Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 1
(1820)–Lodewijk Napoleon Bonaparte– AuteursrechtvrijGeschiedkundige aanteekening.Het is onnoodig, hier te spreken van de geboorte en de familie van lodewijk; weinige menschen zijn onkundig van hetgeen den Keizer napoleon betreft. Het zal ondertusschen niet ongepast zijn, om eenige lompe lasteringen, welke de haat en de verblinding, ten aanzien van de familie bonaparte, verspreid hebben, alhier op te helderen en tegen te spreken. Het is waar, dat, volgens het gelukkige gezegde van beaumarchais, er altijd iets van den laster overblijft; het is een kwaad, dat men kan terugstooten, doch waarvan men den indruk nimmer geheel kan wegvagen. Evenwel een onpartijdig lezer kan, wanneer er twee gevoelens bestaan en hij | |
[pagina 28]
| |
daarvan verwittigd is, zeer gemakkelijk zich van de waarheid verzekeren, en het is daarom dat een Schrijver, die bijzonder belang bij eene geschiedenis heeft, dezelve gedurende zijn leven in het licht moet geven. Het schijnt alsof men ingewikkeld toestemt in de twijfelingen en tegenwerpingen, wanneer men zich buiten staat stelt om daarop te antwoorden, en het aangevoerde te wederleggen, en dit is juist het geval met de zoodanigen, die hunne aanteekeningen bewaren, om eerst na hun afsterven wereldkundig te worden gemaakt. De schotschrijvers hebben willen aantoonen, dat de familie bonaparte noch van adel noch Fransch was; er zijn er, die hebben aangevoerd, dat charles bonaparte, de vader van napoleon, slechts een ondergeschikt ambt bekleed heeft, dat Mevrouw bonaparte, de moeder en hare dochters, toen zij te Marseille woonden, in eenen behoeftigen staat leefden, enz. Men leest bovendien in boeken, die men met den naam van geschiedkundig heeft bestempeld, de verschrikkelijkste lasteringen wegens het huisselijk leven van lodewyk, lasteringen, aan welke een kwalijk en zonder wederzijdsche genegenheid aangegaan huwelijk zeer veel schijn van waarheid heeft gegeven. Het is geoorloofd, het is natuurlijk, dat een groot karakter, dat een man, zoo als Keizer napoleon, die zoo vele roemrijke daden heeft verrigt, den laster veracht en beneden zich beschouwt; doch een man, die alleen zijnen roem in eenen goeden naam stelt, een man, die steeds geneigd was de waarheid | |
[pagina 29]
| |
te beminnen en aan te hooren, mag dezelve niet veronachtzamen, wanneer zij hem gunstig is, of voor het minst wanneer zij hem veel minder ongunstig is dan de roekelooze en vermetele schrijvers, die de vreemde legers, welke hun vaderland veroverden, toejuichen, beweren durven. Het eiland Corsica werd aan Frankrijk afgestaan, onder de regering van lodewyk XV, en lodewyk buonaparte werd onder de regering van lodewyk XVI geboren, in het jaar 1778; zijne broeders werden ook onder het Fransch bestuur geboren: zij zijn dus geboren Franschen. Onwedersprekelijk is het, dat deze familie van eenen Italiaanschen oorsprong is, dewijl voor den afstand van Corsica aan Frankrijk, dit eiland aan Italië was toebehoorende, en dat bovendien de bonapartes uit Toscana en uit de Venetiaansche Staten herkomstig zijn. Een hunner Toscaansche voorouders, die te Sarzana, in het land van Genua, woonde, ging zich nederzetten in het kleine stadje Ajaccio, gedurende den burgeroorlog tusschen de Guelfen en de Gebelijns; doch het is niet minder waar, dat de bonapartes geboren Franschen zijn. Zij schreven voorheen hunnen naam buonaparte, en voor de revolutie werden zij de buonaparte genoemd; doch toen men het voorzetsel de afschafte, begonnen zij hunnen naam bonaparte te schrijven. Charles bonaparte onderscheidde zich zeer sterk door zijne geboorte, zijn verstand en zijn karakter. Het is waar dat hij met paoli voor de onafhanke- | |
[pagina 30]
| |
lijkheid van zijn vaderland streed, hij verliet zelfs Corsica met dien generaal; doch door lodewyk XV en door zijne bloedverwanten terug geroepen zijnde, keerde hij in den schoot zijner familie terug en werd Franschman. Hij werd verscheidene malen door den adel aan het Hof gezonden, waar hij zeer vele gunsten genoot. Zijne zonen, joseph en napoleon werden in de koninklijke militaire-school, en zijne dochter elisa te Saint Cyr opgevoed. Hun oom fesch en lucien studeerden op de akademie te Aix. Eindelijk moest lodewyk zich ook naar de militaire-school begeven, toen de revolutie begon uit te barsten. In eene zijner zendingen naar Versailles, werd charles door eene ziekte overvallen, die hem in het graf sleepte, hij raadpleegde te vergeefs de voornaamste geneesheeren van het koningrijk, en hij stierf eindelijk te Montpellier, in de armen van zijnen zoon joseph, en van zijnen schoonbroeder fesch, die hem vergezelden. Mevrouw bonaparte, de moeder, was niet van de familie van fesch, doch van die van ramolini, mede van Italiaansche afkomst. De ramolinis zijn herkomstig van de Graven de colalto. De eerste, die zich te Ajaccio nederzettede, had de dochter van den Doge van Genua gehuwd, en genoot van dat Gemeenebest zeer veel gunsten en onderscheiding. De bescheiden, deze familie betreffende, waren nog voor weinige jaren in de archiven der stad Ajaccio te vinden. De moeder van Mevrouw bonaparte ging een | |
[pagina 31]
| |
tweede huwelijk aan met den Heer fesch, Zwitser van geboorte en Kapitein in een regement van die natie, in dienst van Frankrijk, hetwelk te Ajaccio in garnizoen lag. Hij was van den Gereformeerden Godsdienst en geboortig van Bazel; doch hij konde de hand van zijne geliefde niet bekomen zonder tot den Roomschen Godsdienst over te gaan, waartoe hij dan ook besloot. Wat nu den adel der familie bonaparte betreft, zoo is dezelve, in weerwil van alle schotschrijvers, zeer oud, en zeer bekend in de Jaarboeken van ItaliëGa naar voetnoot(*). Men weet, dat, toen Keizer napoleon de Aartshertogin maria louisa zoude huwen, Keizer frans op de tegenwerpingen, welke hem ten aanzien van dit huwelijk werden gedaan, antwoordde: ‘Ik zoude haar niet aan hem geven, indien ik niet wist, dat zijne afkomst even zoo adelijk is als de mijne.’ Men bood Keizer napoleon eene verzameling aan van stukken, uit de archiven van verscheidene steden van Italië getrokken, waaruit blijkt, dat de bonapartes van oudsher bekend waren als Heeren van Treviso; doch napoleon wierp dezelve in het vuur, terwijl hij zeide: ‘Ik wil, dat mijn adeldom met mij beginne,’ er met kracht bijvoegende: ‘en mijne, titels en waardigheden wil ik alleen aan het Fransche volk verschuldigd zijn.’ De familie had zich in Provence nedergezet, toen | |
[pagina 32]
| |
paoli, die het bevel op Corsica voerde, zijnen eed verbrak en het eiland aan de Engelschen overleverde. De bonapartes verkozen liever hunne huizen verbrand, hunne landerijen verwoest te zien en hunne bezittingen te verliezen, dan met de vijanden van hun Vaderland in verbond te treden: zij gingen zich nederzetten in Lavalette, digt bij Toulon, en vervolgens te Marseille. Het is dus de waarheid, dat zij deze laatstgenoemde stad bewoonden, gedurende het beleg van Toulon; doch het is een afschuwelijke en lompe laster hetgeen men van hunnen staat, gedurende hun verblijf in die Stad, gezegd heeft. Indedaad, napoleon was toen Opperbevelhebber der artillerie in de belegering van Toulon, dat wil zeggen, dat hij de tweede persoon in het leger was; en joseph huwde in dezen oogenblik julia clari, de zuster van den grootsten koopman te Marseille, wiens familie zeer geacht was, en als gelijkstaande met den eersten adel beschouwd werd. Julia bragt een half millioen mede ten huwelijk. Deze daadzaken, van welker waarheid de lezer zich gemakkelijk zal kunnen overtuigen, zijn genoegzaam, om de lompe kwaadaardigheid der schotschrijvers te bewijzen. Gedurende het beleg van Toulon kwam napoleon zeer dikwijls te Marseille, om de toebereidselen voor het beleg te bespoedigen, en tevens om zijne familie te zien. Op eene van deze reisjes haalde hij zijne moeder over, om lodewijk naar de school van Chalons te zenden, ten einde hem het vereischt wordende examen | |
[pagina 33]
| |
te doen ondergaan, om bij de artillerie geplaatst te kunnen worden, waartoe men hem altijd bestemd had: hij vertrok met paspoorten, door de Vertegenwoordigers des volks geviseerd. Door Lyon komende, was hij in een zeer groot gevaar; deze stad was toen het tooneel der gruwelijkste en afschuwelijkste revolutionnaire moordzucht. Menschen verzamelden hier menschen, zonder onderscheid van geslacht of rang, en op de koelbloedigste wijze schoten zij hen, op de openbare wandelplaatsen, met schroot dood. Lodewijk, geheel alleen, naauwelijks veertien jaren oud, was zijn behoud alleen verschuldigd aan het paspoort, dat door de Vertegenwoordigers des volks onderteekend was, hetwelk hij altijd bij zich had, en dat hij zeer dikwijls op denzelfden dag moest vertoonen aan menschen, met wilde en afschuwelijke aangezigten, die men bij elke voetstap op de straten ontmoette. Hij vervolgde zijnen weg, doch te Chalons sur Saone gekomen zijnde, vernam hij, dat de artillerieschool van Chalons sur Marne vernietigd was. Deze tijding verschrikte hem, hij hechte geloof aan dit berigt, en keerde, zonder zich op te houden, naar zijne familie terug. Men was zeer verwonderd wegens zijne terugkomst, maar tevens ook zeer tevreden, dewijl het toen zeer gevaarlijk was, om zijne woonplaats te verlaten en door het land te reizen. Hij was nog niet lang te Marseille geweest, toen de stad Toulon hernomen werd. Deze eerste daad van belang van napoleon verwierf hem den rang van Brigade-Generaal en van Opperbevelhebber der artil- | |
[pagina 34]
| |
lerie bij het leger der Alpen, waarheen hij zich begaf, zijnen broeder als Adjoint van zijnen staf, en met den rang van tweede Luitenant, onder zijn geleide medenemende. Toen napoleon in Toulon kwam, bezocht hij de werken van het beleg. Hij bezigtigde de uitkomsten der onderscheidene aanvallen en de verdedigingsmiddelen des vijands; hij overtuigde zich wegens de juistheid zijner gemaakte berekeningen, en gaf daardoor aan zijnen jongen broeder, die hem vergezelde, de beste onderrigtingen. Zij kwamen aan het fort Pharon, hetwelk door een' anderen Generaal was aangevallen; hier merkte napoleon aan, dat men het stormloopen op eene bijna ongenaakbare plaats beproefd had. Twee honderd menschen lagen aldaar levenloos ter aarde. Na onderscheidene en herhaalde vergeefsche en moorddadige pogingen, koos men den eenigen, verstandigen weg, namelijk, om zich op de naburige rotsen, die nagenoeg even zoo hoog als het fort waren, te vestigen. De dood van zoo veel dappere soldaten was dus noodig, om dien Generaal het eenige middel, wat hem overbleef, aan te wijzen, namelijk van den berg om te trekken, de keten van rotsen aan de noordzijde te beklimmen en van daar den aanval te beginnen. Toen napoleon de aarde dusdanig met lijken bezaaid zag, riep hij uit: ‘Wanneer ik hier het bevel gevoerd had, zouden al deze dappere mannen nog leven. Leer uit dit voorbeeld, jongeling! hoe noodig het onderwijs is, en hoezeer hij, die eenmaal hoopt het bevel over anderen te voeren, | |
[pagina 35]
| |
onder de verpligting ligt om zich bekwaam te maken.’ Lodewijk deed bij het leger der Alpen zijnen eersten veldtogt; hij was bij de inneming van Oneille, bij den slag van Del Cairo. Napoleon wilde, dat men van die voordeelen gebruik zoude maken, om Ceva te omringen, en in de vruchtbare velden van Piemont af te dalen. Hij gaf hen een ontwerp op om in Italië te vallen, geheel overeenkomstig met dat, wat hij naderhand in werking bragt. De Generaal en Chef dumerbion durfde het niet te ondernemen; de Vertegenwoordigers des volks, die de magt in handen hadden, wisten niets van het militaire, zoodat de veldtogt zich bepaalde tot deze eerste roemrijke voordeelen, die evenwel weinig gevolgen hadden. Lodewijk was Adjoint bij den staf van zijnen broeder; er was eene wet, die al de Officieren van den staf verpligtte, om tot eenig regement te behooren, en hij moest aldus eene plaats als Luitenant, bij eene compagnie vrijwillige kanonniers, te Saint-Tropez, aannemen, werwaarts hij zich dan ook begaf en eenige maanden bleef. In dien tijd had er eene groote promotie in al de legers plaats. Napoleon kreeg eene andere bestemming, het opperbevel namelijk over de artillerie, van het leger van het westen, dat is te zeggen het leger tegen de Vendeërs. Hij was zeer onvergenoegd wegens deze verandering, en vertrok naar Parijs, om het zijne tegen zulk eene schreeuwende onregtvaardigheid in te brengen: dit was eenige wei- | |
[pagina 36]
| |
nige dagen na den bekenden 20ste Mei, toen het volk van Parijs de nationale conventie belegerde, en den president ferrand vermoordde. Niet alleen had men de bestemming van napoleon veranderd, maar men had hem uit de artillerie genomen, en hem eene brigade infanterie gegeven. Deze verandering kwam hem als eene beleediging voor; hij weigerde het dus, en bleef als eenvoudig burger in Parijs wonen tot den 5den October, en dus bijna den tijd van vijf maanden. Op dit tijdstip werden alle militairen, en voornamelijk alle Generaals en Officieren, opgeroepen, ter verdediging van de conventie, welke door een groot deel der inwoners van Parijs werd aangevallen. Napoleon was de tweede persoon in het opperbevel; doch de vertegenwoordiger des volks, die aan het hoofd gesteld was, nam in alles volmaakt genoegen met zijne beschikkingen. In weinig tijds werden alle aanvallen afgeslagen, de zamenrotting uit elkander gejaagd, en de nieuwe staatsregeling zoowel als het uitvoerend bewind werd daargesteld. Hij kreeg nu het opperbevel over de binnenlandsche armée, en weinig tijds daarna werd hij benoemd tot Generaal en Chef van het leger van Italië. Terwijl napoleon in Parijs een ambteloos leven leidde, hadden zijne aides de camp hem moeten verlaten. Junot alleen, als de oudste, bleef bij hem. Marmont, Kapitein der artillerie, vervoegde zich bij zijn regement, bij het leger van den Rijn. Lodewijk vertrok naar de artillerie-school van Chalons sur Marne, om aldaar zijn examen af te leggen; | |
[pagina 37]
| |
doch hij had altijd het ongeluk, dat hij zijne studiën niet voleindigen kon. Na den 5den October, toen zijn broeder Generaal en Chef in Parijs was, riep hij hem tot zich bij zijn' generalen staf; hij weigerde eenigen tijd om Chalons te verlaten, waar hij bij de artillerie wenschte geplaatst te worden; doch hij moest eindelijk gehoorzamen, en hij kwam in de volgende maand te Parijs. Gedurende de eerste veldtogten van lodewijk met het leger van Nice, wilden de vertegenwoordigers des volks bij dit leger hem den rang van Kapitein geven; doch daar hij toen naauwelijks vijftien jaren oud was, werd dit door zijnen broeder verhinderd. Napoleon verhaalde trekken van zijnen jongen broeder, die de grootste genegenheid van dezen voor zijnen ouderen broeder bewezen, en tevens van zijnen moed en van zijne koelbloedigheid getuigden. De eerste maal dat napoleon hem in het vuur bragt, was lodewyk in geene deele verwonderd, integendeel, hij wilde zijnen broeder tot een bolwerk dienen. Dit was voor Saorgio, een zeer sterk dorp, door deszelfs ligging aan den grooten weg van Nice naar Tenda. De vijand maakte een zeer levendig kanonvuur van de bergen, uit veldstukken van twee en drie pond ijzer. Lodewyk plaatste zich voor zijnen broeder, wanneer deze zich buiten de verschansingen begaf, om den vijand te herkennen. Hij bleef onveranderlijk op deze plaats, gedurende al den tijd dat napoleon zich daar bevond, en wel in weerwil van de bevelen zijns broeders en het vuur des vijands. | |
[pagina 38]
| |
Bij eene andere gelegenheid bevond hij zich op eene batterij, op welke de vijand een hevig vuur maakte, de borstweringen waren hetgeen men noemt a Barbette, dat wil zeggen: slechts drie of vier voeten hoog. De bezetting bukte dikwerf met het hoofd achter de borstwering, om de kogels te ontwijken. Napoleon bemerkte, dat zijn voorbeeld door zijnen broeder gevolgd werd, en dat deze overeind bleef staan; om hem te beproeven, vroeg hij de reden daarvan. ‘Ik heb u hooren zeggen,’ antwoordde lodewyk, ‘dat een Officier der artillerie het geschut niet moet vreezen; het is immers ons wapen?’ Na den 5den October was napoleon benoemd tot Generaal en Chef over het leger van Italië, en hij maakte zich gereed om naar Nice te vertrekken, waar het hoofdkwartier was gevestigd, toen lodewijk van Chalons kwam. Het was in dezen oogenblik, dat hij kennis maakte met Mevrouw de beauharnais, die weinig tijds daarna zijne schoonzuster werd. Te zelfden tijd leerde hij ook hare kinderen, hortense, oud dertien jaren, en eugène, oud vijftien jaren, kennen. Hij had in de school van Chalons anti-republikeinsche gevoelens leeren koesteren, door zijnen omgang met de kweekelingen voor de artillerie. Men weet, dat al de jonge lieden van dien tijd er hunnen roem in stelden, om tegenovergesteld als het republikeins Gouvernement te denken. Zekere indrukken, die hij in zijne kindschheid had gekregen, waren hem steeds bijgebleven. Die | |
[pagina 39]
| |
welgemanierdheid, die beminnenswaardigheid, die streelende openhartigheid en die hartelijke beleefdheid, die voorheen zoo natuurlijk eigen aan het meerendeel det natie was, werd thans niet meer door hem gevonden. Hij nam noch deel aan de geestdrift zijner kameraden, die voor het eerst eenen veldtogt zouden bijwonen, noch aan de goedkeuring, die men destijds gaf aan den toon, de gebruiken en de zeden, die in Parijs heerschten. Hij ging zijnen broeder eenige dagen vooruit en begaf zich, met de guides van de armée te paard, op weg. Vervolgens vertrok napoleon met den meesten spoed en vond zijnen broeder, te Châtillon sur-Seine, bij den vader van marmont, een oud edelman, die eerbiedwaardig was, en ook geëerbiedigd werd, bij welken hij verscheidene dagen had doorgebragt, toen hij, eenige maanden te voren, naar Parijs reisde. Het eerste wat napoleon deed, toen hij zijnen broeder zag, was, dezen zijne gedachten wegens Mevrouw de beauharnais te vragen. Lodewijk antwoordde, dat hij haar zeer beminnelijk vond, doch dat zij niet meer jong was. Toen hij hoorde dat zij zijne schoonzuster geworden was, wilde hij het niet gelooven. Hij gaf te kennen, dat deze keus hem niet zeer gepast voorkwam, uit hoofde van het groote onderscheid van jaren. Mevrouw de beauharnais moest toen reeds haar zeven en dertigste jaar bereikt hebben, terwijl haar echtgenoot slechts acht en twintig jaren oud was. | |
[pagina 40]
| |
Lodewijk was achttien jaren oud, toen hij voor de tweede maal bij de armée van Italië kwam, waarover zijn broeder het opperbevel voerde. Hij was Aide de Camp bij denzelven, en had slechts den rang van Luitenant. Hij had een opmerkzaam en stilzwijgend karakter. Hij gevoelde een ledig in zijn hart, en met leedwezen zag hij zich in eene onrustige en eergierige loopbaan gesleept. - Hij wenschte reeds naar zijn afscheid en een gerust leven. Toen hij, in het vorige jaar, zijnen broeder naar Parijs gevolgd was, had hij, in deze uitgestrekte hoofdstad, wanorde en nieuwigheid, het gevolg van Staatkundige schokken, gevonden; het was weinige dagen na de onlusten van den 23sten Mei. Een beginsel van ongeluk konde lodewijk doen vreezen, dat de fortuin zijnen broeder wel eens den rug zoude kunnen toekeeren. In dezen tijd liep het leven van elken Generaal gevaar, wanneer hij niet slaagde; noch moed, noch bekwaamheden deden toen iets af. Naauwelijks was lodewijk in het verblijf, dat men voor hen gehuurd had, gekomen, of hij wierp zich in eenen armstoel, en even als uit eene overdenking tot zich zelven gekomen zijnde, riep hij met eenen diepen zucht en op eenen voorzeggenden toon uit: ‘Ziedaar ons dan te Parijs!’ deze nadrukkelijke toon, deze diepdenkende houding, deze onwillekeurige beweging en deze verstrooijing, verwonderden zijnen broeder en junot, die er bij tegenwoordig waren. Zij vroegen hem naar | |
[pagina 41]
| |
de reden van dezen zijnen uitroep en dien diepen zucht, doch hij antwoordde, dat hij zelf de reden daarvan niet wist. Deze trekken kunnen een denkbeeld geven van de tegenstrijdigheid in zijn karakter, hetwelk tevens deftig, romanesk, levendig en koelbloedig was. Sedert het begin der veldtogten des Keizers in Italië in 1796, tot aan de expeditie naar Egypte, is er weinig van lodewijk te zeggen. Hij toonde, in verscheidene voorvallen, dat het hem niet aan moed ontbrak, doch dit was bij vlagen, en hij stelde er weinig belang in, om eenen militairen roem te verkrijgen. Hij lag zeer veel ijver aan den dag, bezat eene verwonderlijke werkzaamheid en koelbloedigheid, doch geenen wensch om voort te komen, geene eerzucht. Hij had boven alles eenen onverwinnelijken afkeer van het overdrevene. Hij poogde steeds te doen hetgeen men met regt van hem kon vorderen; hij vervulde zijne pligten met naauwgezetheid, zonder evenwel zich te willen doen gelden. Hij bleef steeds zijne functiën als Aide de Camp van zijnen broeder waarnemen. Bij het overtrekken van de Po, waren de Colonel lannes en hij de eersten. Bij de inneming van Pizzighitone, kwam hij door de bres in de stad, met den Artillerie-Generaal donimartin. Nadat Milano was ingenomen, ontstond er in Pavia een opstand, het Fransche garnizoen werd krijgsgevangen gemaakt en de opstandelingen trokken zelfs tegen Milano op, terwijl men de klokken luidde. Men ging hun te gemoet en men vond hen te Binasco: dit dorp werd | |
[pagina 42]
| |
verbrand. Toen het leger voor Pavia gekomen was, werd de stad opgeëischt, ten einde dezelve van eene bestorming te bevrijden; doch zij weigerde om te capituleren. De Parlementaire werd zelfs gewond en kwam met bloed bedekt terug. Napoleon gaf bevel om bres te schieten; de veld-artillerie, hoezeer digt bij de muren geplaatst, konde hier niet in slagen, waarom een gedeelte der grenadiers het bevel ontving, om de poorten met bijlen open te hakken. Lannes en dupas voerden het bevel over deze manschappen; zij waren te voet. Lodewijk kreeg last om zich bij hen te voegen, doch te paard, ten einde den staat der stad in oogenschouw te nemen, zoodra men dezelve was binnengerukt, en om alsdan zoo spoedig mogelijk terug te komen en zijne bevinding te berigten. De grenadiers gingen moedig voorwaarts, zonder zich aan het hevige vuur, dat men van de wallen op hen maakte, te storen. Lodewijk, de eenige die te paard zat, was dus hooger dan de anderen, en scheen wel bij voorkeur het doel des vijands te zijn; ondertusschen kwam men voor de poort, zonder dat hij of zijn paard gewond werd. De poort werd opengebroken, de opstandelingen trokken in de straten terug, daar zij de wallen en de naburige plaats verlieten. Hij liep zeer veel gevaar in hen te vervolgen in het midden van een hevig en verward muskettenvuur. Hij drong door tot voor het stadhuis, hetwelk in het midden der stad staat, in weerwil van het vuur der opstandelingen. Gelukkigerwijze volgde het leger zeer spoedig en | |
[pagina 43]
| |
verspreidde zich door de stad: het Fransche garnizoen, dat krijgsgevangen gemaakt was, vond middel om zich in vrijheid te stellen en de stad werd aan de Fransche wapenen onderworpen, doch werd evenwel gedeeltelijk geplunderd. Dit afschuwelijk gezigt stond hem geweldig tegen, en hij werd, na dezen oogenblik, nog koelder en nog stilzwijgender. Hij bevond zich bij den slag van Vallegio, op het einde van denwelken men in het gezigt der Oostenrijksche armée, met geweld de Mincio overtrok. Hij was tegenwoordig bij de berenning en de eerste toebereidselen tot de belegering van Mantua. Weinige dagen daarna werd er een nieuwe veldtogt geopend. Wurmser vertoonde zich voor de Etsch en voor de linkervleugel der Fransche legers, op de bergen van het meer van Garda en van Peschiera; doch dit was slechts eene krijgslist. Men hoorde op het onverwachtst, dat hij achter de Fransche armée door Tyrol was gedrongen en dat hij Brescia overvallen had, waar hij het garnizoen, benevens een eskadron van het vijfde regement dragonders, alsmede de Generaals lannes, murat en lanusse krijgsgevangen gemaakt had. Na het innemen van Brescia, trok wurmser op Mantua, zonder twijfel om de belegering te doen opbreken, welke begonnen was, door de divisie van serrurier en door die van augereau werd gedekt. Beide waren te zwak om wederstand aan het zegepralende leger van wurmser en de talrijke bezetting van Mantua te bieden. | |
[pagina 44]
| |
Napoleon bevond zich toen in persoon te Verona op de Etsch; de linkervleugel des legers, waarover massena en joubert het bevel voerden, werd geslagen op de hoogten van Rivoli en Corona; deze beide Generaals trokken terug tot onder de muren van Peschiera. Napoleon, van alle zijden gedrongen, zag, dat zijne gemeenschap met Frankrijk was afgesneden; hij bevond zich tusschen twee legers, veel talrijker dan het zijne. Zijne magt was tot op vijf en twintig duizend weerbare mannen verminderd, hij had tegenheden en groote verliezen moeten ondergaan op zijn' linkervleugel, terwijl de vijand van voren en van achteren op hem aandrong, en in getal vermeerderde. Het Fransche leger verminderde, het verkreeg geene hulp of versterking, en konde deze ook niet verkrijgen. Brescia, deszelfs voornaamste magazijn, was genomen. Milano lag vijftien mijlen achter den vijand, en konde hem dus van geen het minste nut zijn. De divisie van serrurier was met de belegering van Mautua belast, en die van augereau in de nabijheid, om hem te ondersteunen, beiden werden door wurmser en de bezetting van Mantua bedreigd. In dezen toestand was er niemand, die nog eenige hoop durfde voeden. ‘Soldaten van het dappere Italiaansche leger!’ zeide de een tot den anderen, ‘wij hebben eenen roemrijken veldtogt gemaakt; doch hij zal slechts eenen droom zijn! Wie zal ons redden uit eenen toestand, die zoo hagchelijk en zoo hopeloos is! Voor het minst zullen de krijgslieden van de Ita- | |
[pagina 45]
| |
liaansche armeé hun ongeluk niet voltooid zien, zij zullen de wapenen niet dan stervende nederleggen, en aldus voor het minst hunnen verkregenen roem weten te bewaren.’ Zoodanig was de geest dezer dappere soldaten, die steeds onversaagd waren, doch evenwel te veel doorzigt bezaten, om niet al het gevaarlijke van hunnen toestand te bevroeden. Hoe groot was hunne verwondering, toen zij, bij de eerste verzameling, voor het oog van hunnen Veldheer verschijnende, op zijn gelaat geene de minste verandering zagen, en hij dezelfde bedaardheid, dezelfde werkzaamheid, dezelfde onverschrokkenheid betoonde als altijd. ‘Waarop kan zijne hoop zich vestigen?’ vroegen zij, ‘wanneer onze Generaal niet meer dan een mensch is, hoe zal hij ons dan kunnen redden?’ ‘Vreest niets!’ zeide napoleon. ‘bewijst door uw gedrag dat gij steeds dezelfde zijt, die gij altijd waart; blijft steeds dapper, en weest met billijkheid trotsch op uwen eens verkregenen roem, en dan zullen wij, in drie dagen tijds, wederom winnen al wat wij verloren hebben. Vertrouwt op mij. Gij weet immers allen, dat ik gewoon ben om mijn woord te houden?’ De geestdrift van het leger stond gelijk aan deszelfs verwondering, toen de soldaten uit den mond van hem, dien zij reeds den onoverwinnelijken genoemd hadden, de verzekering hoorden, dat zij nog hoop mogten voeden, en dat zij niet geheel en al verloren waren. | |
[pagina 46]
| |
Napoleon maakte, zonder dralen, gebruik van deze opwekking zijner krijgslieden; hij vormde een dier ontwerpen, die waardig zijn om ten allen tijde tot een voorbeeld te strekken, en die alleen genoeg zoude zijn, om hem den naam van een groot Veldoverste te verwerven. Hij verliet de linie van de Etsch, en gaf bevel aan de divisie van augereau, die bestemd was om de belegering van Mantua te dekken, om op Brescia te marcheren; terwijl hij vervolgens tegen zijne soldaten zeide: dat zoo zij de overwinning wilden behalen, zulks alleen voor dezen oogenblik met de beenen te doen was. De snelheid, waarmede het leger zich op marsch begaf, was verwonderlijk. Wurmser was naauwelijks te Mantua, of de geheele Fransche armée, die den vorigen dag was afgesneden, en, omringd zijnde, het grootste gevaar liep, bevond zich vereenigd te Brescia, welke plaats zij hernam. Het leger had de Etsch en de Mincio verlaten; doch bevond zich thans in eene natuurlijke orde. De achterhoede was in veiligheid, de gemeenschap hersteld, en de beide vleugels waren vereenigd, met uitzondering van de divisie van serrurier, waaromtrent napoleon zich niet ongerust maakte, terwijl hij den vijand voor zich had. Napoleon gaf nu gelegenheid aan zijne troepen, om uit te rusten, en versterkte zich zoo veel als mogelijk, hij herstelde de gemeenschap met serrurier, en schreef hem de beweging voor, die hij zoude te maken hebben. Hij gaf lodewijk bevel, om zich met twee bataljons meester te maken van de brug van Saint-Marcus, en toen deze terug | |
[pagina 47]
| |
kwam, zond hij hem met allen spoed naar Parijs, om aldaar van al het voorgevallene rekenschap te geven. ‘Thans is alles hersteld,’ zeide hij, ‘morgen zal ik slag leveren, de uitslag van denzelven zal volkomen zijn, dewijl het moeijelijkste reeds volbragt is; men kan zich volkomen gerust stellen. - Ik heb geen tijd om eenen langen brief te schrijven. Zeg slechts alles wat gij gezien hebt.’ Lodewijk vertrok van Brescia des avonds voor den veldslag. Weinig uren na zijne aankomst in Parijs, ontving hij eenen courier, die hem de bijzonderheden mededeelde van de groote overwinning, die zijnen broeder te Castiglione had behaald. Hij begaf zich naar het directoire, hetwelk hem den rang van Kapitein gaf, ten blijke van tevredenheid. Weinige dagen daarna kwam de Aide de Camp Dutaillis, en volgens de orders van den Generaal en Chef, waren zij gelast, om gezamenlijk de bij den slag van Castiglione veroverde vaandels aan te bieden, hetgeen zij dan ook bij een plegtig gehoor deden, en waarbij aan beiden een paar pistolen ten geschenke gegeven werd. Men kent de bijzonderheden van deze roemrijke zegepraal; men weet, dat de divisiën van augereau en serrurier zoo behendig de bevelen, die zij ontvangen hadden, uitvoerden, dat, daar zij op het onverwachtse het leger van wurmser van achteren aanvielen, zij een groot deel aan de nederlaag des vijands hadden, zoodat in deze gedenkwaardige omstandigheden napoleon zich zoodanig wist te verheffen, dat hij gelijk stond met de grootste veldhee- | |
[pagina 48]
| |
ren. Hoezeer hij zich in eene hagchelijke omstandigheid bevond, wist hij al de voordeelen, die wurmser behaald had, ten voordeele van de Fransche armeé te doen keeren, en zulks alleen door zijn vernuft. Lodewijk verliet zijnen broeder met tegenzin den avond voor den slag, om een slecht nieuws te gaan overbrengen. ‘Het moet zoo zijn,’ zeide napoleon, ‘er is niemand buiten mijnen broeder of mij, dien ik met zulk eene zending kan belasten, doch alvorens gij terugkeert, zult gij de vaandels aanbieden, die wij morgen zullen veroveren.’ Oostenrijk, dat door geene tegenheden ontmoedigd scheen te kunnen worden, bragt weldra eene derde armeé op de been, welke aan de zorgen van den Baron d'alvinzi, een zeer oud maar tevens dapper man, vertrouwd werd. Lodewijk was tegenwoordig bij de bataljes van Brenta, Caldiero, Rivoli, en bij den gedenkwaardigen veldslag van Arcola. Deze duurde drie dagen lang. Napoleon had het vermetel ontwerp gevormd, nadat hij verscheidene mijlen beneden Verona de Etsch was overgetrokken, om op eens de achterhoede van het Oostenrijksche leger aan te vallen, doch het was een allerakeligst weder, de vermoeide soldaten marcheerden langs eenen natten, kleiachtige grond, en bovendien in plaats van de schipbrug boven Ronco te leggen, had men dezelve in het midden van het dorp, beneden een kanaal, dat zich in de Etsch uitstortte, gelegd. Alles hing af van den spoed; men moest | |
[pagina 49]
| |
den vijand overrassen, zoodat, toen men den misslag ontdekte, er geen tijd meer overig was, om dien te herstellen. Des morgens, bij het aanbreken van den dag, trok men den Etsch over, men volgde den straatweg, die naar het dorp Arcola leidt, en trok vervolgens naar Villanuova, waar het centrum en het artillerie-park van de Oostenrijksche armée lag. Het was hier, dat napoleon op het onverwachtst en zoo spoedig mogelijk wilde verschijnen. De vijand had hier niets dan eenige korpsen veldontdekkers aan te voeren, welke niet in staat waren eenen langen tegenstand te bieden; doch men moest dezen terug dringen en op het spoedigste vervolgen, ten einde de vijand het ontwerp van den aanval niet zoude ontdekken en hij aldus den tijd niet zoude hebben, om van front te veranderen, en met al zijne magt het Fransche leger in deszelfs doormarsch aan te vallen. Dit was evenwel het geval. Nadat men de Etsch bij Ronco was overgetrokken, namen de eerste troepen den weg van Villanuova, die naar Arcola loopt, langs het kanaal, waarvan hier boven is gesproken; de vijandelijke veldontdekkers hadden zich achter dit kanaal geposteerd. Zij gaven vuur alvorens terug te trekken, en spreidden zich uit, om de Fransche armée in derzelver marsch op de flanken aan te vallen; zij maakten een levendig vuur op eenen zeer korten afstand, en onderhielden dit tot aan Arcola, waar zij zich in de steenen huizen nestelden, die zeer voordeelig voor hun, ter wederzijde voor de brug, die men over moest trekken, geplaatst waren. Deze positie ver- | |
[pagina 50]
| |
wonderde de Franschen, welke dezelve niet verwacht hadden, zij bleven staan, de vijandelijke veldontdekkers kregen versterking, de vijandelijke Generaal te Villanuova kreeg berigt van hetgeen er gaande was, en hij kwam met al zijne versche troepen opmarcheren, waardoor de zaak een gansch ander aanzien bekwam. De Fransche armeé moest hier op eenen zeer naauwen en gevaarlijken grond, en in de ongunstigste positie, slag leveren. In dezen oogenblik besloot napoleon, om zich aan het hoofd zijner kolonnes te stellen, zijne pogingen te verdubbelen om de brug te overmeesteren, en aldus de vijandelijke armeé, die reeds in aantogt op Arcola was, voor te komen; doch alle pogingen waren vruchteloos. Met een vaandel in de hand, door zijne Generaals en de Officieren van zijnen staf omringd, aan het hoofd zijner grenadiers, stelde hij zich zelven aan een onophoudelijk en moorddadig vuur bloot. De troepen stonden onbewegelijk, terwijl de groep, die hunnen Generaal omringde, van oogenblik tot oogenblik door het vuur des vijands verminderde. De Generaal lannes, die in den loop van dezen dag reeds tweemalen was gewond geworden, viel aan de zijde van lodewijk neder, de Generaal vignolles werd aan den arm gekwetst; weldra gingen nu de grenadiers in wanorde achteruit, en sleepten de groep, in wier midden zich hunnen Generaal en Chef bevond, met zich mede. De grond, op welken men streed, was slechts eenen straatweg, welke aan de regterzijde door het kanaal | |
[pagina 51]
| |
en aan de linkerzijde door eene moeras beperkt werd. Wanneer men zich nu verbeeld, dat de artillerie, de infanterie en de kavallerie zich in kolonne op dezen engen weg bevonden, dan zal men zich een denkbeeld kunnen maken van de uitwerking der geweer- en kanonschoten des vijands. Tot den terugtogt aldus genoodzaakt zijnde, ging napoleon zoo langzaam, dat hij de laatste was en bleef. Zijne Aides de Camp junot, marmont en lodewijk wilden volstrekt, dat hij voor hen uit zoude gaan, doch door de menigte van den straatweg afgedrongen wordende, bleef hun geenen anderen weg over dan eenen moerassigen grond, dien zij met de grootste moeite moesten bewandelen. Napoleon, welken men eenige oogenblikken te voren een paard had gebragt, zonk met hetzelve in de moeras. Het gelukte aan lodewijk, om de hand van zijnen broeder te vatten; doch hij was niet sterk genoeg, integendeel, hij werd door hem medegesleept. Marmont voegde zich bij hem, en twee subalterne officieren, welke zich in de nabijheid bevonden, schoten te hunner hulpe toe, waardoor het hun gelukte napoleon uit dezen gevaarlijken toestand te redden. Lodewijk, die op het hevigste aangedaan was, wegens het gevaar, dat zijnen Generaal en broeder bedreigd had, sprong op den straatweg, sprak de grenadiers aan, stelde zich aan hun hoofd, en deed, hoewel vruchteloos, eene nieuwe poging, om de brug te vermeesteren. Men nam zijne stelling op de Etsch en de nacht begon te vallen. Na- | |
[pagina 52]
| |
poleon, die nu zijn ontwerp verijdeld zag, deed de divisie van guieu de Etsch weder overtrekken, met last, om, langs deze rivier, tot een weinig beneden Ronco, bij het dorp Albaredo af te dalen, van daar marcheerde deze divisie naar Arcola, zonder eenige hindernis; daar was niet, zoo als bij Ronco, een kanaal, waarvan de overzijde door tirailleurs bezet was, die met het grootste gemak, en zonder eenig gevaar, de flanken van de marcherende kolonne konden beschieten. Het dorp Arcola aldus langs Albaredo omgetrokken zijnde, maakte men zich meester van hetzelve; doch men veronachtzaamde om door te dringen tot aan de kleine brug, waar men terug geslagen was, en des nachts werd dit dorp verlaten. Napoleon, deze dwaling bemerkende en zijne armée te zeer gehinderd ziende, om de Etsch weder over te trekken en aldus ook den weg naar Arcola te nemen, wilde nu hetzelve op eene andere wijze beproeven, door, met geweld, het kanaal, bij deszelfs begin, aan de Etsch over te trekken. Hij liet dus takkebossen in het kanaal werpen, de geheele kavallerie moest daartoe afzitten, de guides, de Officieren van den generalen staf zelfs; doch vruchteloos, de takkebossen waren te ligt en werden door den stroom medegesleept, terwijl de vijanden, die in eene zeer sterke verschansing lagen, in de grootste veiligheid en van zeer nabij, de Fransche armée beschoten. Napoleon deed toen op nieuw het dorp Arcola langs Albaredo, omtrekken, en tevens spande hij den vijand, die nu, | |
[pagina 53]
| |
in het vertrouwen op zijne magt, de grootste vermetelheid betoonde, eenen strik. Hij gaf aan massena bevel, om zich met de 32ste halve brigade in eene hinderlage te leggen, en zond tevens eene order aan den Generaal robert, die op den weg bij de brug stond, om zijne stelling te verlaten, vervolgens zich den grond ten nutte makende, zond hij vijf en twintig vrijwillige guides te paard af, die door eenen Neger-Officier, genaamd hercules, werden aangevoerd, en die zich, op de gunstigste wijze, in eene hinderlage vestigden. Deze vijf en twintig mannen, vergezeld door een groot aantal trompetters, zich nu, geheel van alles afgescheiden, achter den vijand bevindende, moesten noodwendig allen verloren zijn of den besten uitslag bewerken in eene stelling, waar men hun getal niet konde berekenen, en waar zij den vijand geenen anderen weg openlieten, dan de Etsch of de moerassen; dit gelukte volkomen; de vijf en twintig guides gedroegen zich dapper, en de vijandelijke kolonne tusschen de Etsch en de moeras geenen anderen uitweg vindende, dan de linie der armée, wierp zich onder het vuur van de 32ste halve brigade, viel dus van den eenen strik in den anderen, en werd vernield of krijgsgevangen genomen. Van eene andere zijde gelukte de aanval op Albaredo deze keer naar wensch; de vijand verliet Arcola, en op den derden dag na het begin van deze gevechten kwam men te Villanuova, niet om den vijand te overvallen, hetgeen den eersten dag mislukt was; maar om denzelven te vervolgen en daardoor de | |
[pagina 54]
| |
zegepraal te voltooijen van een leger, dat, in de ongunstigste stelling, in deszelfs ontwerpen bedrogen was, en een versch en driemaal sterker leger voor zich had, hetzelve geheel had geslagen en met groot verlies uit elkander joeg, en vervolgens terug dreef in dezelfde stelling, die het bij den aanvang van den veldtogt bezet had. Het is eene belangrijke opmerking, dat al de voornaamste krijgsverrigtingen van napoleon het kenmerk van het grootste vernuft dragen, en dat zelfs die, waarbij hij het meeste met tegenheden te worstelen had, slechts hebben gediend, om hem met des te meer roem in zijne ontwerpen te doen slagen. Deze batalje duurde drie dagen; op den tweeden dag werd lodewijk belast met het overbrengen van belangrijke bevelen van den Generaal en Chef aan den Generaal robert: er was geen anderen weg dan dien, welke door het vuur des vijands zoo wel bestreken werd; lodewijk zettede zich te paard en rende, zoo hard als het dier loopen kon, naar den Generaal robert, dien hij in de grootste verwarring vond; zijn gelaat was verwilderd, zijne oogen waren als vuur, hij bevond zich in het midden tusschen de vijandelijke tirailleurs en die van zijne eigene divisie, en liep van boom tot boom, om zijne ontmoedigde soldaten in hunne stelling te houden. Lodewijk had een zeer hevig vuur moeten doorstaan, om zich naar den Generaal robert te begeven, en nu, bij hem zijnde, vond hij zich blootgesteld aan het vuur der vijandelijke tirailleurs. | |
[pagina 55]
| |
Hij was de eenige, die zich te paard bevond, en deelde aldus de bevelen van den Generaal en Chef aan den Generaal robert mede; doch deze was in zoodanig eene verwilderde stemming, dat hij hem aanhoorde zonder hem te begrijpen; hij had voorzeker reeds een voorgevoel van zijnen dood; een uur daarna werd hij doodelijk gewond. Lodewijk herhaalde verscheidene malen het gegeven bevel, zonder dat hij zich kon doen begrijpen; eindelijk nam hij eene koelbloedige houding aan en met een lagchend gelaat groette hij den Generaal, en bleef met den hoed in de hand voor hem staan, tot dat de Generaal hem wederkeerig had gegroet, en bijgevolg tot zich zelven gekomen was. In het terugkeeren had hij weder hetzelfde vuur door te staan, alvorens hij bij den Generaal en Chef kwam, dien hij bezig vond, om het kanaal, bij deszelfs begin, aan de Etsch te doen dempen. De grenadiers, die in de moeras achter den straatweg in hunne stelling stonden, eenen Aide de Camp voor de tweede maal dezen weg ziende overrennen, riepen nu uit: Laat ons den weg beklimmen! Doch naauwelijks waren de twee eersten met het halve lijf boven den weg gekomen of zij vielen dood ter neder. Een tamboer wilde hetzelve beproeven, doch hij viel voor het, paard van lodewijk, met verscheidene kogels doorboord, neder. De wijze, waarop sommige menschen een groot gevaar ontkomen, is zeer te bewonderen. Napoleon, berthier, massena, zijn nimmer gewond geworden. Lannes, daarentegen, kwam nooit in het vuur, of hij werd gekwetst. | |
[pagina 56]
| |
Toen lodewijk bij zijnen broeder kwam, maakte deze eene beweging die verwondering en vreugde aanduidde. ‘Ik dacht dat gij gesneuveld waart,’ zeide hij: eenige grenadiers hadden hem den dood van zijnen broeder berigt. Den avond vóór de batailje van Rivoli, welke die van LafavoriteGa naar voetnoot(*) voorging, bevond napoleon zich te Verona. Zijne regtervleugel, over welke augereau het bevel voerde, stond aan de Neder-Etsch, aan den kant van Porto Legnago, om de belegering van Mantua te dekken en den vijand te verhinderen in het overtrekken van de rivier, ten einde zich naar die stad te begeven. De vijand stond ook op den weg van Vicense, voor Verona; eveneens bevond hij zich op de linkerzijde in het gebergte van Rivoli, waar de divisie van joubert geslagen was. Deze zond een berigt in, waarbij hij kennis gaf, dat hij het daar niet kon uithouden; dat de vijand te veel overmagt had en zich gereed maakte om hem in te sluiten, en hij dus van den nacht gebruik zoude maken, om onder Peschiera terug te trekken. De vijand zettede zich tevens voor Verona, en op de regterzijde te Legnago, in beweging. Het Fransche leger was veel te zwak om aan alle zijden het hoofd te kunnen bieden, en moest dus het oogmerk des vijands trachten te raden, om al deszelfs magt daarheen te brengen, waar de vijand zoude aanvallen; doch wanneer men zich bedroog, dan zouden de gevolgen daarvan onberekenbaar schade- | |
[pagina 57]
| |
lijk zijn. - Napoleon hield de oogen gevestigd op eene landkaart en eene beschrijving van het land; de berigten van zijne Generaals aan de eene, die van zijne spionnen en ligte kavallerie aan de andere zijde, kwamen van tijd tot tijd in, zoodat hij den nacht besluiteloos doorbragt; eindelijk riep hij, op het ontvangen van een nieuw berigt: ‘het is duidelijk en klaar: Rivoli.’ Hij liet eene bezetting te Verona, en met den Generaal massena en alle bruikbare troepen begaf hij zich naar den Generaal joubert, om hem zijn antwoord te brengen. Hij gaf bevel aan de Generaals rey en baraguey d'hilliers, om hem over de hoogten van Saint Marcus te volgen; doch slechts eenige uren later. Hij zond zijne bevelen aan augereau, op den regtervleugel, die daar moest blijven om de belegering van Mantua te dekken, terwijl serrurier nog steeds voor die stad lag, enz.; doch hij liet, door zijne Aides de Camp, ten sterksten aanbevelen, dat men volstrekt geenen tijd moest verliezen. Lodewijk werd belast om naar Peschiera te gaan; hij had bevel om zich vervolgens naar Rivoli te begeven; hij verliet Verona, in denzelfden nacht, te gelijk met den generalen staf en de divisie van massena, welke zich naar den Generaal joubert moesten begeven. Nadat hij zijnen last volbragt had, kwam hij, bij het aanbreken van den dag, bij de armée; hij ontmoette eenige vlugtelingen, eenige door den vijand geplunderde bagagie en een tiental stukken van de ligte artillerie, die zoo hard als de paarden loopen | |
[pagina 58]
| |
konden, op de vlugt waren. Hij hield hen staande en ondervroeg hen, en nu hoorde hij met verwondering, dat de armée vóór het aanbreken van den dag was voortgerukt, doch dat de vijand dezelve overvleugeld en zich achter dezelve geposteerd had, zoodat men, de bevelen van den Generaal en Chef volgende, natuurlijk in de handen des vijands moest vallen, dewijl het Fransche leger als ingesloten kon worden beschouwd. Lodewijk trachtte, benevens de Officieren, zoo veel mogelijk, deze vlugtelingen bijeen te verzamelen; een eskadron van het 15de regement dragonders, hetwelk bij toeval achteruit was geraakt, kwam zijne kleine krijgsbende vermeerderen; hij stelde zijn volk in slagorde, liet zijne stukken in batterij plaatsen en hield aldus den vijand in bedwang, die niet verder op de achterhoede des Franschen legers durfde aandringen. En nu, daar hij getuige was geweest van het spoedig besluit van napoleon en van de gegevene bevelen om de onderscheidene korpsen in beweging te brengen, overtuigd zijnde, dat al de troepen nog niet te Rivoli konden aangekomen zijn, liet hij het veld ontdekken, en vernam weldra dat de divisien van rey en baraguey d'hilliers zich aan zijne linkerzijde bevonden; hij begaf zich derwaarts, en stelde den eersten voor, om den vijand aan te vallen, er bijvoegende: ‘De Oostenrijkers gelooven, alleen de divisie van joubert omsingeld te hebben, terwijl zij weldra de geheele armée zullen moeten bevechten. Ik ben zeker, dat de Generaal en Chef | |
[pagina 59]
| |
slechts op de eerste geweerschoten van deze zijde wacht om den vijand aan te grijpen; dit is de reden dat hij u bevel gegeven heeft om achter te blijven, hij was gisteren reeds onderrigt, dat de vijand de onzen wilde omsingelen.’ Alles wat hij aanvoerde was vruchteloos, en het gelukte hem zelfs niet, om een enkel bataljon ter versterking van zijn klein hoopje volk te verkrijgen. Bij zijne soldaten terug gekomen zijnde, gaf hij bevel aan de artillerie zich achterwaarts te begeven, ten einde niet blootgesteld te zijn, na vooraf eenige schoten gedaan te hebben, om daardoor een teeken aan het ligchaam der armée te Rivoli te geven. Hij zond zijne infanterie als tirailleurs naar de regterzijde van den weg, langs de keten van heuvels, en deed alles, wat te paard zat, zich bij het eskadron dragonders voegen, om eene kolonne op den grooten weg te vormen. Nadat het vuur begonnen was, vielen zij op den vijand aan; en gelijk hij aan den Generaal rey voorspeld had, het geblokkeerde leger had naauwelijks de eerste schoten gehoord, of het viel van alle kanten aan. De vijand deze troepen zoo nabij zich ziende, verbeeldde zich geheel omsingeld te zijn, en zijne linien, die al de hoogten bedekten, geraakten op onderscheidene plaatsen open. Het gros der Fransche kavallerie poogde, van den kant van Rivoli, de linie des vijands, welke de armée omvatte, te verbreken, toen lodewijk van den anderen kant, met zijn détachement, hetzelfde verrigtte; zoodat zij elkander wederzijdsch tegenkwamen. De détachementen voegden zich nu ieder bij | |
[pagina 60]
| |
zijn korps, en lodewijk keerde tot zijnen broeder terug, die hem, zoo wegens zijn gedrag, als wegens zijne juiste beoordeeling van den stand der dingen, zijne tevredenheid betuigde. Deze zegepraal was volkomen. Met den avond en gedurende den geheelen nacht, deed men niets, dan de vijandelijke kolommen, die afgesneden of verstrooid waren, te verzamelen. Het getal der krijgsgevangenen bedroeg ruim vijftien duizend: alvinzi had op het punt gestaan om zich onder dit getal te bevinden. Deze zwarigheid opgeruimd, en de ongerustheid van joubert verdreven zijnde, snelde napoleon naar Mantua, gevolgd door de divisie van massena, en door al de troepen, welke joubert nu oordeelde te kunnen ontberen, om zich in zijne positie te kunnen handhaven. Dit kwam juist van pas, want het was den vijand gelukt, in den omtrek van Porto-Legnago, den Generaal augereau voor te komen, en de Etsch over te trekken. De Oostenrijksche voorhoede, door den Generaal-Majoor Prins van Hohenzollern aangevoerd, had de voorstad Saint-George, welke de linie der Fransche belegerings-armée tot een steunpunt verstrekte, vruchteloos opgeëischt, de bedaarde en onversaagde miollis voerde het bevel in deze voorstad, welke met de meestmogelijkste zorgvuldigheid versterkt was. Wurmser verliet de stad, om zijne landgenooten te gemoet te gaan; maar napoleon, ondertusschen aangekomen zijnde, plaatste zich tusschen hun beiden, en bragt hen eene volkomene nederlaag toe. | |
[pagina 61]
| |
Wurmser keerde naar Mantua terug; doch de divisie Provera, de Generaal van dien naam, benevens den Prins van Hohenzollern, waren krijgsgevangen. Deze batalje wordt die van la Favorite geheeten, naar den naam van een lusthuis, nabij welke de flag geleverd werd. Het was ten gevolge van dit alles, dat Mantua zich weldra met eene bezetting van achttien duizend man overgaf. Napoleon behandelde den Generaal wurmser met de grootste edelmoedigheid. Hij wilde geen getuige van zijn ongeluk zijn, en bewilligde hem alles, wat hem tot eenig genoegen verstrekken kon. Omtrent dezen tijd werd de kerkelijke staat bezet. Er viel tusschen Bologna en Forli een gevecht voor; doch vervolgens gaf zich alles, bijna zonder tegenstand, over. Het gedrag van napoleon, omtrent den H. Stoel, is bekend; hij betuigde, dezen togt met leedwezen ondernomen te hebben; dagelijks deed hij nieuwe voorslagen tot vrede, waaraan men het oor leende, toen de Fransche armée zich digt bij Rome bevond. Lodewijk vergezelde zijnen broeder in dezen korten veldtogt, maar hij woonde het einde van denzelve niet bij; hij werd ziek te Forli, en zag zich genoodzaakt naar Bologna terug te keeren, en vervolgens naar Milano te vertrekken. Hij was uit dien hoofde buiten staat, den laatsten veldtogt met zijnen broeder, vóór den vrede van Campo-Formio, bij te wonen. Hij voegde zich eerst | |
[pagina 62]
| |
weder bij hem, nadat de vredes-preliminairen geteekend waren. Gedurende de onderhandelingen werd hem eenen zeer gewigtigen last opgedragen, namelijk die om de vijandelijke voorposten op te nemen. Hiermede hield hij zich gedurende acht dagen bezig, en zijn gedrag werd door zijnen broeder met de grootste lofspraak overladen. Het was op dezen togt, dat hij voor de eerste maal den jongen bertrand, die onder de Ingenieurs diende, te Osoppo zag; hij leerde zijne verdiensten onderscheiden, en beval hem in de gunst zijnes broeders aan. Deze is dezelfde, die sedert Aide de Camp van den Keizer, Groot-Maarschalk, en Kommandant en Chef der Ingenieurs bij de groote armée geweest is. Toen de zwarigheden, welke zich tusschen de onderhandelaars hadden opgedaan, uit den weg geruimd, en de partijen het met elkander eens waren, zond men lodewijk naar Parijs, om aan het directoire de eerste tijding van den vrede over te brengen. Napoleon volgde hem vijf weken later derwaarts, en werd in een openbaar en plegtig gehoor, als in zegepraal, in het groote Hof van Luxemburg ontvangen, alwaar te dien einde alles ten prachtigsten was toebereid. Lodewijk bezat een sterk ligchaamsgestel; doch hij had zich in zijne veldtogten niet gespaard, dewijl hij van zijne eerste jeugd af aan, en zonder eenige voorbereiding, aan zich zelven was overgelaten. Hij had menigen val van het paard gedaan, | |
[pagina 63]
| |
waarvan de zwaarste hem een groot likteeken aan het linkeroog, hetwelk hij bijna verloren had, heeft achtergelaten. Het was te Nice, na de belegering van Toulon, dat hem dit ongeluk overkwam. Van eene afgelegde kommissie, in volle galop, op een fraai, jong en wild Spaansch paard terugkeerende, ontmoette hij den Aide de Camp junot, die te voet wandelde, en, om de behendigheid van den redder te beproeven, het paard schrik poogde aan te jagen. Het dier stijgerde, lodewijk viel, en de wonde, welke hij bij deze gelegenheid ontving, werd zoo slecht behandeld, dat hij er altoos het likteeken van behield. Na de vrede van Campo-Formio, toen de expeditie naar Egypte op het tapijt was, wenschte lodewijk dezelve wel bij te wonen, doch later dan de overigen te vertrekken, ten einde de wateren van Burrège, die men hem aanbevolen had, te gebruiken. Toen hij de laatste maal het berigt van den gesloten vrede had overgebragt, waren zijne paarden, in het afrijden van den hoogen berg van Saint-André, in Savoije, schichtig geworden, waardoor hij zijne knie uit het lid gevallen was. Zijn broeder zelf besliste, dat hij aan boord van het eerste schip, dat, na het afloopen van den badtijd, naar Egypte stond te vertrekken, de reis derwaarts aannemen zou. Lodewijk wenschte om eene geheime reden in Parijs te blijven. Zijne zuster karolina, bevond zich op de beroemde kostschool van Madame campan, te St. Germain. Hij begaf zich dikwijls daarhenen, en trof er eene vriendin zijner zuster aan, | |
[pagina 64]
| |
wiens vader in het begin der revolutie uitgeweken was. Hij stelde een levendig belang in dit meisje, begon de hoedanigheden van haar hart en die van haren geest te waarderen, en beschouwde haar als de schoonste vrouw, welke hij immer gezien had. Op zekeren avond in den tuin der Tuileries wandelende, vergezeld door casabianca, een oud Zee-officier van rang, en de vriend zijnes broeders, een braaf, vriendelijk en verstandig man; doch die zeer vreesachtig was, en zich, door eene buitensporige voorzigtigheid, voor de eerste stormen der revolutie had weten te bewaren, kon hij zijne gevoelens niet bedwingen, en deelde dezelve aan dien Heer mede. Casabianca ontroerde deswege. ‘Weet gij wel,’ zeide hij tot hem, ‘dat dit huwelijk de nadeeligste gevolgen voor uwen broeder zoude hebben, en hem verdacht bij het Gouvernement kunnen maken, en dat in een' oogenblik, dat hij aan eene gevaarlijke expeditie blootgesteld is, en zijn belang medebrengt, dat hij zich van vrienden voorzie, zich ten minste geene vijanden make, of zich eenigzins verdacht doe zijn!’ Den volgenden dag liet napoleon zijnen broeder roepen, en beval hem dadelijk, met drie andere van zijne Aides de Camp, naar Toulon te vertrekken, alwaar zij zijne komst afwachten, en hem dan naar Egypte volgen moesten. Lodewijk werd lang na dien tijd eerst gewaar, dat casabianca dadelijk napoleon van de oogmerken en de gevoelens zijnes broeders had kennis gegeven, en dat deze, om een' verliefden jongeling te beteugelen, van den Oorlogs- | |
[pagina 65]
| |
minister een bevel tot zijn spoedig vertrek had weten te bekomen. In dezen tijd was bernadotte Ambassadeur van Frankrijk te Weenen; hij beging in deze hoofdstad eene dier onvoorzigtigheden, welke aan een trotsch en losbandig karakter, als het zijne, natuurlijk eigen zijn; daar dezelve het gemeen tegen hem oprokkende. In plaats van de wapens van Frankrijk, liet hij van zijn hôtel de driekleurige vlag waaijen, hetgeen tot een vrij hevig tooneel aanleiding gaf. Het Fransche Directoire vreesde, dat deze gebeurtenis aanleiding tot eenen nieuwen oorlog geven zou, en schortte het vertrek van napoleon naar Egypte op. Ten gevolge hiervan, ontvingen lodewijk en de drie andere Aides de Camp, die zich reeds te Lyon bevonden, bevel, om zich aldaar te blijven ophouden; hij vertoefde er veertien dagen. Dit was in den aanvang der lente, welke onder deze luchtstreek altoos aangenaam is. De twee groote rivieren, die deze schoone stad besproeijen, brengen veel tot de vruchtbaarheid der omliggende velden bij. Lyon is omringd door talrijke heuvels, die met eene menigte landhuizen en de schoonste boomen bedekt zijn. Niets kan in de lente de schoonheid dezer betooverende oorden evenaren, indien niet de beminnenswaardige vrolijkheid der inwoners, de bevalligheden, de gestalte, de oogen, de gang, de morbidezza der Lyoneesche dames daarop eene uitzondering maken, die veel op de Parijsche juffers gelijken, zonder de ingebeeldheid (pretensions) van deze laatsten te bezitten. Zij hebben in hare spraak, hou- | |
[pagina 66]
| |
ding, gestalte en gang, eene buigzaamheid (flexibility), eene bekoorlijkheid, welke geene andere vrouwen bezitten. Deze stad was nier geschikt om de kwellingen en aandoeningen te verminderen van een' jongeling, die zich, zijnes ondanks, en misschien voor altoos, van het voorwerp zijner liefde gescheiden zag. Veertien dagen later, de goede verstandhouding tusschen Frankrijk en Oostenrijk hersteld zijnde, verliet napoleon Parijs. Zijn Aides de Camp kwamen zich, toen hij door Lyon trok, bij hem voegen; zij kwamen te Toulon aan; eenige dagen daarna scheepte de armée zich in, en men ging onder zeil. De vloot bestond uit dertien schepen van linie, en de transportschepen, aan welker boord zich de troepen en de ammunitie bevonden, waren, ten getal van vijf- of zeshonderd, in vier afdeelingen verdeeld. Dit van Toulon werd door twee Venetiaansche linieschepen en twee oude fregatten, alle vier als fluiten toegerust, geconvoijeerd. De linieschepen, die door de armée van Italië veroverd werden, droegen de namen der beide Generaals van deze armée, die op het slagveld gesneuveld waren: lecausse en dubois, zijnde de eerste in het gevecht bij Dego, de andere bij Roveredo gevallen. Mairon, Aide de Camp van napoleon, te Arcola gesneuveld, en carrère, Kolonel der artillerie, die eenige oogenblikken voor den wapenstilstand van Leoben, door het laatste schot, dat in dezen oorlog uit het kanon gelost werd, werd weggerukt, | |
[pagina 67]
| |
gaven hunne namen aan de beide fregatten. Dan deze Venetiaansche schepen, die niet gekoperd en slecht gebouwd waren, bleken weldra geen goede zeilders te zijn. Eene asdeeling van het transport werd te Ajaccio verzameld, en voegde zich bij het eskader, toen hetzelve de reede van Toulon verliet; de derde, van Genua komende, voegde er zich later bij; en de vierde, onder bevel van den Generaal desaix, zeilde van Civita-Vecchia, en kon zich eerst te Maltha met de overige schepen vereenigen. Er was daarenboven een ligt eskader, uit fregatten, korvetten en adviesjagten bestaande. De namen der fregatten waren: la Diane, la Justice, la Serieuse, l'Alceste, enz. Toen de expeditie zich onder zeil begaf, was een Engelsch eskader, de zekere tijding daarvan ontvangen hebbende, in de Middellandsche-Zee verschenen. Napoleon moet derhalve een groot vertrouwen gesteld hebben op zijn geluk, daar hij het wagen durfde, om zoo te spreken, onder het oog der vijandelijke vloot, eene zoo talrijke armée naar Egypte te voeren, alwaar hij niet dan met vele moeite aan wal komen kon. Maar, hij bedoelde dit niet alleen; het was tevens zijn oogmerk zich, onder weg, van het onwinbaar eiland Maltha meester te maken; hetgeen hem van de gemeenschap met Europa en Frankrijk van het meesterschap in de Middellandsche-Zee, en van den handel op de Levant verzekerde. Maar, zoo hij al geheel op zijne gelukster in zijne stoute en dikwijls vermetele daden rekende, | |
[pagina 68]
| |
scheen echter niemand minder dan hij, in de vorming van zijne ontwerpen, op het geluk staat te maken. Geenerlei menschelijke voorzorg was in dien tijd, geloof ik, door napoleon uit het oog verloren of vergeten geworden. Hij beschouwde de dingen gestadig uit alle mogelijke oogpunten, en nooit, of bijna nooit, aan tegenspoeden blootgesteld, was hij, voor het aangaan van elke onderneming, tot al de ongelukken, die hem konden overkomen, voorbereid. In alle gevallen, voorzag hij altoos wat hem te doen stond, en zou daar niet van hebben afgegaan, om het even wat daarvan het gevolg wezen mogt, en dit noemde hij een plan ontwerpen. In alle zijne verrigtingen werd hij meerendeels door Staatkunde, heimelijke verstandhoudingen, en het bijzonder belang van individuéle personen geleid. Het kan niet ontkend worden, dat hij zich overtuigd hield, dat het personeel belang (self-interest) de eerste en grootste, en misschien de eenigste drijfveêr (spring) van het menschelijk hart is. Op de reis naar Maltha, bleef de vloot eenige dagen voor Sardinie liggen, om de transportschepen af te wachten, terwijl nelson, met veertien snelzeilende linieschepen, der Fransche vloot opzocht en vervolgde. De fregatten, die bij de laatstgenoemde ter ontdekking dienden, ontdekten den vijand, en gaven berigt daarvan toen napoleon op Maltha aankwam; doch nelson nam nu eene andere rigting, zeilde door de straat van Messina, hetgeen voor eene geheele vloot eene stoutmoedige onderneming is, en spoedde zich naar Alexandrie. | |
[pagina 69]
| |
Het denkbeeld, dat, met het oogmerk, om zich van Egypte meester te maken, men zich op den weg derwaarts, met den aanval op eene plaats als Maltha vermaken zou, kon volstrekt niet in zijnen geest opkomen, zoo min als in dien van hun, die bekend waren met de zwakheid der Fransche marine, en met derzelver schier volstrekte onmogelijkheid, om te strijden, daar de schepen zich met volk, geschut en allerlei soorten van goederen overladen bevonden. Maar napoleon wist, dat het denkbeeld van dezen aanval bij niemand opkomen zou, en de verrassing derhalve volkomen moest zijn; dat het eiland in eenen weereloozen staat was; dat de Grootmeester, een braaf en waardig man, zich buiten staat bevond, om, met de vereischte werkzaamheid, wanneer het oogenblik des gevaars daar was, in alles behoorlijk te voorzien; om kort te gaan, dat zijne voornaamste verdediging bestond in de Fransche Ridders, die hij staat maakte voor de zijde van Frankrijk te winnen. Hij waagde de onderneming met eene groote waarschijnlijkheid van een' goeden uitslag, met vermetelheid; doch met eene vermetelheid, des te onvermijdelijker, daar zij uit het ontwerp zelve voortsproot, en hij slaagde naar wensch. Hij zeilde zelfs, gedurende de onderhandelingen met zijnen staf, de haven binnen, en drong stoutmoedig op het sluiten der kapitulatie aan. De Groot-meester bekwam een jaargeld; de Fransche Ridders, die dienst in de Fransche armée nemen wilden, werden er in toegelaten, de overigen wer- | |
[pagina 70]
| |
den gewaarborgd tegen de vervolgingen, aan welke de émigranten toen nog blootgesteld waren. De Generaal vaubois werd met een garnizoen op Maltha achtergelaten: de vloot begaf zich onder zeil, en kwam binnen tien of twaalf dagen voor Alexandrie aan. De kust van Egypte is zoo laag, dat men dezelve op den afstand van weinige mijlen naauwelijks onderscheiden kan. De Fransche Consul werd ontboden, en tot groote verwondering van zijne landgenooten, verhaalde hij, dat de Engelsche vloot daags te voren voor de haven verschenen was, naar het Fransch eskader gevraagd en toen haren togt naar Alexandrette voortgezet had. In denzelfden oogenblik werden er oorlogschepen geseind, en het bevel tot den slag werd gegeven, daar men niet anders dacht dan dat het de Engelschen waren. Napoleon ontveinsde deswege zijn leedwezen niet. ‘Fortuin,’ riep hij uit, ‘hebt gij ons slechts tot nu toe begunstigd om ons in denzelfden oogenblik te verlaten, waarin wij uwe gunst het meest behoeven? Nog eenige oogenblikken en Alexandrie zoude zich in onze magt bevonden hebben, en het geheele transport in veiligheid zijn geweest!’ De seinen waren valsch; de schepen werden nu voor Fransche fregatten, die aankwamen, en niet voor de Engelsche vloot herkend. Napoleon begeerde hierop, dat de troepen dadelijk aan land gezet zouden worden; doch de Admiraal bruyés wilde daar zijne toestemming niet toe geven, dewijl hij bevreesd was voor de zee, welke door den hevigen westewind, die bijna gestadig in | |
[pagina 71]
| |
dit jaargetijde blijft waaijen, zeer onstuimig was; doch de Generaal gevoelde het gewigt der oogenblikken, die vruchteloos verloren gingen. Hij zag het transport op de kusten aan het gevaar blootgesteld, en hoe Alexandrie zich, gewapend, ter verdediging toerustte; hy wilde volstrekt, en ondanks het geweld der golven, landen. De vloot wierp de ankers uit, en gedurende den avond en een gedeelte van den nacht, werd de ontscheping der troepen, eenige mijlen van Alexandrie, bij eene plaats, de toren van Marabout of die der Arabieren geheeten, bewerkstelligd. Den volgenden dag trok de Fransche armée in eene linie op de stad aan, wordende de regtervleugel door den Generaal bon, het middelpunt door kleber, en de linkervleugel door den Generaal ménou aangevoerd. Twee of drie der booten waren bij de landing omgeslagen, en al het volk, dat zich in dezelve bevond, verdronk, behalve twee of drie, die door de Arabieren gedood werden. Onder deze laatsten bevond zich de Kapitein der grenadiers, moreau, behoorende tot het 69ste regement infanterie van linie, die, de schildwachten rondom zijnen post zoodanig plaatsende, dat zij eenige Arabieren, die te paard door het veld vlogen, konden gadeslaan, met eene verbazende snelheid, in de ruimte tusschen de schildwacht en de bivouacq van zijn' post, getroffen en gedood werd. Gedurende de ontscheping verliet lodewijk de Orient, waarop zich zijn broeder, benevens de Generaal lannes en zijn staf bevonden, en begaf zich aan boord van de Franklin, | |
[pagina 72]
| |
waarop de Generaal kleber was. Hij begaf zich met hem aan land, en bleef, in den aanval van Alexandrie, zich bij deze divisie ophouden. Kleber werd er gekwetst en met het bevel in die stad vereerd. Lodewijk ontving het bevel, om in Alexandrie te vertoeven; doch na den flag van Abukir, waarin de Fransche vloot vernield werd, werd hij naar Cairo geroepen. Toen napoleon, zonder tijdverlies, de landing bewerkstelligen wilde, zeide hij tegen den Admiraal bruyés, gereed staande, om de Orient te verlaten: ‘Wij moeten ons haasten om de haven van Alexandrie voor u te doen openen; en wanneer dezelve buiten staat is u te ontvangen, moeten wij u elders in zekerheid trachten te brengen. Gij hebt ons gelukkig herwaarts overgebragt, uwe taak is vervuld, en de onze neemt eerst een begin.’ - ‘Ziet gij ons dan voor bagagewagens aan?’ hernam de dappere bruyés. Ondertusschen, kort na de verovering der stad, ontving de Admiraal bevel, de oude haven van Alexandrie te peilen, en met zijn eskader het anker in dezelve te werpen. De peiling werd dadelijk begonnen, en de Kapitein barré, van de Alceste, een werkzaam en kundig officier, met dezelve belast; maar, het zij dat de matrozen zich niet in Alexandrie wilden opsluiten, of dat een ongelukkig noodlot al de werkzaamheden der marine zocht te verijdelen, deze gewigtige taak, welke zoo veel spoeds vorderde, werd eerst weinige dagen voor de verschijning van de Engelschen en voor den zeeslag, | |
[pagina 73]
| |
volbragt. De uitslag dezer peiling was, dat al de schepen, zoo als zij waren, in de haven komen konden, met uitzondering van de Orient, uit welk schip men vooraf eenige stukken geschut lossen moest. Terwijl men op den geheelen afloop der peiling bleef wachten, ankerde de vloot in het gezigt van Alexandrie, aan dat gedeelte der kust, de baai van Abukir geheeten, schoon hetzelve meer naar eene opene reede, dan naar eene baai geleek. Het ellendig dorp van dien naam is bijna op de puinhoopen van het oude Canopus gesticht. De kust maakt ter dezer plaatse eene boogsgewijze cirkel uit; het eskader schaarde zich in dier voege, dat hetzelve de koord van den boog uitmaakte, waarvan het linkereinde bijna een klein eiland bereikte, hetwelk voor dat gedeelte der kust ligt, waarop zich de puinhoop bevindt, welke men met den naam van fort van Abukir vereert. Dit maakte het steunpunt van den linkervleugel der Fransche vloot uit. De regtervleugel, die zich niet tot aan het land uitstrekte, scheen aan zich zelve overgelaten, en, om zoo te zeggen, in de lucht te zweven; maar, integendeel, de linie was schuinsch, en de regtervleugel was meer in zekerheid, dewijl hij zich in de nabijheid der ondiepten en der blinde klippen bevond. De Admiraal bruyés hield zich verzekerd, dat een dus liggend eskader volstrekt niet aangevallen kon worden. Dit is alleen waar, wanneer hetzelve niet omsingeld kan worden; maar in den toestand, waarin de Fransche vloot zich bevond, ontving men | |
[pagina 74]
| |
een ontegenzeggelijk bewijs, dat het gevoelen des Admiraals, te dezen opzigte, ongegrond was. De Fransche Admiraal vergat, in dit vertrouwen, dat nelson hem opzocht en vervolgde, en verloor dus vele kostelijke dagen, gedurende welke hij de haven van Alexandrie had kunnen inzeilen. In zijne besluiteloosheid, nam hij zelfs de maatregelen niet, die ter zijner veiligheid hadden moeten genomen worden. Zijne voornaamste Officieren, onder anderen casabianca en dupetit thouars, hielden bij hem aan, dat hij den linkervleugel zijner linie onder de bescherming van het kleine eiland van Abukir plaatsen zou; doch hij weigerde dit te doen, voordat zulks noodig bevonden werd. ‘Wilt gij,’ gaf hij hen tot antwoord, ‘dat de eerste windvlaag de beste, in deze opene ankerplaats, ons op de kust zal werpen, en dat men ons, na het verlies van één of meer schepen, van onwetendheid beschuldigen zal?’ Hij liet dan zijnen linkervleugel op eenigen afstand van her kleine eiland, en plaatste de Sérieuse, een groot fregat, in het midden der ruimte, welke zich tusschen de linie van oorlogschepen en het eiland bevond. De armée wilde goede batterijen op het kleine eiland plaatsen, ten einde den linkervleugel van het eskader te beschermen; doch de Admiraal verkoos, dat alleen zijne Officieren daarmede belast zouden worden; en het gevolg hiervan was, dat het eiland slechts in eenen onvolmaakten staat van verdediging gesteld werd, en dat de batterijen slecht bediend werden. Bruyés had het volstrekt | |
[pagina 75]
| |
(absolutely) besluit genomen, dat de vloot der armée en niet deze der vloot beschermen zou. Het Fransch eskader bestond uit dertien schepen van linie en eenige fregatten; de overigen waren, als fluiten toegerust, tot den dienst der transportschepen bestemd, en bevonden zich in de haven van Alexandrie. Van deze dertien schepen, voerden de Orient, waarop zich de Admiraal bevond, 120, de Willem Tell en de Franklin 80, en de overigen 74 stukken. De Orient lag in het midden, de Vice-Admiraal villeneuve voerde het bevel over den regter- en de Vice-Admiraal duchelat dat over den linkervleugel; de Schout-bij-Nacht gantheaume stond aan het hoofd van den generalen staf, en de Kapitein casabianca was Vlagkapitein. Het oudste en zwakste schip, le Guerrier, was het eerste aan den linkervleugel. De schepen aan den regtervleugel waren de Willem Tell en le Genereuse; de eerstgenoemde van 80 en de tweede van 74 stukken. De Diane en la Justice, twee fregatten, waren achter den regter-, de Sérieuse en de .... achter den linkervleugel geplaatst. In den morgenstond van den dag dat de slag geleverd werd, wandelden de Generaal kleber en lodewijk, op het terras, van het huis, waarin het hoofdkwartier zich bevond, wanneer zij plotselijk eenige vijandelijke zeilen, en vervolgens het geheel Engelsch eskader van 14 schepen ontdekten; waarvan slechts één, de Leander, 50 stukken geschut voerde. | |
[pagina 76]
| |
Nelson naderde Alexandrie van zeer nabij. Hij hield zich eenen geruimen tijd bezig om de haven op te nemen, waarna hij, met eenen gunstigen wind en heerlijk weêr, naar Abukir stevende, werwaarts hij door zijne schepen in de beste orde gevolgd werd. Zoodra hij het Fransche eskader gewaar werd, zag men, op door hem gegevene seinen, de ligte vaartuigen zich bij hem voegen, en zijne schepen sloten zich veel naauwer ineen. Het moest den Engelschen Admiraal verdrietig vallen, te zien, dat het hem mislukt was, eene zoo groote expeditie te beletten, hare bestemming te volgen, en dat dezelve eenen zoo gewigtigen post als Maltha, bijna onder zijne oogen veroverd had. Het is, derhalve, gemakkelijk, zich een denkbeeld te maken van zijne blijdschap, toen hij de vijandelijke vloot in eenen zoo ongunstigen toestand vond, en zich daardoor in de gelegenheid zag gesteld, om zijnen misslag geheel te doen vergeten, ja geheel uit te wisschen. Men heeft durven beweren, dat de Engelsche Admiraal bevel had ontvangen, om de beste armée en de dapperste Fransche Generaals, zonder beletsel, tot zoo ver de reis naar hunne bestemming te doen voortzetten; doch deze veronderstelling is te ongerijmd om er eenig geloof aan te hechten. Had hij kennis gedragen van de koers, welke de Fransche expeditie volgen moest, zou hij dan toegelaten hebben, dat zich dezelve van Maltha meester maakte? Waar is de Generaal, die, wanneer het in zijn | |
[pagina 77]
| |
vermogen is de magt zijnes vijands te vernielen, deze gelegenheid vruchteloos zoude laten verloren gaan. Dit toch zou het geval van nelson geweest zijn, wanneer hij het talrijk Fransch convooi, hetwelk de uitgelezenste troepen overvoerde, was aangevallen. Wel ver dan, dat hij de bevelen ontvangen zou hebben, om de expeditie naar Egypte niet te belemmeren, is het, integendeel, zeker, dat het verdriet eene zoo schoone gelegenheid om de bloem der Fransche armée te vernielen, verijdeld te zien, den moed, den ijver en de zucht der Engelschen deed toenemen, en daar zij met eene dubbelde vreugd van de aangebodene gelegenheid, om hunnen misslag te herstellen, gebruik maakten. Nadat zij het Fransche eskader eenen geruimen tijd gadegeslagen, deszelfs positie opgenomen, en geparadeerd hadden, als het ware om te zien, welke koers hetzelve nemen zou, begonnen de Engelschen eindelijk den aanval te doen. Nadat men het sein van hunne aankomst gegeven had, begaven zich al de Fransche Kapiteinen naar boord van het Admiraalschip, ten einde aldaar het middagmaal te gebruiken. Men had aldaar ten neggen uren een begin gemaakt om de kamers en de galerij van de Orient met olieverf te schilderen; de tobbens en andere gereedschappen bevonden zich nog op het dek. De batterijen van het kleine eiland, aan den linkervleugel der linie, waren nog niet in orde gebragt, en de vloot kon van de landzijde geene de minste ondersteuning bekomen. Men had zich zelfs niet eens versterkt met al de matro- | |
[pagina 78]
| |
zen, die in menigte te Alexandrie waren, en aldaar geen nut hoegenaamd deden, dewijl men alles uit de transportschepen gelost had. De Generaal kleber poogde dit verzuim te herstellen, door uit eigene beweging al de matrozen, die hij kon bijeen krijgen, naar boord van het eskader te zenden. Het Fransch eskader opnemende, had nelson spoedig bemerkt, dat hetzelve niet genegen was, van stelling te veranderen. Bruyés was bevreesd om onder zeil te gaan; en waarlijk, de geheele armée was getuige geweest van het ontzaggelijk verschil, dat er in den gang der schepen plaats had. De Orient maakte, met al de zeilen bij, zulke langzame vorderingen, dat de Franklin, die achter hem volgde, slechts een klein zeil voeren kon, ten einde zijnen voorganger niet te overzeilen. De Mercure en nog een ander schip, hadden verlof bekomen, om buiten de linie te zeilen, dewijl zij den gang der andere schepen belemmerden. Nelson kon niet nalaten, uit de positie der Fransche vloot op te merken, dat deszelfs linkervleugel ver genoeg van het land verwijderd was, om daarvan afgesneden te worden. Hij wist, dat de Engelsche schepen minder diep dan de Franschen gaan, en begreep, ongetwijfeld, dat, vermits er, ter halverwege tusschen den linkervleugel der Fransche vloot, water genoeg was, voor een zoo groot fregat als de Sérieuse, het meer dan waarschijnlijk bleef, dat er tusschen dit en het eerste schip diepte genoeg voor een Engelsch linieschip zijn zoude. Hij stelde derhalve de Leander, van 50 stukken, aan het hoofd van den | |
[pagina 79]
| |
aanval, en tevens om de anderen tot leidsman te dienen, en dit plan werd, gelijk wij zien zullen, met den volmaaktsten uitslag bekroond. Dit schip nam aanvankelijk eene verkeerde koers, en geraakte aan den grond; maar de batterij van het eiland, door matrozen bediend, veel te lang met schieten gedraald hebbende, begon zulks ongelukkiglijk in dezen oogenblik te doen. De Leander verwijderde zich hierop van de kust, en vond daardoor de regte koers weder. Dezelve gevonden hebbende, werd het Fransch eskader door dat der Engelschen omringd. De Sérieuse zonk dadelijk, en de Guerrier kon het vijandelijk vuur niet lang uithouden. Nelson liet zijne schepen, hoezeer zij de zeilen bijhadden, voor hunne ankers afdrijven, ten einde des te beter van zijne bewegingen meester te blijven. Een gedeelte der Engelsche vloot, achter de Fransche omgezeild zijnde, werd ieder schip van de laatstgenoemde, achtereenvolgende, door ten minste drie vijandelijke schepen aangerand. De Franschen verdedigden zich dapper; zij gevoelden den misslag van hunnen Admiraal en hun gevaar tevens, hetgeen hunnen moed nog deed toenemen. De landtroepen, die aan boord van de schepen als mariniers dienst deden, wisten den roem der armée van Italie op eene waardige wijze te handhaven. Zelfs dan, wanneer de schepen zonken, of de overige schepelingen dezelve verlieten, stonden deze onversaagde soldaten het vuur met denzelfden moed door. In deze staat van zaken, begrijpt men ligtelijk, | |
[pagina 80]
| |
dat het nelson niet moeijelijk viel, de zes schepen, die links af van de Orient lagen, te nemen en te vernielen. Hij maakte den Vice-Admiraal duchelat krijgsgevangen, nadat deze zijnen neus in den slag verloren had. De vijand hield stand, toen hij de Orient genaderd was; twee der drie schepen, die dezen bodem aanvielen, werden buiten het gevecht gesteld, en deinsden af, terwijl het derde zijne vlag streek. De dappere bruyés vuurde, even als de soldaten, die zich als mariniers aan zijn boord bevonden, het geweer af; eene wonde ontvangen hebbende, liet hij zich op het dek verbinden, en hervatte het gevecht; doch werd kort daarna door een kogel gedood. Zijn Vlagkapitein, doodelijk gekwetst zijnde, werd naar de kruidkamer (gun-room) gedragen. In dezen oogenblik vatte de Orient gelukkiglijk vuur, hetwelk zulke snelle vorderingen maakte, dat de zes overige schepen zich van hetzelve moesten verwijderen. De Kapiteins der onderscheidene schepen zagen vol ongeduld de seinen van hunnen Admiraal te gemoet; maar hij was dood, en dit was slechts aan zijn eigen boord bekend. Er werd zelfs geen het minste berigt medegedeeld aan den Officier, die hem, volgens zijnen rang, moest opvolgen, dat deze thans het opperbevel op zich nemen moest! Villeneuve, die zich in dit geval bevond, zou, gelijk hij zulks op het einde van den zeeslag betoond heeft, eene zoo treurige ontknooping voorkomen hebben. De Orient vloog vervolgens, des avonds te elf ure, met een verschrikke- | |
[pagina 81]
| |
lijk gedruisch in de lucht, de horizont scheen als in vuur te staan, de grond beefde, en de rook, welke uit het schip voortkwam, steeg als eene zwarte en dikke zuil statig naar boven; dezelve verspreidde zich eindelijk, en vertoonde toen allerlei voorwerpen, die op het tooneel van den slag nedervielen. Welk een verschrikkelijk oogenblik van schrik en ellende voor de Franschen, die getuigen van deze vreesselijke ontknoping waren! Het grootste gedeelte der equipagie van dit ongelukkig schip was dien dag omgekomen. Gantheaume was de eenigste der hooge Officieren, die gespaard was geworden; het gelukte hem, in eene boot gezeten, Alexandrie te bereiken. De scheepswetten verbieden, op zware straf, de linie te breken; indien villeneuve, die den regtervleugel aanvoerde, dit had kunnen doen, zou hij naar den linkervleugel gezeild zijn, en, in eene voor de Franschen voordeelige positie, het gevecht hebben voortgezet. Maar de dood van bruyés was hem onbekend, en toen hij hoorde, dat door deze gebeurtenis, het bevel aan hem was overgegaan, was het te laat. Vier schepen, die, door het springen van de Orient, de linie hadden moeten breken, liepen op het strand, daar zij, alleen gelaten, niets beter wisten te doen; doch verdedigden zich, ieder afzonderlijk, tot het laatste uiterste toe. De Willem Tell, van 80 stukken, aan welks boord zich de villeneuve bevond, le Genereux en twee fregatten, waren, alles wat hij overhield, en waarmede hij zich onder zeil begaf, na vooraf de man- | |
[pagina 82]
| |
schappen, door kleber van Alexandrie afgezonden, opgenomen te hebben. De Engelsche schepen wilden villeneuve beletten zich te verwijderen; maar om een denkbeeld te geven van den ontramponeerden toestand, in welke zij zich bevonden, van den dapperen tegenstand door de Franschen betoond, en van hetgeen villeneuve gedaan zoude hebben, wanneer hij het kommando een wijl vroeger bekomen had, zal het genoegzaam zijn, te zeggen, dat het geheele eskader van nelson de treurige overblijfsels van het Fransche niet kon beletten onder zeil te gaan. Deze overblijfsels werden in derzelver aftogt op nieuw aangevallen, maar keerden zich naar de Engelschen, in zulk eene houding, dat deze weldra van hun aflieten; en ondertusschen hadden slechts zeven schepen op dien dag gevochten en de Engelschen in zulk eenen slechten toestand gebragt. Zoodanig was de beroemde zeeflag bij Abukir, welke nelson onsterfelijk maakte, maar die ook de Engelschen heeft moeten overtuigen, dat de Franschen eene zeemagt kunnen hebben, wanneer zij er zich ernstig mede bezig houden, of, om beter te zeggen, wanneer zij er een goed gebruik van weten te maken. Gedurende de noodlottigge gebeurtenis der uitbarsting van de Orient, zijn het gedrag en de dood van den jongen casabianca alle opmerking waardig. Dit kind, 13 jaren oud, lag eene bijzondere werkzaamheid aan den dag. Bij het geschut geplaatst, moedigde hij de kanoniers en de matrozen aan; en toen in de hette van den strijd, het | |
[pagina 83]
| |
vuur, door te veel ijver en aandoening vertraagde, wist hij, door eene koelbloedigheid, welke verwonrenswaardig voor zijne jaren is, de kalmte en de orde spoedig te herstellen; hij bragt de kanoniers en de matrozen hunne verstrooidheid (inadvertencies) onder het oog, en zorgde dat ieder stuk niet de kogels, overeenkomstig met deszelfs kaliber, bediend werd. Hij wist niet dat zijn vader doodelijk gekwetst was geworden; en toen, na dat het vuur aan boord van de Orient was uitgebroken, de batterijen verlaten werden, bleef dit moedig kind alleen, en vroeg, met een luid geschreeuw, aan zijn' vader, of hij, zonder dat hem zulks tot oneer verstrekte, op het voorbeeld van anderen, zijnen post verlaten kon? Het vuur rigtte overal de vreesselijkste verwoestingen aan, en hij bleef nog op het antwoord zijnes vaders wachten; maar vruchteloos! Eindelijk maakte een oud matroos, hem het ongeluk van casabianca bekend, met bijvoeging, dat hij bevel had, het leven van zijn' zoon door het zwemmen te redden. Hij weigert zulks en vliegt naar de kruidkamer; zoodra hij zijn vader ziet, valt hij op hem neder, sluit hem in zijne armen, en verklaart, dat hij hem volstrekt niet verlaten wil. Vergeefs vermaand en bedreigd hem zijn vader; vergeefs wil de oude, aan zijnen Kapitein verkleefde matroos, hem dezen laatsten dienst bewijzen. ‘Ik moet sterven, ik wil sterven met mijn vader,’ antwoord dit edelmoedig kind. ‘Er blijft mij slechts eenen oogenblik over,’ herneemt de matroos: ‘Ik zal | |
[pagina 84]
| |
groote moeite hebben, om mij zelven te redden; vaarwel!’ De brand nadert het buskruid, het schip vliegt in de lucht, en voert den jeugdigen casabianca, die de verminkte overblijfsels van zijnen vader vergeefs met zijn ligchaam bedekt, met zich mede. Dus luidt het verhaal, dat de oude matroos, na zijne komst te Alexandrie, aan den Generaal kleber en aan lodewijk deed. Dit ongelukkig gevecht sleepte de treurigste gevolgen na zich. Het deed de Egyptische expeditie in eene bloote onderneming van kolonisatie (a simple affair of colonization) verkeeren; het leger was daardoor geheel aan zich zelve overgelaten, en werd sedert naauw ingesleten, terwijl Engelsche, Russische, Turksche, ja zelfs Portugeesche schepen, de Middellandsche-Zee bedekten. De Fransche marine had, door het verlies van dupetit thouars, casabianca, thévenard, en zoo vele andere jonge en bekwame Officieren, eene schade bekomen, welke in lang niet te herstellen was. Deze laatste zoo rampvolle als beslissende tegenspoed maakte haar geheel moedeloos. Lodewijk werd kort daarop naar Cairo geroepen. Hij begaf zich naar Rosette, van waar hij den oever des Nijls volgde. Eenigen tijd later ging hij de piramiden van Gheza, de plaats waar Memphis gestaan had, de puinhoopen van Heliopolis, en de citadel van Cairo, bezoeken, in welke laatste zich de beroemde put van Joseph bevindt. Napoleon, hoorende, dat de Turken zich in Syrie verzamelden, besloot tegen hen op te trek- | |
[pagina 85]
| |
ken. Zijn oogmerk was, om zijne armée met de Christenen, die in deze landstreken woonachtig zijn, te versterken, zich dezen tot vrienden te maken, en van den beginne af aan de oogmerken des vijands te verijdelen. Onzeker zijnde, of hij niet meer regtstreeks van den zeekant, bij Alexandrie zoude worden aangerand, was het voor hem van een wezenlijk belang, de wolken, die zich in Syrie bijeenpakten, te verdrijven, ten einde tijdig genoeg terug te komen, om den storm in Egypte het hoofd te bieden, terwijl hij niet minder gehouden was, de verwoestingen door onderscheidene ziekten, in zijne armée aangerigt, alsmede het gevaarlijke van zijn' toestand aldaar, te verbergen. Voor zijn vertrek naar Syrie, besloot hij, een' zijner Aides de Camp naar Frankrijk te zenden, met last, om aan het Gouvernement, een naauwkeurig berigt van den staat der zaken in het Oosten te geven; hiertoe werd een man vereischt, op wiens getrouwheid hij rekenen kon, zoowel om hem hulp toe te brengen, als om het transport daarvan te bespoedigen. Het was op zijn' broeder, dat de keuze tot deze zending viel. Er was van zijne terugkomst in Frankrijk niets meer te vreezen, dewijl men, dadelijk na zijn vertrek, de jonge dame, welke hij beminde, gedwongen had, om met eenen anderen persoon te huwen. Lodewijk was tevens gelast, om de vaandels, welke door de armée veroverd waren, aan het Directoire aan te bieden. | |
[pagina 86]
| |
Hij vertrok aan boord van de kleinste, oudste en meest geontramponeerdste kanoneerboot. Na eene reis van twee maanden, gedurende welke hij, als door een wonder, aan de Turksche, Russische, Engelsche, zelfs Portugeesche schepen, en aan de dagelijksche stormwinden ontsnapte, kwam hij, na onderweg te Tarente, in Kalabrie, zeven en twintig dagen quarantaine gehouden te hebben, te Porto-Vecchio, op Korsika aan. Hij geloofde zoo weinig aan de gevaren der zee te kunnen ontkomen, uit hoofde van den slechten toestand van het scheepje, hetwelk door eene slechte pomp boven water gehouden moest worden, dat hij den Kapitein beval in Messina binnen te loopen, ofschoon hij wist, dat de oorlog tusschen Frankrijk en Napels verklaard was. Maar de hevigheid van den wind dreef de boot, welke door een Engelsch fregat vervolgd werd, tot buiten de straat van Messina. Uit hoofde van deze vervolging wierp hij de vaandels, welke hij het Directoire moest aanbieden, in zee. Bij zijne aankomst verzuimde hij niets om onderstand te bekomen, en deed dadelijk onderscheidene advijsschepen, met eenige officieren en brieven, afzenden, maar volstrekt geene troepen. De Generaal dupont, die zich sedert bij de groote armée onderscheidde, was de eenigste, die der armée van het Oosten genegen was. Hij bekleedde eenen post bij het Oorlogsdepartement. Eenigen tijd daarna vond er eene verandering in de Regering plaats; sieyes vervong de plaats van twee der leden, die | |
[pagina 87]
| |
uit het Directoire verwijderd waren; en deze betoonde eene opregte begeerte, om napoleon bij te staan. Kort daarna ontving men de tijding van de expeditie naar Syrie en van den tweeden zeeslag bij Abukir. Het Directoire stond den onderstand en de troepen toe, welke door lodewijk gevraagd waren, die zich met de noodige toebereidsels tot derzelver transport onledig hield, toen napoleon, op eene bijna miraculeuse wijze, met de twee Venetiaansche fregatten, de Muiron en de Carrère, de slechtste zeilders, die men zich kan voorstellen, te Fréjus aankwam. Lodewijk ging, met joseph en hunnen schoonbroeder, den Generaal leclerc, zijnen broeder te gemoet. Lodewijk werd te Autun door eene ziekte overvallen, en, toen hij te Parijs terugkwam, bevond zich napoleon reeds aldaar, bij wien hij zijnen ouden post als Aide de Camp dadelijk hernam. De reis van Fréjus naar Parijs was eene gestadige zegepraal voor napoleon. Hij kon niet miskennen, hoe hoog hij in de gunst der natie stond. Vermoeid van de revolutie, zagen de Franschen met blijdschap den zonderlingen man terug, die zij waanden door het toenmalig Gouvernement verbannen te zijn, en aan wien men de tegenspoeden der Fransche legers, het verlies van Italie en de plunderingen, die in Zwitserland plaats vonden, geweten had. Men zag gaarne den man terug, die alle partijen ontzag inboezemen en die allen vereenigen kon. Men | |
[pagina 88]
| |
bewonderde in hem de verbindtenis van dapperheid en militairen roem, met de wijsheid, menschenliefde en godsvrucht, van welke napoleon zoo menige blijk in Italie gegeven had. Vergeefs beweerden zijne vijanden en het klein aantal der zoodanigen, die naijverig omtrent zijnen roem waren, dat hij Frankrijk alleen had verlaten, om er weder teruggewenscht te worden, dat hij, uit dien hoofde, de bloem der Generaals en de beste troepen had medegevoerd, en dat hij, eindelijk dubbeld schuldig was, nu hij zonder verlof terugkeerde en zijne armée verliet. Het beste gedeelte der natie laakte deze beschuldigingen. ‘Hij is de bekwaamste,’ zeide men, ‘hij zal de zaken beter besturen, dan het Directoire deed, hetwelk, sedert de verwijdering van carnot en barthélemi, noch vertrouwen noch achting meer inboezemde.’ Er werd, overeenkomstig met deze betuigingen des volks, spoedig besloten, hem aan het hoofd der Regering te plaatsen, en dit besluit eenmaal genomen zijnde, werd er spoedig tot de uitvoering van hetzelve overgegaan. Het stond aan het Directoire, eenen op zich zelven staande Generaal te bederven. Het was op zijne hoede. Het kon niet nalaten te bespeuren, hoezeer de natie, het leger, en Parijs vooral, voor napoleon gezind waren; en zijne onvoorziene en ongeoorloosde terugkomst leverde genoegzame gronden ter zijner beschuldiging op. Maar in republieken is het openbaar gevoelen de ware souverein; en hij, die door hetzelve beschermd wordt, kan alles braveren. | |
[pagina 89]
| |
Op den 8sten November hadden de beide raden het bevel over hunne garde aan den Generaal bonaparte opgedragen, en zouden den volgenden dag te St. Cloud bijeenkomen. Twee der Directeuren, sieyes en roger-ducos, vereenigden zich met de beide Raden. De Generaal bonaparte zond aan de lijfwacht van het Directoire bevel, zich naar de Tuileries te begeven, en aan deze bevelen werd voldaan. Den volgenden dag, ondanks den tegenstand van een aantal jonge gedeputeerden, die met hunne ponjaarden het leven des Generaals bedreigden, maar spoedig uitéén werden gedreven, werd het nieuwe Gouvernement te St. Cloud daargesteld. Er werden drie Consuls benoemd: bonaparte, sieyes en roger-ducos. Men keerde vervolgens naar Parijs terug, en de drie Consuls namen op het paleis van Luxemburg hun verblijf. Kort na zijne verheffing tot den rang van Consul der republiek, benoemde napoleon, zijnen broeder en Aide de Camp lodewijk, tot Kolonel van het 5de regement dragonders. Hij was reeds, bij zijne terugkomst uit Egypte, als Kapitein bij dit korps geplaatst. Dit regement bleef eenigen tijd in Parijs garnizoen houden. Hetzelve werd naderhand naar de armée van het westen, tegen de Chouans, dat is te zeggen, naar Normandye, gezonden. Omtrent dezen tijd was de rust in de Vendée hersteld, en men beijverde zich thans, om hetzelfde in Normandye te bewerkstelligen, hoewel de krijgsverrigtingen in dat gedeelte des lands, van weder- | |
[pagina 90]
| |
zijden voortgezet werden. Men zond versterkingen derwaarts, met oogmerk, om deze bevrediging, zoo veel mogelijk, te bespoedigen. Het vijsde regement dragonders had te Verneuil post gevat, en de infanterie rukte voorwaarts, ten einde zulks binnen Alençon te doen. Lodewijk zag zich hoogst ongaarne aan dien kant geplaatst, en hij ontveinsde zijn ongenoegen deswege niet; doch welke ook zijne gevoelens waren, hij was in de verpligting om te gehoorzamen. Gelukkig dat zijn regement zich niet in de nooodzakelijkheid bevond tegen Franschen te vechten. Het bleef zich te Verneuil ophouden, tot aan de bevrediging, welke weinige weken daarna volgde. In spijt van alle zijne pogingen echter, werd de stad, in welke hij zich bevond, tot zijne groote droefheid, de schouwplaats van een verschrikkelijk treurspel. De Generaal der divisie, en de infanterie, door den Kolonel van de drie en veertigste halve brigade aangevoerd, keerden, na het sluiten van het verdrag, van Alençon terug, en bragten de vier Opperhoofden der Chouans, als krijgsgevangenen, met zich mede. Naauwelijks was de infanterie te Alençon aangekomen, of er werd een krijgsraad bijeengeroepen, en deze vier ongelukkige slagtoffers werden gehoord, veroordeeld en ter dood gebragt. Lodewijk haastte zich, om zijn' broeder hiervan kennis te geven, maar men liet zijnen kourier den tijd niet, om te Parijs aan te komen. Men begeerde zelfs, | |
[pagina 91]
| |
dat hij, volgens zijnen rang als Kolonel, in dezen krijgsraad zou voorzitten; maar hij sloeg dit met verontwaardiging van de hand; verzoeken, bevelen, bedreigingen, alles was vruchteloos. Hij protesteerde tegen deze schandelijke handelwijze, en verzuimde niets, om dezelve te beletten; doch de magt ontbrak hem, dewijl hij zich onder de bevelen van eenen anderen bevond. Hij bleef zich dien dag, als ware het een dag van rouw, in zijn kwartier ophouden, beval zijne Officieren hetzelfde te doen, en was zeer getroffen over eene gebeurtenis, welke hem reeds een' afkeer voor den militairen stand deed opvatten. Eenige dagen daarna, ontving zijn regement bevel, zich eerst naar Versailles in garnizoen, en vervolgens naar Parijs te begeven, alwaar zich twee korpsen verzamelden, om een gedeelte van de armée de reserve, welke te Dyon bijeentrok, uit te maken. Toen zich deze twee korpsen op marsch begaven, ontving hij bevel, dezelve onder de bevelen van een' Luitenant-Kolonel te stellen; lodewijk gehoorzaamde, en bleef te Parijs. Eenigen tijd na de terugkomst van zijn' broeder, na den luisterrijken veldtogt van Marengo, vernieuwde men het voorstel, om hem met hortense de beaumarchais in den echt te doen treden. Dit weigerde hij, zonder eenige aanleiding te hebben, om ongunstig te denken over het karakter of de zedelijkheid dezer jonge dame, welke het voorwerp van den algemeenen lof was, maar omdat hij vrees- | |
[pagina 92]
| |
de, dat hunne karakters niet met elkander overeenstemden. De aanzoeken tot zijn huwelijk met hortense werden weldra weder vernieuwd, schoon dezelve altoos zonder vrucht bleven. Om te dezen opzigte niet verder lastig te worden gevallen, nam hij het besluit, te gaan reizen en de manoeuvres te Potsdam bij te wonen. Zijn oogmerk was tevens Saxen, Polen, Rusland, Zweden en Denemarken te gaan bezoeken. De manoeuvres waren geheel afgeloopen, toen hij te Berlijn aankwam. Hij werd door den Koning en de Koningin op de vriendelijkste en innemendste wijze ontvangen; en hij heeft sedert niet nagelaten, de grootste gehechtheid en de volkomenste hoogachting voor het huis van Pruissen te betoonen. En welk een ijzer hart moest hij gehad hebben, om niet getroffen te zijn, door het betooverend schouwspel van een militair en tevens beschaafd Hof, alwaar de schoonste, de bevalligste en de beminnelijkste vrouw, de liefde en de genegendheid, zoowel als de gehoorzaamheid harer onderdanen, met regt waardig was. Na zich eene maand te Berlijn opgehouden te hebben, begaf hij zich naar Dantzig, van waar hij voornemens was naar St. Petersburg te reizen, en misschien over Lapland en Zweden terug te keeren; doch eene ziekte, welke hem te Dantzig overviel, noodzaakte hem aldaar eenige weken te vertoeven. Gedurende dien tijd waren de vijandelijkheden tusschen Frankrijk en Oostenrijk hervat, hetgeen | |
[pagina 93]
| |
hem verpligtte naar Frankrijk weder te keeren. Op zijne terugreis, kwam hij door Brunswijk, alwaar hij door den Hertog met de hem eigene bevalligheid en wellevendheid werd ontvangen. Gaarne zoude hij de zuster van den Grooten frederik gezien hebben, maar zij lag in dat oogenblik te zieltogen. Na zijne terugkomst, werden de voorslagen tot zijn huwelijk vernieuwd. Daar men eene armée naar Portugal zond, vond hij een middel om zich nogmaals te verwijderen, door te zorgen, dat zijn regement onder dit leger begrepen werd. Een uur, nadat zijn korps den marsch naar Spanje had aangenomen, vervoegde hij zich naar Malmaison, het landverblijf zijnes broeders, om aldaar afscheid van hem en van zijne schoonzuster te nemen. Hij werd er langer dan veertien dagen opgehouden; doch daar hij vreesde, hierdoor de gelegenheid te missen, om met zijn korps den veldtogt te kunnen bijwonen, vertrok hij in den nacht naar Bordeaux, zonder afscheid te nemen, en trof de armée nog in deze stad aan. Hij verscheen in Spanje, aan het hoofd van zijn regement en van drie bataljons infanterie, en legerde zich te Ciudad-Rodrigo, nadat hij eenige weken te Salamanca had doorgebragt. Door Mont-de-marsan, in het departement des Landes, komende, werd hij aldaar, uit achting voor zijnen broeder, met de levendigste bewijzen van vreugde ontvangen. De eerbetooningen, welke men hem aandeed, verveelden hem, aangezien hij zich tot dezelve niet geregtigd oordeelde. Hij had | |
[pagina 94]
| |
zijnen intrek in het hôtel der Prefecture genomen, hetwelk ter zijner ontvangst was gereed gemaakt, en werd er door alle de authoriteiten en corps begroet. Hij hield zich, met zijne officieren, over eenige militaire bijzonderheden bezig, toen de Prefekt hem met de meeste statelijkheid, al de geconstituurde magten kwam voorstellen, aan welker hoofd zich de President van de regtbank, een oude en eerwaardige magistraatspersoon, bevond, die zijne aanspraak in de hand hield, en voornemens was, dezelve, met of zonder toestemming van lodewijk, voor te lezen. Dit was te veel voor het geduld van lodewijk, die toch slechts den rang van Kolonel bekleedde; doch het was niet in zijne magt zulks te beletten, terwijl alles, wat hij er tegen inbragt, op rekening van zijne zedigheid gesteld werd. De redenaar naderde derhalve, en met eene statige stem begon hij aldus: Jonge en dappere held..... Toen trad lodewijk, met eene levendige maar tevens gemeenzame houding, naar hem toe, en hem de aanspraak, op eene beleefde wijze, uit de hand nemende, sprak hij overluid deze woorden: ‘Mijnheer de President, ik zie, dat deze aanspraak aan mijnen broeder gerigt is; ik zal het mij tot eenen pligt rekenen, hem de gevoelens te doen kennen, welke gij voor hem hebt; ik kan u verzekeren, dat dezelve hem zeer aangenaam zijn zullen, enz.’ Hierdoor namen de aanspraken en de voorstellingen een einde. De Fransche armée, onder het opperbevel van den Generaal leclerc, was gehouden zich met | |
[pagina 95]
| |
het Spaansche leger, door den Prins de la Paz aangevoerd, te vereenigen. Het Spaansche hoofdkwartier was te Badajos. Lodewijk begaf zich met den Generaal en Chef leclerc derwaarts. De Koning en Koningin van Spanje kwamen hun leger te Badajos bezigtigen. Hij woonde den intogt van Hunne Katholijke Majesteiten te Badajos bij, en was ook bij de groote wapenschouw der Spaansche troepen tegenwoordig. Nadat de Spanjaarden, eenige kleine schermutselingen geleverd hebbende, eenen afzonderlijke vrede met Portugal hadden aangegaan, keerde hij met den Generaal leclerc naar Ciudad-Rodrigo terug. Er waren toen te Londen onderhandelingen tot eenen algemeenen vrede geopend, en er vond, onmiddellijk, eenen wapenstilstand plaats. De Fransche armée ontving bevel om de kantonnerings kwartieren te betrekken. Lodewijk vergezelde zijn regement naar Zamora en ontving toen verlof, naar Barrèges te gaan, ten einde aldaar gebruik te maken van de douchesGa naar voetnoot(*) op eene knie, welke hij uit het lid was gevallen, en tegen een rhumathisme in de regterhand, van welke hij thans de uitwerksels begon te gevoelen. Na de maanden Julij, Augustus en September te Barrèges te hebben doorgebragt, keerde hij, op het | |
[pagina 96]
| |
tijdstip van de onderteekening der vredes-preliminairen met Engeland, naar Parijs terug. Dit had plaats in het begin van October 1801. Terstond na zijne aankomst werd hij door zijne schoonzuster op nieuw over zijn huwelijk onderhouden. Zij liet hem dagelijks bij zich noodigen; doch lodewijk schertste mat een ontwerp, waarvan de uitvoering hem onmogelijk scheen. Op zekeren avond echter, dat er een bal op Malmaison werd gegeven, nam zijne schoonzuster hem ter zijde, zijn broeder voegde zich bij hen, en, na eene langdurige onderhandeling, verkregen zij zijne toesteming tot dien echt. De dag der plegtigheid werd op den 4den Januarij 1802 bepaald, het kontrakt, de burgerlijke echtverbindtenis, de kerkelijke ceremonie, alles vond plaats... Lodewijk was gehuwd!... Nooit was eene trouwplegtigheid treuriger; nimmer gevoelden twee echtgenooten levendiger de gewaarwording van alle de ijsselijkheden van een gedwongen en kwalijk geplaatst trouwverbond. Hier namen zijne ongelukken, zijne physieke en moreele rampen een begin; hij was toen 22 jaren oud. Zijn ligchaamsgestel was tijdig gevormd, maar zijn geest en zijn karakter waren dit niet geheel. Hij bezat die gulle eenvoudigheid, die ongemeene opregtheid, welke der kindschheid bij uitsluiting eigen zijn, als het gevolg eener bijzondere opvoerding en van de ernstige en bedaarde inborst eens mans, die genoodzaakt was, in en voor zich zelven te leven. Deze treurige toestand veranderde zijn karakter; | |
[pagina 97]
| |
dezelve had ook eenen zigtbaren invloed op zijne gezondheid, welke, zonder dat hij het, om zoo te spreken, gewaar werd, allengskens verzwakte: van dezen oogenblik af had hij nergens rust meer. Er zijn geen wezenlijker en treffender ongelukken, dan huisselijke rampen, omdat zij, van welken kant ook afkomstig, regtstreeks het hart grieven. Die van lodewijk bragten in zijnen geest en in zijn ligchaam, eene soort van diepe droefgeestigheid, eene moedeloosheid, eene verstomptheid, indien men zich zoo mag uitdrukken, te weeg, welke nimmer heeft of zal kunnen hersteld worden. Wij zullen hier een paar woorden, met betrekking tot zijn huwelijk, bijvoegen, om vervolgens niet weder terug te komen op een onderwerp, hetwelk den libelschrijvers zoo veel aanleiding tot lasteringen en zotternijen gegeven heeft. Vóór de plegtigheid, gedurende de inzegening, en sedert onophoudelijk, gevoelden zij, gelijkelijk, niet voor elkander geschikt te zijn, en nogtans lieten zij zich verleiden om een huwelijk aan te gaan, hetwelk hunne bloedverwanten, en voornamelijk de moeder van hortense, als inderdaad staatkundig en nuttig beschouwden. Sedert den 4den Januarij 1802, tot in de maand September 1809, wanneer zij het laatst bij elkander geweest zijn, woonden zij naauwelijks vier maanden te zamen, en dat nog in drie tijdvakken, die ver van elkander verwijderd waren; maar zij hebben drie kinderen geteeld, die zij met eene gelijke teederheid beminden. De | |
[pagina 98]
| |
oudste zoon, napoleon-charles geheeten, stierf in Holland, den 5den Mei 1807; napoleon-louis, de tweede zoon, was te Saint-Cloud, door Z.H. Paus pius VII, gedurende het verblijf van dien Opperpriester, in Frankrijk gedoopt. Deze is de zoon, welke lodewijk tot zijnen opvolger bestemde, toen hij, in het jaar 1810, zijne kroon nederlag; de derde ontving de namen van charles-louis-napoleon. Deze dwang moet zonderling schijnen, en zou, in gewone tijden, wezenlijk ongeloofbaar zijn; maar in die, welken zij beleefden, in hunne gesteldheid, en met zulke karakters, als die, waarmede men hun in dit werk zal leeren kennen, zal de zaak minder vreemd schijnen. Gedurende de jaren 1802, 1803 en 1804 bleef hij zich grootendeels bij zijn regement of bij de minerale baden ophouden. In 1804 werd hij tot Generaal de brigade benoemd, en behield tevens het kommando over zijn regement. Omtrent dien tijd hadden de zamenzwering van georges, de dood van pichegru en die des Hertogs van Enghien plaats. Lodewijk kon niets doen om deze gebeurtenis te beletten. Hij was toen te Compiègne, alwaar hij, behalve zijn regement, over eene brigade dragonders, onder de bevelen van den Generaal baraguey-d'hilliers, het bevel voerde. Hij kwam, nadat men dit ongeluk te Compiègne vernomen had, dadelijk, benevens hortense, te Parijs aan; doch het was te laat; hij zou ook | |
[pagina 99]
| |
niets hebben kunnen voorkomen, daar de Eerste Consul door te veel listen misleid en bedrogen werd. Hij kon slechts zijne tranen met die van zijne schoonmoeder, van hortense en van zijne zuster karolina, die even zeer bedroefd als hij over deze noodlottige gebeurtenis waren, vermengen. Napoleon zelf, was eenige dagen treurig, peinzende en in eene ongemeen kwade luim. Het is niet twijfelachtig, dat hij trouweloos en plotselijk in dit ongeluk betrokken werd. Napoleon verkeerde gaarne onder zijne vijanden; hij schreef zijnen geest kracht genoeg toe, om in eene gestadige spanning te blijven, en onophoudelijk op zijne hoede te zijn, tegen de valstrikken en slagen, die hem voortdurend door haat en valschheid gelegd en toegebragt werden. Hij verbeeldde zich zelfs een goed gebruik van deze aanslagen te kunnen maken. Zijne vijanden moeten toestemmen, dat hij, gedurende zijne geheele regering, den draad van zoo veel onderscheidene zamenvoegingen meesterlijk heeft weten te houden. Maar indien hij slechts eenmaal ophield deze zamenvoegingen te bestieren en wel uit elkander te houden, waren de sedert plaats gehad hebbende zwarigheden en ongelukken de onvermijdelijke gevolgen daarvan; omdat, dan niet verder de opregtheid van de valschheid wetende te onderscheiden, hij noodzakelijk zijn vertrouwen op de trouweloosheid en de vijandschap stellen, en daar door de taak zijner vrienden aan nieuwe zwarigheden blootstellen moest. | |
[pagina 100]
| |
Men hield zich weldra met de oprigting van het Keizerrijk bezig, en omstreeks dien tijd, werd lodewijk benoemd tot Generaal van divisie en Staatsraad, behoorende tot de sectie van wetgeving; terwijl zijn broeder joseph, die nooit in den krijgsdienst geweest was, tot Kolonel van het 4de regement infanterie en tevens bij het kamp van Boulogne aangesteld werd. Hij kon deze tegenstrijdigheden niet begrijpen; maar eerbiedigde de geheime drijfveeren van een gedrag, hetwelk hij geloofde met de staatkunde van het Gouvernement overeen te komen. De wijding en krooning des Keizers had kort daarna, op den 2den December 1804, plaats. Lodewijk verloor in die dagen het gebruik der vingers van zijne regterhand. De koude, het rhumatismus en de ongemakken, bij al die plegtigheden geleden, waren de oorzaken, of liever de zeer langzame, maar wezenlijke vorderingen zijner ziekte, welke den Geneesheeren geheel onbekend was. In de lente van 1805 hield de Keizer zich met ernstige toebereidsels tot de expeditie op Engeland bezig. De armée van de kust werd op eene ontzaggelijke wijze versterkt; zij oefende zjch in den noodigen wapenhandel en nam eene dreigende houding omtrent Engeland aan. Lodewijk had het bevel bekomen over het reserveleger, zamengesteld uit twee regementen karabiniers, waarvan hij Kolonel-generaal was, en twee divisien infanterie. Deze troepen waren niet ver van Rijssel gestationeerd; dit deed lodewijk beslui- | |
[pagina 101]
| |
ten om zich naar de naburige baden van Saint-Amand te begeven, ten einde voor de inscheping volkomen hersteld te zijn; doch deze baden waren hem even zoo nadeelig als die van Plombières, van welken hij zich in het vorige jaar bediend had. De armée stond gereed om den overtogt te ondernemen; schitterende van moed, jeugd en gezondheid, zou dezelve aan Engeland eenen onherstelbaren slag hebben toegebragt. Men wachtte alleen op de Fransche en Spaansche vloot, uit meer dan 30 linieschepen bestaande, welke bestemd was om het kanaal schoon te houden en den overtogt te dekken. Maar de Admiraal villeneuve, die over deze vloot het bevel voerde, wist, nadat het hem gelukt was de haven van Brest uit te komen, de vijandelijke eskaders, die hem in de West-Indien zochten, te misleiden; en keerde naar de kusten van Frankrijk, maar niet in het kanaal, terug, terwijl hij, zonder gebruik te maken van het geluk, dat hij de Engelschen, die niet zoo sterk waren dan hij, ontmoeten mogt, zich eindelijk liet insluiten. Aan den anderen kant, maakte Oostenrijk aanzienlijke toebereidsels ten oorlog, liet zijne legers op eenen ontzagverwekkenden voet brengen, en sloot eene alliantie met Rusland. Dit bewoog napoleon, de expeditie op te schorten, en zijne krachten tegen Oostenrijk aan te voeren. Hij deed zijne kust-armée in slagorde en met geforceerde marschen naar den Rijn trekken, alwaar dezelve naauwelijks was aangekomen, toen de krijgsverrigtingen een begin | |
[pagina 102]
| |
namen, waarbij zij zich gedroeg op eene wijze, alsof zij daartoe door een veelmaandig verblijf en eene plaatselijke kennis was voorbereid. Prins murat werd plotselijk met het opperbevel belast over de reserve, hetwelk lodewijk tot dusver had bekleed, wordende aan dezen het kommando over de bezetting van Parijs, gedurende des Keizers afwezigheid, opgedragen. Gedurende dezen veldtogt, tot op het einde des jaars 1805, spreidde lodewijk eenen onnavolgbaren ijver en eene voorbeeldelooze werkzaamheid in zijn kommandement van Parijs ten toon. Hij had hetzelve alleen aangenomen op deze voorwaarde, dat slechts de militaire zaken hem zouden betreffen, en dat alles, wat de politie en de andere betrekkingen van zijnen voorganger betrof, aan anderen zoude worden opgedragen. Met weinige of bijna geene troepen, handhaafde hij de rust, ondanks den verwarden toestand der geldmiddelen, de kabalen en de buitengemeene beweging van al de partijen, en schrikwekkende zamenrottingen van het ontelbaar Parijsch gemeen, welke alle nachten vermeerderden en grooter werden, en waartoe het gebrek aan geld, het wankrediet van de Fransche Bank, de verwachting van belangrijke gebeurtenissen, en misschien de geheime ontwerpen der oproermakers, aanleiding gaven. In weerwil van al deze hinderpalen, ruimde hij niet slechts alle zwarigheden uit den weg, maar zond ook dagelijks versterkingen naar de groote armée. Hij hield dikwijls briefwisseling met zijn' | |
[pagina 103]
| |
broeder, woonde den Raad der Ministers bij, en hield een wakend oog op de kusten van het Westen, Brest, Antwerpen en Holland. Toen de Anglo-Zweedsche armée en de Pruisen, Holland en het noorden van Frankrijk bedreigden, beval de Keizer, die in Oostenrijk de handen vol werk had, het leger van het noorden te verzamelen. Met den meesten spoed zond hij een' kourier naar lodewijk af, met verzoek om het onmogelijke ter daarstelling van dat leger te bewerkstelligen, ten einde het noorden van Frankrijk, de scheepsdokken te Antwerpen en Holland te beschermen. Ondanks de moeijelijkheid der zaak, welke des Keizers Ministers onmogelijk toescheen, gelukte het lodewijk, door kracht van zorg, ijver en werkzaamheid, zijne armée op eenen ontzaggelijken voet te brengen, en juist eene maand na de dagteekening van het dekreet zijnes broeders, schreef hij hem uit Nijmegen, dat hij met dezelve gereed stond om zijne bevelen te ontvangen. Twee divisien, onder de bevelen der Generaals laval en lorge, bevonden zich te Gulik aan den Rijn; twee anderen stonden te Nijmegen, en de twee legers bevonden zich op de grenzen Van Holland naar de zijde van Westfalen; zoodat, van welk een' kant de vijand ook naderde, al de divisiën met de grootste snelheid tegen hem konden aanrukken, en tevens de boorden van den Rijn, Holland, Antwerpen zelfs, wanneer er een aanval te zee mogt geschieden, dekken kon. In dezen tusschentijd, werden de sterke plaatsen van Hollandsch | |
[pagina 104]
| |
Braband in staat van verdediging en Holland gerust gesteld, en de Pruisen, die weinige dagen te voren, niemand gezien hadden, om hen den toegang tot Holland en de Fransche grenzen te betwisten, schenen deswege zeer verwonderd te zijn. Deze manoeuvre had eenen grooten invloed op de onderhandelingen, die, in het Fransche hoofdkwartier, plaats vonden tusschen Frankrijk en Pruissen, welke laatste Mogendheid op het punt stond zijne oorlogsverklaring te doen. Dit gebeurde echter niet, en de Keizer vernam, door den Graaf haugwitz, Minister van Pruissen, dat de armée van het noorden, zich aan de grenzen van het Pruislisch Hertogdom Berg bevond, terwijl napoleon nog aan de mogelijkheid twijfelde, dat dezelve ooit tot stand zoude kunnen gebragt worden. Het eerste verzoek van haugwitz was een bevel aan deze armée, om niet verder voort te marcheren. De Keizer betuigde openlijk, zoowel in een der bulletins der groote armée, als door zijne brieven, hoezeer hij over zijnen broeder voldaan was; doch een wijl daarna betoonde hij zich zeer ontevreden, dat het grootste gedeelte der bezetting van Parijs die hoofdstad verlaten had, om het noordelijk leger te versterken. Toen lodewijk derhalve in zijn hoofdkwartier de tijding van den veldslag bij Austerlitz en tevens die van den vrede ontvangen had, haastte hij zich om de troepen, die tot het garnizoen van Parijs behoorden, terug te zenden. Hij stelde de overigen onder de bevelen van den Generaal colaud, | |
[pagina 105]
| |
Senateur, die tot dus ver het eerste korps van het noordelijk leger gekommandeerd had, terwijl hij hem tevens met het opperbevel over de Fransche armée in Holland bekleedde. Vervolgens begaf hij zich naar Straatsburg, om den Keizer te begroeten, die, na den luisterrijken veldtogt van Austerlitz en het sluiten van den vrede, naar Parijs terugkeerde. Toen de armée van het noorden, met zoo veel spoed bijeengebragt, bijna onmerkbaar aan de Hollandsche grenzen genaderd was, had kalkreuth, Opperbevelhebber der Pruissische troepen in Wezel, onder een beuzelachtig voorwendsel, aan lodewijk geschreven, vermoedelijk om zich te verzekeren, of hij zich nog bij de armée bevond; waarop deze hem antwoordde, dat hij geen geloof kon slaan aan den oorlog tusschen Frankrijk en Pruissen, een inderdaad onstaatkundige oorlog, die altoos ten nadeele der laatstgenoemde Mogendheid moest uitvallen. Daarna spoedde hij zich, om den brief van den Pruissischen Generaal en zijn antwoord aan den Keizer te doen toekomen. De Keizer ontving zijn' broeder te Straatsburg op eene zeer koele wijze. Hij berispte hem wegens de overhaasting, met welke hij de troepen naar Parijs terug gezonden, en vervolgens Holland verlaten had. De Keizer liet zich toen eenige woorden ontvallen, met betrekking tot zijne oogmerken omtrent dat gewest. ‘Waarom hebt gij hetzelve verlaten?’ vroeg hij aan lodewijk, ‘men zag er u gaarne; gij had er u moeten blijven ophouden. De vrede gesloten zijnde,’ antwoordde lodewijk, | |
[pagina 106]
| |
‘poogde ik den misslag, waarover gij mij in uwe brieven berispt had, te herstellen, door de troepen naar hunnen post terug te zenden, uit welke ik hen, ter versterking van het noordelijk leger, geroepen had. Wat mij betreft, aan wien gij het militair kammando over de hoofdstad, gedurende uw afzijn, had opgedragen, mijn pligt vorderde er mij bij uwe terugkomst te bevinden, bijaldien ik niet gedacht had beter te doen, u te komen ontmoeten. Ik beken,’ voegde hij er bij, ‘dat het gerucht in Holland, zoo omtrent mij, als wegens eenige verandering in het Gouvernement van dat land, mijn vertrek verhaast heeft. Dit gerucht is dezer vrije en achtingwaardige natie onaangenaam en ook niet behagelijk voor mij.’ Hij bespeurde, uit het antwoord des Keizers, hoe oppervlakkig hetzelve ook ware, hoe gegrond dit gerucht was. Maar lodewijk bekreunde zich weinig daaraan; hij was overtuigd, dat hij gemakkelijk een voorwendsel zou vinden, om den hoogen rang, welke men hem had toegedacht, van de hand te wijzen, een rang, naar welke hij niet streefde, maar het voorwerp der wenschen van vele andere leden zijner familie uitmaakte. De Keizer begaf zich van Straatsburg naar Parijs, gevolgd door lodewijk, die echter vijf maanden later genoodzaakt was, Frankrijk te verlaten. |
|