gennep, wiens verlicht oordeel ons bekend is, houdt zich onledig met het daarstellen van het Code napoleon, en het toepasselijk voor Holland te maken; de derde, die den Heer farjon, een beroemd en geacht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
regtsgeleerde aan het hoofd heeft, is opgedragen de te zamenstelling van het algemeen Wetboek der procedures, of de verorderingen omtrent de regterlijke magt. De maatregelen zijn genomen, opdat men in het midden van het volgende jaar, u, in eene buitengewoone zitting, de middelen zal aanbieden om uw land algemeene, regtvaardige en duidelijke wetten te geven, en wij hopen dat men daarbij zal kunnen voegen een algemeen ontwerp voor de evengelijkheid der maten en gewigten.’ ‘De Waterstaat heeft dit jaar aanmerkelijke verbeteringen ondergaan. Naauwelijks waren wij hier gekomen, of wif moesten beslissen over de verhooging van den Slaperdijk, welke zoo wijsselijk door den Raadpensionaris was bevolen; doch zeer sterk tegengewerkt door het Gemeentebestuur van onze goede stad Amsterdam. Van de eene zijde hield men staande, dat Rhijnland overstroomd zoude kunnen worden, en van de andere zijde, dat zoo men daarin voorzag door de verhooging van den Slaperdijk, men gevaar liep van de Hoofdstad te zullen zien verwoesten. Gelukkiglijk hebben wij, de beweegredenen, welke den Raadpensionaris tot die verhooging hadden doen besluiten, onderzoekende, gezien, dat zoo de klagten van onze goede stad Amsterdam al niet ongegrond waren, het gevaar van Rhijnland oneindig zekerder en oogenblikkelijker was. De verhooging van den Sla- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
perdijk werd dus vervolgd, doch op eene wijze dat dezelve altijd beneden de oppervlakte van de zeedijken van onze goede stad bleef, welke dijken op negen onderscheidene plaatsen hersteld werden. Deze winter zoude, zonder dit werk, zeer nadeelig voor Rhijnland geweest zijn, dewijl, gedurende verscheidene watergetijden, het water, staande eenen geruimen tijd, tot boven de oude hoogte van den Slaperdijk is opgevoerd.’ ‘De Sluizen van Katwijk zijn in dit jaar voltooid; dit werk dat zoo te regt beroemd is, en gedurende den oorlog met zulk eenen ongeloofelijken spoed is volbragt, is een begin van de groote Waterwerken, welke elk jaar noodiger worden om te voltooijen en te eindigen, en waarvan wij reeds het ontwerp zouden vastgesteld hebben, wanneer de oorlog en de staat der Finantiën dit hadden vergund, bij den algemeenen vrede zal men daar ernstig aan moeten denken. Dit werk, waarvan het eerste denkbeeld reeds voor verscheidene eeuwen gevormd is, doet eer aan den Directeur-Generaal van den Waterstaat, die het heeft doen herleven, en de uitvoering daarvan heeft aangedrongen. Wij zijn zeer te vreden geweest, wegens den ijver, de werkzaamheid en de kunde die de Raad van Rhijnland in dezen heeft aan den dag gelegd.’ ‘Eene groote paardenstoeterij is opgerigt, en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is reeds in eenen zeer goeden staat, er zijn kweekelingen voor de veeartsenijkunde naar Frankrijk gezonden, om zich in de beroemde school van Alfort te bekwamen. Wij hopen dat wij binnen korten tijd goede scholen voor de veeartzenijkunde in het Koningrijk zullen zien opgerigt.’ ‘Wat den koophandel aangaat, wij zijn niet onkundig wat deze heeft geleden en nog lijdt, wij hebben te dezen opzigte met vermaak gezien, welk een geest de eerlijke kooplieden en zeehandelaars der voornaamste steden bezielt, wij moeten dezen moeijelijken oogenblik doorworstelen, om tot den zoo gewenschten vrede te komen, en vooral tot de vrijheid van de Zeevaart. Welk een vertrouwen moet ons niet te dezen opzigte worden ingeboezemd door de liefde tot den vrede, welke zoo dikwerf is betuigd door Hem, die zich nimmer, ten aanzien van den oorlog bedrogen heeft, door Hem, wien de overwinningen en het volkomenste geluk nimmer hebben doen veranderen. Eene eenige natie houdt nog den oorlog vol, doch het zijn zonder twijfel niet door zulke expeditiën als die tegen Koppenhagen, dat zij dien zwaren last zal kunnen dragen. Ja, Mijne Heeren! hopen wij dat derzelver belang weldra hun, door wien zij bestuurd wordt, zal nopen om den haat en uitsporige gevoelens te zullen opofferen aan het regt der natiën en het gevoel van menschelijkheid.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Wij zouden te vergeefs een stilzwijgen bewaren, Mijne Heeren! wegens de veplaatsing der residentie. Niemand zal ontkennen, dat zoo lang als dit land onder een federatief Bestuur was, het zeer wel eene hoofdstad konde missen. Thans daar deszelfs aanwezen van den vorm van deszelfs Gouvernement afhangt, is er eene hoofdstad noodig; niet schooner of in een fraaijer oord dan den Haag hetwelk onmogelijk zoude zijn, maar in de groote stad van het rijk, en meer in het middenpunt van hetzelve gelegen. Wanneer het in het vervolg mogelijk is om den zetel van het Gouvernement naar Amsterdam te verplaatsen, zoo zullen wij niet aarzelen om u dit voor te stellen; doch de daartoe noodige gebouwen zullen niet in gereedheid kunnen worden gebragt, dan nadat de oorlog ter zee zal geëindigd zijn. Dan zal onze goede stad derzelver onwedersprekelijk regt, van de hoofdstad des rijks te zijn, wedervaren. Dat men niet zegge dat de tegenwoordigheid van het Gouvernement den handel zal belemmeren. Het Hof van elk land moet een bijzonder inzigt hebben, volgens den aard van het land, de zeden, gewoonten en het karakter der natie. De koophandel is het eerste belang des Koningrijks, men kan dus niet genoeg nabij denzelven zijn, deszelfs stem hooren, kennen en de onafhankelijkheid van deszelfs ondernemingen begunstigen, en aldus noodwendig digt bij denzelven zijn. In afwachting van den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrede en eenen beteren tijd, waarin men voor den koophandel en deszelfs bloei groote en nuttige pogingen zal kunnen aanwenden, hebben wij vooreerst onze residentie te Utrecht gevestigd, van welke stad de ligging en de nabijheid met Amsterdam ons zal veroorloven, om gedurende eenen tijd van het jaar aldaar ons verblijf te houden. Den Haag zal ongetwijfeld daarbij lijden, doch niet zoo veel als men zich verbeeldt. Wij hebben besloten dat alle militaire scholen aldaar vereenigd zullen zijn, en voor het overige zoo vele etablissementen als mogelijk zal zijn. Bovendien, wanneer het noodig ware aan deze belangrijke bevolking eenige bijzondere voordeden toe te voegen, zoo hopen wij u altijd gereed te vinden, om ons daarin te ondersteunen. Wij zien niet geheel af van deze plaats te bewonen, in het tegendeel, het zal zoo noodzakelijk als aangenaam voor ons zijn, om daar een gedeelte van het jaar door te brengen.’ ‘De maatregelen van Finantiën door u, gedurende uwe laatste zitting, genomen, zijn met het gelukkigste gevolg bekroond geworden; aldus heeft een land, waarvan de bevolking naauwelijks achttienmaal honderd duizend zielen bedraagt, gedurende verscheidene jaren, bijna tachtig millioenen besteed voor deszelfs publieke uitgaven, zonder daaronder te begrijpen eene bijna evengelijke som voor de renten van deszelfs schulden.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Wij weten dat de publieke uitgaven binnen twee jaren zeer veel vermeerderd zijn, dat de aard en de omstandigheden van den oorlog zeer dikwerf gevorderd hebben, dat men zich van den weg der orde en der bezuiniging verwijderen moest, hoezeer de bezuiniging als een waarborg voor de bezittingen van bijzondere personen, zoo wel als die der natiën moet beschouwd worden. Doch er zijn hagchelijke oogenblikken, waarin men niets moet berekenen om tot eene goede uitkomst te geraken, en wij hebben niets dan billijke loftuitingen en verzekeringen van tevredenheid aan dat goede volk te betuigen. In waarheid, toen aanmerkelijke wapeningen onze kusten bedreigden, toen de legers van onzen broeder zegepraalden; doch zeer verwijderd en in verafgelegene landen eene magtige natie op derzelver eigen grondgebied bestreden, en met de ruwheid der jaargetijden en het gebrek aan alle noodwendigheden hadden te worstelen. Toen eindelijk Hij van wien het lot van Frankrijk, van Italië, van Holland en van een gedeelte van Duitschland afhangt, aan onophoudelijke gevaren was blootgesteld, toen heeft datzelfde volk onze stem gehoor gegeven; hetzelve heeft ons, op eene onwederlegbare wijze; bewezen, welk een vertrouwen het stelt in het lot van den Keizer en in ons woord, door eene laatste poging te doen om het aanmerkelijke te kort, dat meer dan tachtig millioenen ponden tournoois bedroeg, aan te vullen. Wanneer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene natie zulk een vertrouwen in haren Koning stelt, dan moet zij hem geheel aan hare belangen en haar geluk verknocht vinden.’ ‘Behalve de kosten van den oorlog, heeft de daarstelling der Monarchie, en de instellingen die dezelve vorderde, ook zeer veel toegebragt aan de vermeerdering der publieke lasten, doch het eerste belang van ons volk is de daarstelling van ons Gouvernement in dien luister en die waardigheid, die hetzelve voegt. Het jaar is nog niet ten einde, en gij zult met vermaak hooren dat de geldleening vol is, wij hopen dat met den eersten Januarij de ten achterstaande uitgaven zullen vereffend zijn, wij zullen u, voor dat gij uit elkander gaat, kennis doen geven van de algemeene rekening der Finantiën, welke ons reeds over eenige maanden had aangeboden moeten zijn; doch die wij op nieuw hebben doen bewerken, verlangende dat dezelve meer uitgebreid en meer volkomen zoude zijn. Ten gevolge van de wet, die u is voorgedragen, zullen wij elk jaar op den eersten April, den naauwkeurigen staat der ontvangsten en der uitgaven van het verledene jaar kennen.’ ‘De rekening van de oude Amortisatie kas is ons aangeboden, zij zal u ook in deze zitting worden medegedeeld. Door middel der verwonderlijke pogingen der natie, die noch door derzelver rampen, noch door de onderscheidene hinderpalen zijn vertraagd geworden, hebben | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wij het einde van 1806 en dat van 1807, bereikt. Thans moeten wij voor de toekomst zorgen.’ ‘Gij zult u herinneren, Mijne Heeren! dat wij in de maand Julij 1806, den eenigen weg die ons ter redding van dit land overschoot, hebben ingeslagen, dien namelijk om de uitgaven, naar mate van de inkomsten te regelen, en het groote stelsel van Amortisatie aan te nemen; door dit middel zijn voorzeker groote verminderingen daargesteld; doch niettegenstaande dit, bleven er nog bijna veertig millioenen ponden tournoois aan de publieke uitgaven verknocht, zonder de interessen daar onder te begrijpen, hetwelk buiten kijf een Budjet was, overeenkomstig aan de bevolking en aan de uitgestrektheid des rijks. Doch de oorlog tusschen Frankrijk en Pruissen brak uit, en daar wij alleen aan het eerste belang van ons land dachten, namelijk dat, van door alle mogelijke middelen, het stelsel van Frankrijk en den Keizer te ondersteunen, aarzelden wij geenen oogenblik om ons heilzame ontwerp, waarop alle onze hoop gevestigd was, om dit volk uit deszelfs rampvollen staat te verheffen, omverre te werpen. Vervolgens moest men tot voortzetting van den oorlog, het leger op bijna vijftig duizend man brengen, en van de andere zijde den handel stremmen, ter volvoering van den hinderlijken, doch noodzakelijken maatregel der blokkade. Wij zijn er eindelijk toe gekomen om dit te kort aan te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vullen, hoezeer de naauwkeurige rekening der Finantiën ons nog niet is aangeboden, en dat sedert onze komst tot den troon, wij niets anders, om den staat der zaken te beoordeelen, gehad hebben, dan afzonderlijke rapporten en opgaven zoodanig, als in onze vorige boodschappen zijn vermeld geworden, hebben wij evenwel alle reden om te gelooven, dat die afzonderlijke rapporten met de algemeene rekening der Finantiën zullen overeenstemmen. Wij hebben met zorgvuldigheid het gewone en blijvende Budjet doen opstellen. Niettegenstaande alle mogelijke naspeuringen en zorgen, zal het noodwendig de drie en zestig millioenen moeten overtreffen. Wij zouden het u kunnen doen mededeelen, doch het zal niet gevolgd kunnen worden, zoo lang als de tegenwoordige staat van zaken en de oorlog ter zee, van de eene zijde de Schatkist tot eene ondragelijke uitgave dwingen, terwijl van de andere zijde verscheidene voorname takken van publieke inkomsten geheel en al vernietigd zijn. Wij moeten dus bij den dag leven, en door middel van nieuwe opofferingen, waartoe alles, zonder onderscheid, het voorbeeld moet geven, tot aan den oogenblik van den algemeenen vrede, alsdan zal men ongetwijfeld en op eene onveranderlijke wijze de uitgaven met de inkomsten zien overeenkomen; doch dit moet in geenen deele de uitvoering van het stelsel van Amortisatie der Publieke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schuld vertragen, als zijnde het eenige middel om eenmaal een einde aan den ramp des volks te maken, en het aanzijn des lands te verzekeren. De nieuwe Amortisatie-kas is in dit jaar beginnen te werken, en dezelve arbeidt met even veel goed gevolg als regelmatigheid.’ ‘Wij mogen niet ontveinzen dat de Staat der Finantiën van dit land, sedert lang in eenen bedroevenden toestand is: de geheele wereld is daarvan overtuigd; doch men heeft tot nog toe de wonde niet in derzelver geheele diepte durven peilen, en de middelen ter genezing stoutetelijk durven aanwenden. Een kwaad zoo groot en zoo ingeworteld, kan voorzeker niet door zwakke hulpmiddelen en kleine opofferingen genezen worden. De instandhouding der Publieke Schuld is op het naauwste verbonden met de instandhouding van den Staat, daaraan moet men ernstig denken, en met overweging de aanvoeringen bestrijden, welke men tegen de vergrooting van het Amortisatie-fonds in zulk een moeijelijk tijdstip zoude in het midden kunnen brengen. Niet alleen zijn wij van begrip dat men geenen oogenblik moet verliezen, om zulk een nuttig evenwigt daar te stellen en te volbrengen, maar zelfs dat, wanneer de lasten van den Staat nog grooter waren, men zonder aarzelen zich rondom deze instelling zoude moeten scharen, even als om het paladium der algemeene en bijzondere veiligheid en geluk. Hoe meer de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oorlog en de rampen des tijds, de Publieke Schuld vergrooten, hoe meer men zich moet haasten om het Amortisatie-fonds in evenredigheid te vermeerderen, want wij herhalen het, de onschendbaarheid van de Publieke Schuld is op het naauwste verbonden aan die van den Staat. Bij den algemeenen vrede zullen de uitgaven van den Staat vermeerderd worden door de kosten, welke de Koloniën zullen vorderen; doch dan zullen ook de hinderpalen voor de nijverheid en den koophandel uit den weg geruimd zijn, en de grootste aanmoedigingen moeten dan aan dezelven gegeven worden. Men zal de natie moeten oproepen, en wanneer zij, hare ware belangen en haren wezenlijken toestand kennende, daaraan beantwoordt, dan zal dit Amortisatie-fonds zoo groot moeten worden, dat het tien millioenen renten in twintig jaren tijds kan vernietigen. In het ontwerp dat u daaromtrent zal worden aangeboden, zullen wij niet aarzelen om u voor te dragen, om de Publieke Schatkist van deze bijdrage te ontheffen, en om met ons de middelen te zoeken, om dit door eenen afzonderlijken maatregel te vinden. Gedurende dit tijdvak, zullen acht millioenen lijfrenten, of losbare schulden zijn vervallen, en de Publieke Schuld zal verminderd zijn op twintig of een en twintig millioenen aan renten. Door een dergelijk stelsel zal de Staat gered zijn. Zonder twijfel om tien millioenen interessen in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twintig jaren te vernietigen, moet het Amortisatie fonds zeer aanmerkelijk zijn; doch, wij herhalen het, wij zien hierin alleen het middel om het land, deszelfs eer en onafhankelijkheid te redden, het is waar dat men daardoor den tegenwoordigen staat van zaken verërgert, om den toekomenden te verbeteren, doch welk ontwerp van verbetering is er, dat niet zeer veel tijds voor de goede gevolgen vereischt? Zoude uwe voorouders hun land tot dien staat van welvaart hebben gebragt, waarin het zich bevond, zonder eene onwankelbare volharding, zeer veel tijds en opofferingen? en wat aangaat de vermeerdering der lasten, welke daardoor ontstaan zal, wat zal deze vermeerdering toch in tijd van vrede beteekenen; wanneer al de hulpbronnen der bijzondere welvaart zullen open zijn? in vergelijking van de zoo aanmerkelijke voordeelen die daaruit zullen voortvloeijen? waar is de ware Hollander, de minnaar van zijn vaderland, die niet gaarne nieuwe opofferingen zal doen, om het aanwezen van hetzelve en de nationale eer te bewaren? Het is niet genoegzaam dat dit ontwerp mogelijk zij bij den algemeenen vrede, het is noodig dat, gedurende den oorlog, de bijdrage van twee millioenen, die reeds eenig goed gevolg heeft gehad, worde vervolgd, en bovendien is het allernoodzakelijkst, dat deze bijdrage opklimmender wijze worde verhoogd, en wel zoo spoedig als mogelijk, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot dat dezelve eindelijk in staat zal zijn om het doel van derzelver instelling te bereiken.’ ‘Het Budjet op den voet van vrede is volledig vastgesteld geworden; doch hoezeer men altijd hoop voedt, dat de belastingen bij den algemeenen vrede zullen opbrengen datgene, waarop dezelve geschat zijn, mag men niet ontveinzen, dat de lasten dezelve eenige millioenen zullen overtreffen, tot op het einde van de werking van het Amortisatie-fonds.’ ‘Ziet daar, Mijne Heeren! den waren toestand van dit land, wij zien en gevoelen denzelven nog meer: dezelve is niet vleijende; doch wanneer wij in overweging nemen, dat wij bij onze komst tot den troon vreesden, dat het kwaad geheel en al hopeloos was, en er geen middel hoegenaamd bestond om het te genezen, dan zijn wij verwonderd, dat er nog een middel bestaat, om ons uit deze belemmering, hoezeer er veel tij ds en volhardens toe noodig zal zijn, toch evenwel met eer te redden.’ ‘Tot aan den oogenblik van den vrede ter zee, zal het jaarlijksch te kort komende op de inkomsten, omtrent een en twintig millioenen bedragen: 1o. Omdat de inkomsten, gedurende den oorlog, wel verre van zestig millioenen op te brengen, slechts op twee en vijftig zijn berekend; 2o. omdat de Staat, op welken de land- en zeemagt gehouden moet worden onvermijdelijk veel kostbaarder moet zijn, gedurende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den oorlog ter zee, zelfs dan, wanneer het vaste land in rust is; dat er buitengewone onkosten, zoo als de slotille te Boulogne, en meerder troepen te onderhouden zijn. In deze berekening zijn begrepen de twee millioenen der tegenwoordigesubsidie aan het Amortisatie-fonds. Wanneer men wegens dit onderwerp een vast en afgescheiden besluit neemt, dan zal deze som in het jaar 1808 niet meer dan negentien millioenen bedragen; dit te kort, zal het onderwerp zijn van eene finantiëele wet, die u weldra zal worden aangeboden.’ ‘Wij zullen niet eindigen, alvorens u onderhouden te hebben, wegens het tractaat, op den 11den dezer te Parijs gesloten, tusschen onze gevolmagtigde Ministers en dien van Zijne Majesteit den Keizer. Ten gevolge der gebeurtenissen bij de groote armée, hebben wij door onze troepen doen bezetten, Westfalen, Oost-Vriesland en het land van Jever. Dit laatstgenoemde is aan ons afgestaan door Zijne Majesteit den Keizer aller Russen, bij het tractaat van Tilsit. Zijne Majesteit de Keizer en Koning heeft aan ons afgestaan Oost-Vriesland, mits den afstand van onze zijde van de stad Vlissingen, met achttien honderd mètres grondgebied rondom de stad. De Keizer heeft daarbij gevoegd de inbezitstelling der landen van Sevenaer, Huizen, Malburg en Sint Heerenberg, door Zijne Pruissische Majesteit aan Holland afgestaan, en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarvan de omstandigheden van den oorlog de uitvoering hebben vertraagd.’ ‘Welke voordeelen er voor Holland, uit de aanwinst van Oost-Vriesland moeten ontstaan, hebben wij echter niet dan met een levendig gevoel van leedwezen, de afscheiding eener Zeeuwsche stad, zoo als Vlissingen, door onze onderteekening kunnen bekrachtigen; doch het zal eene weldaad zijn voor de bewoners van die stad, die, aan twee natiën toebehoorende, steeds door de onderscheidene magten geslingerd werden; zij zullen bovendien onder de wetten van het grootste volk der aarde leven; zij worden Franschen, zonder dat hun voormalig vaderland zijn aanzien verliet, of zelfs door deze ruiling wordt beleedigd: hoe vele troostgronden zijn daarin niet gelegen? Daar de ratisicatiën slechts binnen zes weken moeten uitgewisseld worden, zullen wij tot dien oogenblik de officiële bekendmaking dezer gebeurtenis uitstellen; doch wij hebben niet langer willen wachten met u kennis te geven van de voornaamste beschikkingen van dit tractaat, daar ons niets meer aan het harte gaat dan de banden van betrekking, tusschen ons en het Wetgevend Ligchaam, en in het algemeen ons geheele volk, zoo veel mogelijk naauwer toe te halen, zoo voor deszelfs geluk als voor het onzen, doch voornamelijk voor onze eigene genoegdoening. Op deze wijze zullen die logenachtige geruchten, wegens den afstand van gronden en tractaten ten nadeele van het geluk en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het aanwezen der natie, geheel en al ophouden te bestaan. Onder de bescherming onzer naauwe betrekkingen met Frankrijk geplaatst, zoo hebben wij ook daarvan de gevolgen te wachten, om aldus in veiligheid en rust langzamerhand, doch met volharding de wonden te genezen, welke zeer veel tijd tot derzelver heeling zullen behoeven. Laten wij dus vertrouwen stellen, Mijne Heeren! in de regtvaardigheid en de welwillendheid des Keizers; laten wij ons te binnen brengen, dat het nog geene twee maanden geleden is, dat twee magtige Monarchen door hunne vereeniging alleen, door hunne vriendschap, zoo het schijnt, tot de rust der wereld bestemd, het vuur des oorlogs op het vaste land hebben uitgebluscht, wanneer het eene langdurige verwoesting dreigde. Laat ons beoordeelen door hetgeen zij gedaan hebben, wat zij nog zullen doen; het geluk der volken, eenen langdurigen vrede; de afschaffing van de oppermagt over de zee, zoodanig zullen de vruchten zijn der verzoening, tusschen napoleon en alexander. Welk eene hoop moet zoodanig eene toekomst ons niet geven! laat ons dan hopen en laten wij ons overtuigd houden, dat de ware vrienden des vredes, niet altijd te vergeefs zullen hopen.’ ‘Wat ons aangaat, Mijne Heeren! daar wij geheel en al aan de belangen van dit volk verknocht zijn, hebben wij geenen opgenblik opgehouden, daarin onze eenige bezigheden te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vinden, ongelukkig voor onze geneigdheid en onze streelendste gevoelens, dat onze gezondheid deswege eene gewigtige hinderpaal in den weg stelt, en, ik moet het zeggen, dezelve is bijna onoverkomelijk voor de uitvoering van onze eerste en gestadige gedachten, van ons aan den moeijelijken arbeid, welke de Voorzienigheid ons heeft opgelegd, te wijden, een arbeid, met welken wij steeds zullen te worstelen hebben, met minder gevolg, dan immer met de smarten, die in ons oog al derzelver kwellingen zouden verliezen, zoo zij ons niet dagelijks meer en meer de magt en de mogelijkheid benamen, om ons geheel en al bezig te houden met de belangrijke werkzaamheden, die ons zijn toebedeeld. Wat hier ook van moge worden, wanneer wij niets meer tot welzijn der natie zullen kunnen doen, dan zijn wij voor het minst zeker, dat de bede voor derzelver geluk onze laatste gedachte zal zijn.’ ‘Onze Minister van Binnenlandsche, Zaken zal u den arbeid en de onderscheidene onderwerpen, die aan uw onderzoek, gedurende den loop van deze zitting zullen worden aangeboden, doen kennen, en zulks afgescheiden van de mededeelingen, waarvan wij in deze boodschap hebben gesproken.’ ‘En hiermede, Mijne Heeren! enz. enz.’
De Minister van Binnenlandsche Zaken, welke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toen de Heer mollerus was, hield eene zeer lange en fraaije redevoering, waarbij hij deze denkbeelden meer ontwikkelde. Het Wetgevend Ligchaam zond het volgende antwoord aan den Koning:
‘Sire! De belangrijke boodschap, welke Uwe Majesteit, aan onze Vergadering, op den 28sten November laatstleden, door Hoogstderzelver Minister van Binnenlandsche Zaken, heeft gelieven te zenden, heeft ons nieuwe bewijzen, van Uwer Majesteits onophoudelijke zorgen voor de dierbaarste belangen van haar volk, gegeven. Wij zouden niet kunnen nalaten, Sire! van aan Uwe Majesteit, zoo wel als aan de gansche natie onze verwondering te betoonen, wegens de groote uitzigten en de zoo diep overdachte maatregelen, welke Uwe Majesteit noodig oordeelt voor de herstelling van derzelver Koningrijk. Wij zijn in het bijzonder getroffen geweest, Sire! wegens de gevoelige uitdrukkingen omtrent de genegenheid, welke Uwe Majesteit voor het Hollandsche volk koestert. En het aandoenlijk tafereel, waarbij Uwe Majesteit derzelver vaderlijke wenschen en uitzigten ons heeft algemaald, heeft aan onze gevoelens van liefde, eerbied en verknochtheid voor de zoo beminde persoon van Uwe Majesteit, een nieuw voedsel gegeven. Een volk, hoedanig deszelfs toestand ook, door eenen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zamenloop van omstandigheden, onvoordeelig moge wezen, kan niet ongelukkig zijn, wanneer het bestuurd wordt door eenen Monarch, die den onwankelbaren wil om het gelukkig te maken, aan zijne daartoe strekkende vermogens weet te paren.’ ‘In de onmiddellijke betrekkingen, waarin wij ons, ten aanzien van Uwe Majesteit, bevinden, zijn wij meer in staat dan het overige gedeelte van Hoogstderzelver onderdanen om de wezenlijke waarde, van al die uitmuntende instellingen, welke sedert de daarstelling der Monarchie zijn bepaald geworden, op prijs te stellen. Noch de menigvuldige hinderpalen, noch de groote opofferingen door eenen langdurigen en hardnekkigen oorlog veroorzaakt, hebben Uwe Majesteit kunnen verhinderen om derzelver vaderlijke zorgen tot de verbetering van onderscheidene takken der inwendige beheering uit te strekken. De verouderde formen van een federatief stelsel bestaan niet meer, en zouden ook niet kunnen bestaan bij de invoering der monarchale instellingen; want, hoezeer deze natie meer dan eenig ander volk, aan zijne oude zeden en gewoonten gehecht is, en niet zonder reden dezelve hoogschat, is het niet te minder waar, dat het een onzer eerste pligten is, Uwe Majesteit te ondersteunen in de daarstelling van inrigtingen, die de wezenlijke eigenschappen eener Monarchie uitmaken.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Een der meest belangrijke onderwerpen, waarvan Uwe Majesteit niet geaarzeld heeft de verbetering te ondernemen, is ontegenzeggelijk de ontworpene verandering in de regterlijke magt. Men weet overal welk een prijs onze natie te allen tijde op de onzijdige beheering der justitie gesteld heeft. Onze regtbanken hebben zich door geheel Europa beroemd weten te maken, door derzelver regtvaardigheid; ondertusschen, om de langdurigheid der procedures te voorkomen, en om meer evengelijkheid in derzelver loop daar te stellen, heeft men in het algemeen de keuze Uwer Majesteit toegejuicht, daar Hoogstdezelve aan het hoofd der benoemde Commissien drie mannen heeft gesteld, welke eenen welverdienden roem hebben verkregen door hunne uitmuntende regtsgeleerdheid, hunne bekwaamheden en hunne regtvaardigheid, waardoor de vleijende hoop wordt geboren, dat de te makene veranderingen geene andere strekking zullen hebben dan de eer, het leven en de onschendbaarheid der eigendommen van Uwe onderdanen meer en meer te verzekeren, door dezelve toepasselijk op de zeden der natie te maken.’ ‘De verbeteringen, welke, ten aanzien van den Waterstaat, sedert de regering Uwer Majesteit gemaakt en voleindigd zijn, hebben de aandacht van den beschouwer derzelven tot zich getrokken. Een verschil meer dan twee eeuwen oud, tusschen eene der magtigste steden van Europa, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de hoofdstad van dit Koningrijk, en een gedeelte van het platte land, zoo veel te belangrijker, dewijl de natuur hare gaven over hetzelve zoo rijkelijk heeft uitgestort, is gelukkig door de vaderlijke tusschenkomst van Uwe Majesteit ten einde gebragt, de weldadige gevolgen daarvan doen zich alreeds opmerken, en zullen te eenigen tijd zelfs door hen, die zich bevorens daartegen aankantten, erkend worden. De Sluizen van Katwijk, die eene gemeenschap tusschen den Rijn en de Noordzee daarstellen, eene onderneming, welke ons aan de wonderen onzer voorouders doet herinneren, en die den Romeinen zelfs, in dien tijd, toen dit magtig volk de wereld beheerschte, tot eer zoude hebben gestrekt, zijn gelukkig voltooid, en veel spoediger zelfs dan de natuur scheen te zullen veroorloven. Wij verheugen ons met Uwe Majesteit, dat die beroemde mannen, die Hoogstdezelve met het beheer en de uitvoering van dit belangrijk werk belast heeft, zoo gelukkig, zoo volkomen geslaagd zijn. Wij wenschen vuriglijk, dat de ondervinding deze hoop meer en meer moge bevestigen, en dat de Waterwerken, die de aard van ons land zoo noodzakelijk maakt, en welke deszelfs natuurlijke toestand zoo gebiedend vordert, worden ondernomen, en tot den hoogstmogelijken trap van volmaaktheid mogen worden gebragt.’ ‘Wij zullen niet spreken, Sire! van al die takken der inwendige Administratie, die, sedert | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de komst van Uwe Majesteit tot den troon, zoodanig eene verbetering hebben ondergaan, doch van welken eenigen niet dan door den tijd, haren weldadigen invloed over het geheele rijk zullen doen gelden. Wij rangschikken onder deze klasse al de reeds ten uitvoer gebragte ondernemingen, zoo ten aanzien van den landbouw in het algemeen, als wegens de onderscheidene takken van dit gedeelte der Administratie, en onder anderen, met betrekking tot de verbetering der veeartzenijkunde.’ ‘De koophandel, Sire! Wij zijn verpligt om het met een pijnelijk gevoel re erkennen, heeft geweldige schokken ondergaan, om niet te zeggen dat dezelve bijna vernietigd, en tot weinig beteekenende ondernemingen verminderd is. Deze voorname vruchtboom van den Staat, is, na verscheidene takken verloren te hebben, bijna verdord en tot in den wortel verdroogd, ondertusschen is de ijver van hen, die een waar Hollandsch hart in zich omdragen, niet verflaauwd; en hoezeer men verliezen op verliezen heeft ondergaan, verwachten wij met een vast vertrouwen op de vaderlandsliefde van het handeldrijvend gedeelte der inwoners, dat zij zich, zonder morren, nog eenigen tijd zullen onderwerpen aan de noodige opofferingen, en dat zij zullen voortgaan in het vervullen hunner verpligting, waaraan onze vijanden zelfs niet zullen kunnen nalaten regt te doen wedervaren. De gedachte aan een evengelijk lot als dal wat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de stad Koppenhagen getroffen heeft, zoude genoegzaam zijn, om te dezen aanzien, alle besluiteloosheid te vernietigen, indien dezelve konde bestaan.’ ‘Wij zouden een diep stilzwijgen hebben kunnen bewaren, wegens de verlegging van de residentie, doch wie zoude de maatregelen kunnen afkeuren die Uwe Majesteit neemt om den koophandel te doen bloeijen, en om de nijverheid te doen herleven in die stad, welke wegens hare rijkdommen en fraaiheid door de natuur zelve schijnt voorbeschikt te zijn om de hoofdstad des Koningrijks te worden, en die bijgevolg zoo geschikt is om den troon in al deszelfs luister en waardigheid daar te vestigen terwijl de aangename en meer in het middenpunt des rijks gevestigde ligging der naburige stad Utrecht, voorheen de bepaalde residentie der Souvereinen van dat land, aan dezelve een onwederlegbaar regt geven om tot de tijdelijke residentie bestemd te zijn. Zoo zullen de welgemeende en vereenigde pogingen der departementale en stedelijke Administratiën van Utrecht, even zoo als die van derzelver inwoners, om al het mogelijke tot veraangenaming van Uwer Majesteits verblijf aldaar toe te brengen, voorzeker zoo wel door Uwe Majesteit, als door de gansche natie een gunstig onthaal te beurt vallen. En wanneer wij onze oogen op den Haag, die zoo lang de zetel des Gouvernements is geweest, vestigen, dan vleijen wij ons, dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de weldadige hand van Uwe Majesteit de nadeelige gevolgen, welke uit deze schikking voor deze zoo belangrijke stad zouden kunnen voortvloeijen, zal voorkomen, en zoo het noodig is, zal weten te lenigen.’ ‘De Staat der Finantien, van dit Rijk, is in eenen beklagenswaardigen toestand, dit is eene waarheid, Sire! die even zoo bekend is, als dezelve door het gansche Rijk wordt gevoeld. Deze bedroevende toestand, aan welken wij, niet zonder een smartelijk gevoel, kunnen denken, heeft zijn bëgin genomen bij de eerste oorlogen, die wij tegen onderscheidene Magten hebben moeten voeren. Het is ondertusschen een vertroostend denkbeeld, dat de oorzaak van dit onheil, noch aan de regering van Uwe Majesteit, noch aan eenen kwaden wil of tegenkanting van uw Volk, te wijten is. Wanneer er immer eene Natie bedaard in het ongeluk bleef, zich wegens tegenheden konde vertroosten, en bovenal met onderwerping en geduld den last der Impositien wist te verdragen, in eenen tijd zelfs dat men scheen te wanhopen aan de voortduring van derzelver aanwezen, dan was het ontegenzeggelijk die Natie, waarvan wij een gedeelte uitmaken. Hoe veel te meer zal dan het Hollandsche Volk hulde doen aan derzelver grondbeginselen, wanneer het zoo gelukkig is van eenen Vorst aan deszelfs hoofd te hebben, die noch zorgen noch moeite spaart, en wiens pogingen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleenlijk daar henen strekken, om het uit de gevaren, die het bedreigen en omringen, te redden. Ja, Sire! met vertrouwen durven wij het zeggen, dat dit Volk, in geenen deele van deszelfs voorouders ontaard, hoe zeer met belastingen overladen, deszelfs oogen zal blijven vestigen, op het herstel der algemeene welvaart, welke men niet zal kunnen daarstellen, zonder eenen algemeenen vrede en de vrijheid der zee, waarom het zich dan ook de grootste opofferingen, om tot dat gelukkig doeleinde te komen, zal getroosten.’ ‘Het daarstellen van een Amortisatie Fonds, Sire! is eene instelling van zulk eenen weldadigen invloed, dat dezelve kan worden beschouwd, als den meest geschikten maatregel ter redding van den staat der Finantien. De werkzame zorgen van hen, die Uwe Majesteit belast heeft, met de beheering en uitvoering dezer instelling, doen de vertroostende hoop geboren worden, dat de rampen, die ons dreigen, zullen worden voorgekomen, met orde en volharding, twee groote deugden, die, wij mogen het met hoogmoed zeggen, bij uw Volk bestaan, te meer nog, daar het onwankelbaar besluit van Uwe Majesteit, om op alle wijzen bij te dragen, zoo volledig bewezen is, onder anderen door den onlangs genomenen maatregel, wegens de vereffening der agterstallige schulden. Te midden van duistere nevelen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogen wij dan nog een vertroostend doorzigt genieten, wij zullen dan eindelijk de gevaren, die onze Finantien dreigen, door wijze, voorzigtige en bezuinigende maatregelen, te boven kunnen komen, en onze toestand, te dezen aanzien, zal dan te eenigen tijd eene algemeene zekerheid opleveren.’ ‘Wij betuigen u, Sire! onze dankbaarheid daarvoor, dat Uwe Majesteit ons een gedeelte van het tractaat, onlangs door derzelver Ministers gesloten, heeft medegedeeld, wij zijn, even zoo als Uwe Majesteit, levendig aangedaan wegens het verlies eener voorname stad, welke in de jaarboeken van ons vaderland zoo beroemd is. Wij moeten ondertusschen met Uwe Majesteit erkennen, dat de inwoners van Vlissingen, te midden dezer schikkingen, troostredenen zullen vinden in het denkbeeld van voortaan tot die groote natie te zullen behooren, van welke het opperhoofd het lot van Europa wijzigt. Wat ons aangaat, sedert het tractaat, in den jare 1795 in den Haag gesloten, kan het verlies van eene stad, welke anders zoo belangrijk in alle opzigten is, ons niet verwonderen. Te minder nog daar dit verlies gematigd wordt door den aanwinst van Oost-Vriesland en het land van Jever, welke door hunne ligging van zeer veel belang voor dit rijk zijn. Aldus zal uw volk, Sire! overvloedig stof vinden om zich gerust te stellen wegens de listige inblazingen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke hetzelve trachten diets te maken, dat tot nadeel der welvaart, en het aanwezen van uwe beminde onderdanen, andere en grootere gedeelten van Uw Koningrijk van hetzelve zouden worden afgescheurd. Neen, het tractaat van Tilsit zal zulke nadeelige gevolgen niet hebben voor eene natie, die in evenredigheid van hare krachten getracht heeft, om door zulke groote opofferingen het hare bij te dragen, ter verkrijging van den vrede. Hoe zoude het mogelijk zijn, dat de eerste oorzaak onzer rampen een begin zoude nemen van eenen oogenblik, waarin meer dan viermaal honderd duizend strijders de wapenen nederleggen, en waarin aan meer dan honderd millioenen menschen den vrede is geschonken?’ ‘Wij komen thans eindelijk aan het laatste gedeelte der boodschap van Uwe Majesteit, dat gedeelte, hetwelk het hart van al de leden onzer Vergadering zoo gevoelig getroffen heeft. Een smartelijk gevoel heeft ons aangetast, Sire! toen wij vernamen dat het Uwe Majesteit heeft behaagd den staat van Hoogstderzelve gezondheid zoo ongunstig af te schilderen. Wij kennen, Sire! al de zorgen die u zoo onophoudelijk voor het welzijn van uw volk bezig houden, het denkbeeld dat uwe ligchamelijke krachten, aan den dienst der natie gewijd, niet gelijk staan, noch aan uw vernuft, noch aan uwe zedelijke vermogens voor den arbeid, is ondrage- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk voor ons, die uw hart en uwe deugden zoo zeer weten te schatten. De weldadige Voorzienigheid, die Uwe Majesteit, tot heil van derzelver volk, op den troon van Holland heeft geplaatst, moge aan Uwe Majesteit in al derzelver betrekkingen die krachten verleenen, die zoo noodig zijn voor de loopbaan die Uwe Majesteit, met zoo veel roem, is ingetreden, en dat dezelve voor het geluk des volks en des vaderlands verlengd moge worden! Dan zullen onze tijdgenooten en de nakomelingschap het tegenwoordig en toekomstig geslacht, de vruchten plukken van de weldaden die Uwe Majesteit voor dezelve voorbereidt.’ Uit deze redevoering zal men kunnen beoordeelen, dat de natie niet te vreden was met den afstand van Vlissingen, en dat dezelve vreesde genoodzaakt te zullen worden tot den afstand van andere gedeelten des lands. In dezen oogenblik veranderde het Gouvernement in Etruriën. De infante van Spanje, maria louisa, wier gemaal tot den troon van Toskanen, in het jaar 1800 door Frankrijk verheven was, regeerde dit land zeer verstandig voor haren minderjarigen zoon karel lodewijk, doch op eens vroeg de Fransche Ambassadeur eene audientie, en verklaarde haar, dat haar lot veranderd was, en dat zij van dat land moest afstand doen en het verlaten. Van den 29sten Augustus af hadden de Fran- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schen, onder bevel van den Generaal miollis, Livorno in bezit, onder voorwendsel van aldaar de wetten op den koophandel te doen uitvoeren. Op den 7den December kwam de Generaal reille, te Florence, en verklaarde, dat hij gelast was om het Koningrijk in bezit te nemen. Op den 10den verkondigde een proclamatie van de Koningin, Regentesse van Etrurië, aan de Toskaners, dat zij onder het Fransch Gouvernement zouden overgaan, zie hier dezelve:
‘Zijne Majesteit, de Keizer van Frankrijk en Koning van Italië, heeft ons doen berigten, dat, ten gevolge van een tractaat met zijne Katholijke Majesteit gesloten, aan ons andere Staten, in vergoeding van het verlies van het Koningrijk van Etrurië zijn aangewezen, welk Koningrijk bij het gemeld tractaat aan Zijne Majesteit den Keizer is afgestaan. Wij beschouwen dus onze regering over Etrurië, als van dezen dag af aan, op te houden, en ontslaan dien ten gevolge de Toskaansche natie van den eed van getrouwheid en van alle gehoorzaamheid aan onze Koninklijke persoon beloofd.’ ‘Wij kunnen niettemin ons niet van onze beminde onderdanen losscheuren, zonder hun openlijk onzen dank te betuigen en dezelve te verzekeren, dat wij steeds de getrouwe verknochtheid, welke zij ons, gedurende onze regering, hebben bewezen, in onze gedachten zullen houden.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘En zoo er een denkbeeld bestaat, het welk het verdriet, dat wij wegens deze scheiding gevoelen, zoude kunnen verminderen, dan is het voorzeker, dat het Etruriesche Koningrijk, dat eene zoo onderwerpelijke Natie, overgaat, onder het gelukkig Gouvernement van eenen Monarch, die de grootste heldendeugden bezit, en bij wien de volstandigste zorgen voor het heil der volken, die Hem onderworpen zijn, zoo schitterend prijken.’ Het Tractaat, waarvan in deze Proclamatie gesproken wordt, is, zonder twijfel dat het welk, volgens de algemeene geruchten, Portugal tusschen de Koningin van Etrurië en den Prins della paz verdeelde. Na deze Proclamatie vertrok de Koningin nog dienzelfden dag, van florence, vergezeld van de Hertogin strozzi en den Raadsheer nuté. Zij ging naar Milaan, waar zich destijds Keizer napoleon bevond, zij had een lang onderhoud met hem. Dien zelfden dag bezetteden de Fransche troepen Florence, en het geheele Koningrijk onderwierp zich zeer bedaard aan Frankrijk, De Staten van den Heiligen Stoel waren de eenigen in gansch Italië, die nog eene schaduw van onafhankelijkheid hadden behouden. De Franschen hadden Ancona en Civita Vecchia, uit hoofde van de blokkade bezet, en deze bezetting was ook de voorbode van de vereeniging der Staten van den Heiligen Stoel, welke twee jaren later plaats had. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit bewees op nieuw dat er geen Gouvernement in eenig land meer bestaat, zoodra als het vreemde troepen in deszelfs midden heeft. Het nieuwe Koningrijk van Westfalen werd opgerigt, de Koning en de Koningin deden hunne intrede in Kassel, op den 15den December; doch welk een vertrouwen konde deze andere staatsgesteltenis aan het volk, en zelfs aan den Koning inboezemen, wanneer men het oog sloeg op den troon van Etrurië, eerst sedert zoo weinig tijds opgerigt, en nu zonder eenige voldoende reden vernietigd. Het Decreet te Milaan, den 23sten December 1807 genomen, waarbij men zich in het bezit stelde der particuliere eigendommen in Portugal, eindigde dit jaar op eene niet zeer gunstige wijze, en gaf reden om te veronderstellen, dat een algemeene en vaste vrede nog zeer verre af was, want er kan geene wezenlijke vrede plaats hebben, zoo lang als de verbittering voort duurt: en dezelve kan niet van langen duur zijn, wanneer men geene andere regten dan die van den sterksten erkent. Op het einde van dit jaar vielen er eenige veranderingen in het Hollandsche Ministerie voor. De Maarschalk verhuell werd benoemd tot Ambassadeur naar St. Petersburg, de Koning verweet hem dat hij meer gehecht was, aan den wil des Keizers, dan aan de belangen van zijn vaderland. Bij een reisje naar den Helder, had hij op de forten de Fransche vlag doen hijsschen, in plaats van de Hollandsche, zeggende dat dit op hetzelfde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitkwam, waardoor hij den Koning noodzaakte om de Fransche vlag te doen strijken, om die van het land in derzelver plaats te laten waaijen. Hij was beter soldaat dan administrateur, en de Marine had het hoog noodig, dat dezelve met bezuiniging werd geadministreerd. De Koning benoemde daartoe den Heer van der heim van Rotterdam, die destijds Minister van Koophandel en Koloniën was, en voorheen Secretaris der Admiraliteit op de Maze was geweest. Hij stelde ook den Heer van maanen, Procureur des Konings, bij het Hof van den Haag, aan het hoofd der Politie, een werkzaam man, jong en van zeer vele verkregene kundigheden, die zeer groote diensten aan zijn land zoude hebben kunnen doen, wanneer hij wezenlijk Minister van Politie des Konings had willen zijn, en de heimelijke kuiperijen, van vreemdelingen in het land zelve, had verijdeld. De Heer van hogendorp was nog steeds Minister van Oorlog; deze was een opbruisschend man, welke men weinig gematigdheid en bezuiniging toeschreef. Na het sluiten van den vrede, deed zich de noodzakelijkheid gevoelen, om wederom spoedig tot het stelsel van bezuiniging over te gaan, hij was dus in verscheidene opzigten niet op zijne plaats, hij werd als Ambassadeur naar Weenen gezonden, en de Staatsraad janssens, voormalig Gouverneur van de Kaap de Goede Hoop, volgde hem, in zijnen post, op. De benoeming van den Maarschalk verhuell, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als Ambassadeur naar Rusland, bewees op eene onwederlegbare wijze, dat de gedachten die men wegens hem koesterde, niet geheel en al zonder grond waren, want naauwelijks was hij van Utrecht naar St. Petersburg vertrokken, of een buitengewoon courier van den Keizer werd onmiddellijk aan den Koning afgezonden, welke brieven bragt, waarbij deze benoeming afgekeurd en diezelfde Maarschalk als Hollandsch Ambassadeur te Parijs, werd gevorderd. De Koning stemde daarin toe, hoezeer met leedwezen, doch hij haastte zich om eenen anderen Minister Plenipotentiaris naar St. Petersburg, te zenden, waartoe hij den Heer willem six, Vice-President van den Staatsraad verkoos. Hij benoemde zijnen Grootstalmeester, den Heer auguste de caulincourt, broeder van den Grootstalmeester van Frankrijk, tot Minister Plenipotentiaris te Napels. Hoezeer dit tegen de Staatsregeling aanliep, daar dezelve duidelijk wilde, dat alleen inboorlingen tot openbare Ambten konden benoemd worden, beschouwde hij de buitenlansche zendingen in een zeker opzigt als een Ambt aan het Hof, en aldus meende hij dat dezelve konden gerekend worden, als behoorende tot de uitzonderingen der officieren van 's Konings huis, hetwelk de wet vergunde. Bovendien konde hij geenen weerstand bieden aan de dringende verzoeken, welke de Heer de caulincourt hem deed, den staat zijner gezondheid voorwendende, hij wilde volstrekt vertrekken, terwij, hij tevens dui- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zenden betuigingen van genegenheid en verknochtheid deed. Hij nam met de grootste ontroering, en weenende afscheid van den Koning, en met dat al, naauwelijks was de nieuwe Hollandsche Minister van Napels te Parijs gekomen, of hij schreef aan den Koning, zonder eenige andere formaliteiten, om hem te berigten, dat hij weder in dienst van Frankrijk was overgegaan. Zulk eene onbegrijpelijke handelwijze in eenen jongen mensch, die zoo door zijn karakter als door zijne opvoeding uitmuntte, en voor wien de Koning steeds eene zeer groote voorkeur betuigd had, zoo wel in Holland als zijn Grootstalmeester, als in Frankrijk, als zijn Aide de Camp, bedroefde hem meer dan het hem verwonderde; hij konde zich dit raadsel als toen niet oplossen; doch in het vervolg werd dit zeer gemakkelijk, daar de familie caulincourt zeer zeker den val van Holland voorziende, hem aldus uit dat land wilde terug trekken, ondertusschen smartte het den Koning zeer op zulk eene wijze te worden verlaten. De gelukkige uitslag van den veldtogt van 1807, had ten gevolge, dat er nog strenger maatregelen door Frankrijk, tegen den Engelschen koophandel, of om beter te zeggen, tegen allen koophandel, genomen werden. Tot aan dit tijdstip toe, had men zich vergenoegd om de uitvoering der besluiten, wegens de blokkade, alleen in die Staten, die van Frankrijk eenigermate afhankelijk waren, of die met hetzelve verbonden waren, te bevelen; doch sedert den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrede van Tilsit, wilde men het stelsel van het vaste land over geheel Europa uitstrekken. Men begon met Pruissen daartoe te noodzaken, want Art. 27. van het tractaat met dat land gesloten, bevat het volgende:
‘Tot op den dag der uitwisseling der ratificatiën van het toekomstigen tractaat van vrede, tusschen Frankrijk en Engeland, zullen alle landen, die onder beheer Zijner pruissische Majesteit staan, zonder uitzondering voor de Engelsche zeevaart en koophandel gesloten zijn. Geen eenige expeditie zal uit de Pruissische havens naar de Engelsche eilanden mogen vertrekken, noch eenig vaartuig uit Engeland, of deszelfs Koloniën komende, in de gezegde havens mogen worden ontvangen.’
Bij een ander Artikel van hetzelfde tractaat was men overeengekomen, dat de stad, de haven en het grondgebied van Dantzig, gedurende den oorlog ter zee voor de Engelschen gesloten zoude zijn, ten aanzien van hunnen koophandel en hunne zeevaardij. Ondertusschen deed Engeland, zeer wel de omstandigheden in acht nemende, die Pruissen noodzaakten om zijne havens te sluiten, het embargo opheffen, hetwelk men in het begin op de Pruissische en Lubeksche schepen gelegd had. Pruissen vervulde met nadruk zijne verbindtenis met Frankrijk, waarover men kan oordeelen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wegens de verklaring van Memel, van den 1sten December. Bij deze Acte schafte de Koning van Pruissen alle gemeenschap, tusschen Engeland en zijne Staten af, tot aan het sluiten van den vrede tusschen Frankrijk en Engeland. Denemarken nam openlijk al de maatregelen van Frankrijk tegen Engeland aan, en verbood alle soorten van gemeenschap met hetzelve. In Holland hield men niet op alles te doen, wat Frankrijk wilde, en met dat al bleef men onophoudelijk klagen. Men voegde bij al de reeds genomene voorzorgen het verbod van alle kustvaart, zonder begeleide op de kusten van Holland, en alle gemeenschap, tusschen de onderscheidene punten van de kust, zonder paspoort. Toen Portugal zijne havens voor Engeland sloot, lag laatstgemelde dadelijk een embargo op al de schepen van eerstgemelde natie, doch dit werd weldra opgeheven, uit aanmerking van den dwang die Portugal te dezen opzigte ondergaan had. Twee besluiten van den Engelschen raad, van den 14den November, verordenden eene wederwraak tegen Denemarken, Toskanen, het Koningrijk van Napels, en de Ragusaansche en Yoniesche Republieken, en al de havens die door Frankrijk bezet waren, welke men met dezen gelijk stelden. Men verbood ook in Engeland, den invoer van alle Fransche voortbrengsels, zonder dat den wijn en den brandewijn daarvan was uitgesloten. Eindelijk verklaarde eene order van den raad, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van den 11den November al de havens van landen, die met Engeland in oorlog waren, of de vlag van die Mogendheid geweigerd hadden te ontvangen, in staat van blokkade. Deze order werd vergezeld door twee ophelderende besluiten, welke het onnoodig is hier aan te halen, dewijl dezelve genoeg bekend zijn. Frankrijk vertraagde zijne maatregelen niet. Een decreet van Fontainebleau van den 13den November 1807, confiskeerde alle schepen, die, Engeland aangedaan hebbende, vervolgens in de monden van de Weser en de Elbe kwamen. Men confiskeerde niet alleen de lading van het schip, maar zelfs de zich daarin bevindende levensmiddelen; de bevelhebbers der schepen moesten zich vertoonen voor de hoofden der Douanes, hun de plaats van hun vertrek opnoemen, hunne paspoorten aanbieden, enz. Wanneer men de verklaring als valsch bevond te zijn, dan werd de schipper gearresteerd, en behalve het verlies van het schip en de lading, moest hij 6000 franken voor losprijs van zijn persoon betalen, en 500 franken voor elk matroos, zonder iets te veranderen, in de verdere straffen die hun zouden kunnen worden opgelegd, wegens schuldigheid aan eene valsche verklaring enz. Ingeval er twijfel ontstond, moest de lading aan de Douanes in bewaring worden gegeven, tot dat men bewezen had, dat dezelve noch uit Engeland, noch uit deszelfs Koloniën kwam enz., en eindelijk moesten honderd mannen de linie der Douanen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op de Elbe en de grenzen van Holstein, enz. versterken. Den 17den December nam de Keizer te Milaan het volgende decreet:
‘Gezien de bepalingen door het Engelsch Gouvernement, op den 11den November laatstleden genomen, welke de schepen van onzijdige Mogendheden, vrienden en bondgenooten van Engeland, niet alleen aan een onderzoek van de Engelsche kruissers, maar zelfs aan een gedwongen verblijf in Engeland, en aan eene willekeurige belasting van zoo vele percenten van de waarde hunner lading, door eene Engelsche wetgeving te regelen, onderwerpen.’ ‘En overwegende, dat door zulke daadzaken, het Gouvernement de schepen van alle landen in Europa heeft gedenationaliseerd (denationalized), dat het niet in de magt is van eenige Mogendheid, om wegens derzelver onafhankelijkheid en regten in schikking te treden, daar alle Mogendheden aan Europa verantwoordelijk zijn voor de souvereiniteit en de onafhankelijkheid hunner vlag, dat zoo men door eene onvergeefelijke zwakheid, welke eene onuitwischbare vlek in de oogen der Nakomelingschap zoude zijn, deze grondbeginselen ongemerkt liet door gaan, en door het gebruik eener dergelijke dwingelandij konde wettigen, de Engelschen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daardoor voet zouden verkrijgen, om dezelve als regtvaardig te beschouwen, zoo als zij gebruik hebben gemaakt van de verdraagzaamheid der Gouvernementen, om het afschuwelijk grondbeginsel daar te stellen, dat geene vlag de koopwaren dekt, en om aan hun regt van blokkade eene willekeurige, en met de regten der souvereiniteit van alle landen strijdende uitbreiding te geven. Hebben wij besloten en befluiten als volgt:
‘Art. 1. Alle schepen, van welke natie dezelven ook zouden mogen zijn, die het onderzoek van een Engelsch schip hebben geleden, of zich onderworpen hebben aan eene reis naar Engeland, of eene belasting hoegenaamd aan het Engelsch Gouvernement hebben betaald, zullen daardoor alleen als gedenationaliseerd verklaard worden, als hebbende daardoor de bescherming hunner vlaggen verloren en zijnde Engelsche eigendommen geworden.’ ‘Art. 2. Het zij de aldus door de maatregelen van het Engelsch Gouvernement gedenationaliseerde schepen in onze havens, of in die onzer bondgenooten binnen loopen, hetzij dezelve in de magt vallen van onze oorlogschepen of kapers, zij zullen verklaard worden als goeden en wettigen prijs.’ ‘Art. 3. De Britsche eilanden zijn verklaard in eenen staat van blokkade, zoo wel ter zee als te land.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Elk vaartuig van welke natie hetzelve ook zij, en welke lading het ook in heeft; hetwelk uit eene der Engelsche havens of Koloniën, of uit een land dat door Engelsche troepen bezet is, komt, of naar Engeland, of Engelsche Koloniën, of naar eenig land door Engelsche troepen bezet, stevent, is goede prijs, als overtredende dit decreet, het zal genomen worden door onze oorlogschepen, of door onze kapers, en aan dezelve worden toegewezen.’ ‘Art. 4. Deze maatregelen, die niet anders dan wederkeerig, aan het barbaarsche stelsel, door de Engelschen aangenomen, beschouwd kunnen worden, daar zij hunne wetgeving aan die van de Algerijnen gelijk stellen, zullen al hunne kracht verliezen voor die natiën, welke het Engelsch Gouvernement zullen weten te noodzaken om hare vlaggen te eerbiedigen.’ ‘Dezelve zullen van kracht blijven, gedurende al dien tijd dien het Engelsch Gouvernement niet terug komt, tot de grondbeginselen, welke de betrekkingen der beschaafde volken in tijd van oorlog regelen. ‘De bepalingen van dit decreet zullen te niet gedaan worden, zoodra als het Engelsch Gourvernement terug zal gekomen zijn tot de grondbeginselen van het regt der volken, welke ook die der regtvaardigheid en der eer zijn.’
Het gedrag der Engelschen, ten aanzien van Denemarken, en de onophoudelijke aandrang van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frankrijk, noopten eindelijk Rusland, om op den 7den November, aan die Mogendheid den oorlog te verklaren. Keizer alexander verbrak alle gemeenschap met Engeland, hetwelk gevolgd werd door een decreet omtrent de blokkade, hetwelk nagenoeg gelijk stond aan het, te dezen opzigte, genomen Fransche decreet. Het tafereel van Europa was in dezen oogenblik allerzeldzaamst: de beide partijen werden meer en meer verbitterd tegen elkander, en tegen de nationale nijverheid, de zedelijkheid en het aanwezen der volken en bijzondere personen. Elk onzijdig aanschouwer werd eenen medelijdenden glimlach afgeperst, wegens deze wreede en bloedige tooneelen, en dezen wedstijd in het kwade. Alle grondbeginselen werden met voeten getreden, alle gevoelens der natuur vergeten, en eene blinde en dierlijke woede scheen alleen de beide partijen te bezielen. |
|