| |
| |
| |
Komst tot den troon.
1806.
Staat van Europa in 1806.
De vijanden van Keizer napoleon zagen zich in hunne hoop bedrogen; zij hadden zich verbeeld, dat de Franschen, die niet meer voor hunne vrijheid maar voor eenen meester streden, niet meer dezelfden zouden zijn; zij dachten, dat napoleon, zoo beroemd wegens zijne krijgsverrigtingen in Italië en Egypte, doch welke zijne krijgskundige bekwaamheden nog niet, op de uitgestrekte velden, die door den Rijn worden bepaald, en waar onoverzienbare vlaktens, die hem geheel onbekend waren, hem verpligtten om een gansch ander grondbeginsel aan te nemen, beproefd had, voor het minst daar niet de wonderen van Castiglione en van Maringo zoude kunnen hernieuwen. Doch zij vergisten zich..... De Franschen toonden, zoo als zij steeds op eene onwederlegbare wijze bewezen hebben, dat zij onverwinnelijk zijn, wanneer zij slechts wel worden aangevoerd. De Keizer, door eene berekening, welke slechts hij alleen in staat was te maken, ont- | |
| |
wikkelde nu, zonder een ander stelsel te omhelzen, eene tot nog toe onbekende krijgskunst. Hij bestuurde tien of twaalf legers tevens, en met hetzelfde gemak als hij het opperbevel over één leger had gevoerd. Hij was overal, en steeds op den oogenblik wanneer zijn bijzijn vereischt werd. Hij omringde de Oostenrijkers in hunne stellingen, brak hunne linie, en dwong hen om een ander plan te beproeven, hetwelk hij hun te naauwernood den tijd liet te vormen: hij noodzaakte hen dus om zich in hunne krijgskundige bewegingen naar de zijnen te schikken, en deed dit op eene onnavolgbare wijze. Hij schreef zijne vijanden een doorzigt en eene voorzigtigheid toe, welke zij niet bezaten, en daar hij zijne berekeningen daarop grondde, viel hem juist het tegendeel te beurt van hetgeen het lot van eerstgenoemden was.
De Keizer behaalde onophoudelijk de grootste voordeelen, en de uitkomst zijner pogingen waren genoegzaam altijd oneindig gunstiger en aanmerkelijker dan hij zich had kunnen voorstellen; terwijl de anderen, die even onbillijk in hun oordeel over het Fransche leger als verdwaald in hunne berekeningen waren, altijd de grootste moeijelijkheden, die zij zich niet hadden voorgesteld, moesten ondervinden, vandaar de wonderen van Maringo, Ulm en anderen. Geheel Europa moest dus even als Frankrijk de voordeelen, welke het Fransche leger onder het geleide des Keizers behaalde, alleen aan de kunde en het vernuft van laatstgenoemden toeschrijven.
De Franschen, die terug gekomen waren van hun- | |
| |
ne vrees wegens den invloed, die de verandering des Gouvernements op hunnen krijgsroem zoude kunnen maken, na den gedenkwaardigen oorlog van 1805, zagen nu met hoogmoed een groot gedeelte van den Duitschen adel hunne hulde aan hun nieuw Gouvernement komen bewijzen. Reeds in den winter van 1802 was de Prins van Oranje Nassau, de zoon van den voormaligen Stadhouder, eene schadevergoeding aan Frankrijk komen vragen, en had als zoodanig het prinsdom van Fulda gekregen. In den winter van 1805 op 1806 bevonden zich een groot aantal Vorsten en Duitsche heeren te Parijs. De Keizer, die het grootste gedeelte der leden van het rijnverbond genoodzaakt had, om met hem in verbond te treden, zag zich door dezen omringd en gevleid. (Courted.)
Na het sluiten van den vrede beschouwde hij Pruissen zonder vrees, doch niet zonder eenig gevoel van misnoegen, sedert hetzelve hem zoo zeer bedreigd had in den oogenblik van den slag bij Austerlitz. Hij had zoo spoedig de vrees, welke hem die natie veroorzaakt had, niet kunnen vergeten, noch zich kunnen ontveinzen, dat dezelve alstoen het lot van Frankrijk in handen had gehad.
Turkije was terug gebragt tot deszelfs natuurlijke vriendschappelijke betrekkingen met Frankrijk, hoezeer hetzelve nog steeds eenig mistrouwen bleef koesteren tegen eene natie, die, te midden van den vrede, Egypte had overweldigd.
Italië was geheel onderworpen door het bezetten van Napels, en slechts eene eenige plaats, Gaëta
| |
| |
bood nog eenigen wederstand, het overige kon als met Frankrijk vereenigd beschouwd worden.
Spanje, minder beschaafd dan het overige van Europa, behield nog deszelfs ruwheid, krachten, matigheid en het karakter van vroegere eeuwen, in weerwil der bijgeloovigheid des volks en de ontaarding der grooten. Ondertusschen werd dit volk in Frankrijk miskend en bijna veracht, hoezeer elk onbevooroordeeld reiziger zeer gemakkelijk deszelfs veerkracht en de wezenlijke verdiensten van deze natie konde ontdekken. Maar de Spanjaarden waren, gedurende de revolutie, door Fransche Generaals geslagen, welke door de tegenwoordige krijgsbevelhebbers ver beneden hun geacht werden, zoodat van alle Europesche volkeren, dit land, door den Keizer het minst geacht en het minst gevreesd werd. Oostenrijk was nog eenmaal overwonnen en tot den vrede genoodzaakt. Rusland was het eenige land, hetwelk in Frankrijk eene wezenlijke aanmerking verdiende. Men was in onderhandeling met Engeland. Laten wij thans overgaan tot den toestand van Holland.
Wanneer men in aanmerking neemt het vochtig, onvruchtbaar en onbebouwd voorkomen van het grootste gedeelte des lagen en overstroomden gronds van dit land, die, om zoo te zeggen, door de kunst, aan de zee ontwoekerd is, van de eene zijde ondermijnd en weggespoeld wordende door de voornaamste rivieren van Europa, die zich, door hetzelve stroomende, in zee werpen, van den anderen kant steeds bedreigd door de onstuimige en woelen- | |
| |
de zee, die deszelfs kusten bespoeld. Wanneer men in aanmerking neemt den verwonderenswaardigen arbeid, welke de Hollanders genoodzaakt zijn te doen, om hun land te onderhouden en het boven water te doen blijven, wanneer men in aanmerking neemt de onophoudelijke zorgen, de werkzaamheid en de bewonderenswaardige vlijt, welke zij moeten aanwenden, om zich van het noodige te voorzien, in een land, zoo onvruchtbaar, zoo kostbaar, zoo gevaarlijk en in zulk eene ongunstige luchtgesteltenis, dan is het naauwelijks te gelooven, dat dit volk hun land kan beminnen. Men beklaagt het, dat de Hemel het niet beter verzorgd heeft, en men zoude hetzelve zeer gemakkelijk kunnen vergelijken bij eene vereeniging van bannelingen, die uit den schoot van andere maatschappijen waren geworpen, om op eenen ondankbaren en ongezonden grond te moeten leven. Doch wanneer men dan deszelfs zeden en karakter van nabij beschouwt, dan erkent men deszelfs deugden, opregtheid, gezond verstand, gehechtheid aan pligtbetrachting, geduld, werkzaamheid, matigheid in het genieten van vermaken, en deszelfs liefde en dankbaarheid voor de oorzaak van al het goede. Wanneer men de vatbaarheid der Hollanders, in alles, wat zij ondernemen, gade slaat; wanneer men het oog werpt op de groote mannen, die hetzelve in alle vakken, zonder uitzondering, heeft opgeleverd, op den staat van hunnen akkerbouw, van hunnen koophandel, hunne kunsten en wetenschappen, den hoogen trap hunner beschaafdheid en van hunne
| |
| |
kennis, dan zoude men veeleer dit volk vergelijken bij eene maatschappij van wijsgeeren, die, verontwaardigd wegens de dwaasheden, de dwalingen en verkeerdheden van andere volken, zich een hoekje lands hebben uitgekozen, om aldaar volgens hunne zeden en naar de inspraak van hun geweten te leven, terwijl zij met medelijden de praal en de luidruchtige vermaken, de grootheid, de weelde, de ligtzinnigheid en onzedelijkheid van anderen beschouwen. - Of wel als een volk, dat door het Opperwezen bestemd is, om andere volken ten voorbeeld te verstrekken.
In waarheid, er is geen volk meer dankbaarheid aan de Voorzienigheid verschuldigd dan de Hollanders. Alle jaren wordt deszelfs grondgebied verscheidene malen met eene geheele verwoesting bedreigd, of door de rivieren, die het veeltijds overstroomen, of door de stormen des oceaans, die zoo dikwerf deszelfs kusten met verbrijzelde schepen bedekt en zijne vreesverwekkende golven tot boven de dijken en de hoogste gebouwen verhest.
Wanneer er dus een volk bestaat, aan hetwelk de onafhankelijkheid, de vrijheid, de goede zeden, matigheid, moed en Godsdienst dierbaar moet zijn, dan zijn het ontegenzeggelijk de Hollanders.
Meer door den drang der omstandigheden, dan door de dwingelandij van philips II en de knevelarijen van zijne zendelingen, genoodzaakt, verkreeg dit volk zijne vrijheid in de 16de eeuw. Welke deugden lag hetzelve aan den dag! Welk een vertrouwen op de Voorzienigheid bezielde het,
| |
| |
en welk eene ondersteuning vloeide hetzelve uit beide deze bronnen toe!
Het vestigde zich in zijne moerassen, welke door niemand aan hetzelve benijd werden, dewijl dit volk toen arm en krachteloos was, en hun grond geene aanmerking verdiende.
Zij begonnen eerst toen wangunst bij andere volkeren te verwekken, toen hunne krachtdadige pogingen over alle in den weg staande hindernissen hadden gezegevierd.
Maar toen ook, wel verre van in rust en vrede deszelfs geluk te kunnen genieten en de vruchten van zijnen arbeid te kunnen smaken, wel verre van werkzaam te kunnen zijn tot deszelfs vestiging en uitbreiding, moest het met twee verschrikkelijke vijanden worstelen: de wangunst en de inwendige verdeeldheid. Het maatschappelijk verbond werd aldus nog niet gesloten; ongelijkheid en onzekerheid in het daarstellen van wetten, was het gevolg daarvan; de dijken werden in menigte op den beperkten grond aangelegd, doch zonder algemeen ontwerp, zonder orde en zonder nut voor het vervolg, en alleenlijk naar de behoefte des oogenbliks, en volgens het bijzonder belang van enkele personen.
Ondertusschen, en in weêrwil van al deze zwarigheden, hield Holland zich, gedurende twee eeuwen, in den rang van de eerste Mogendheden staande. Het bood wederstand aan allen, of hield andere volken in bedwang, tot nu slechts eenige jaren geleden.
| |
| |
Gelukkig zoude het voor Holland geweest zijn, wanneer het zich deze weldaden der Voorzienigheid, gedurende dit tijdperk, ten nutte had gemaakt, indien het een gepast gebruik had weten te maken van de lessen der ondervinding, en de gemakkelijkheid, waarin het zich bevond, om deszelfs Gouvernement, door het daarstellen van wijze en evengelijke verdraagzame en krachtige wetten, te vestigen, hetgeen zoo noodig ware geweest, om aan hetzelve kracht, eenheid en werkzaamheid te geven; zoo noodig, om in het verval der volksdeugd, zoo noodzakelijk in een gemeenebest, te voorzien; zoo noodig eindelijk, om der eigenbaat, der adelregering (aristocracy), of veeleer de alleenheersching der voornaamste burgers (oligarchy) aan de onbeschoftheid van het gemeen van een zoo handeldrijvend land, en eindelijk aan de kunstenarijen der naburige Mogendheden palen te stellen, die meer en meer veld wonnen in dit gemeenebest, dagelijks den vaderlandschen geest verflaauwden, en de eendragt en de volksdeugden ondermijnende, eindelijk het gemeenschappelijk gebouw moesten doen wankelen.
Hoezeer de zedelijkheid van dit volk ontegenzeggelijk is, kan men evenwel niet ontveinzen, dat dezelve door de algemeene ontaarding evenwel werd aangetast, en dat dezelve, sedert langen tijd, aanmerkelijk is verminderd; doch daar andere natiën, te dezen opzigten, veel rasser schreden tot de verbastering hunner zeden deden, bleven de Hollan- | |
| |
ders, in vergelijking van dezelve, toch steeds op denzelfden stand.
De Prinsen van Oranje hadden eene zware taak te vervullen; want buiten en behalve alles, wat zij ten nutte van hun land moesten aanwenden, hadden zij nog bovendien te worstelen met den trotschen volksgeest der voorname burgers, de ingewortelde vooroordeelen bij allen, het traag en berispend karakter van een groot deel der bewoners van dit land, en het eigenbelang, dat zich wist te verschuilen onder de mom van het belang der steden of bijzondere familiën.
Het is een ongeluk voor Holland geweest, dat willem I is overleden, alvorens het maatschappelijk verdrag van zijn land op goede, verdraagzame, en naar den staat van Europa gewijzigde gronden te vestigen, als wanneer de tijd hetzelve onwankelbaar had kunnen maken. Terwijl de acte van unie, die in den haast en in een hagchelijk oogenblik was gemaakt, en die men zeer verkeerdelijk als de heilige arke des verbonds (holy ark) beschouwde, en welke men dus niet mogt aanraken, natuurlijkerwijze door den tijd moest verzwakken, den Staat moest verhinderen, om zich op eenen vasten grond te vestigen, voedsel aan den geest voor het provinciaal belang boven dat van het algemeen belang des vaderlands moest geven, de banden, die gelegd waren, moest verlammen, en eindelijk het ongeluk des lands moest bewerken.
Wanneer een middelmatige staat zich in eenen toestand bevindt, dat zijne magt en zijn invloed
| |
| |
zeer veel grooter zijn dan deszelfs uitgestrektheid en bevolking, en dezelve daardoor aan grootere rijken gelijk kan gesteld worden, dan is het noodig, dat dezelve voorwaarts ga, dat deszelfs wezenlijke magt gelijk worde aan de rol, die hij speelt, of wel, dat hij terugkeere naar deszelfs natuurlijken, met deszelfs groote geëvenredigden, stand. Door eene vermeerdering moet men niet alleen verstaan eene aanwinst van grond, van magt en bevolking, maar tevens deszelfs innerlijke vastigheid, dat wil zeggen: eenheid van gevoelen (homogenealness) en eendragt tusschen de leden van deszelfs Gouvernement, liefde tot het vaderland en zedelijkheid des volks. Hoe was het dus mogelijk, dat men voor de toekomst niet vreesde, toen Engeland, Frankrijk, Duitschland, en zelfs Rusland, van tijd tot tijd voorwaarts gingen, terwijl Holland op deszelfs ouden standpunt bleef? Hoe was het mogelijk, dat men niet gevoelde, dat de wetten en maatschappelijke banden verlammen zouden, wanneer men dezelve niet verbeterde en volmaakte, en hen niet gelijk stelde aan die van andere Mogendheden? Waarom volgde men het voorbeeld van Engeland niet? Willem III, die Koning van Engeland was, trachtte deze de Engelschen meer aan banden te leggen, dan hij, in hoedanigheid van Stadhouder, de Hollanders deed?
Hoe was het mogelijk, dat men de toekomst niet vreesde? hoe konde men hopen de voorvaderlijke deugden en zeden te zullen kunnen behouden, wanneer men de steden bijna geheel op zich zelve met
| |
| |
vreemde Mogendheden in onderhandeling zag treden, terwijl de koophandel, de wezenlijke grondslag des aanwezens van dit volk, hetzelve in onophoudelijke en menigvuldige betrekkingen met alle andere volkeren onderhield?
Willem III schijnt den waren toestand van zijn land te hebben gevoeld, doch hetzij dat de troon van Engeland zijne vaderlandsliefde verzwakt heeft, hetzij dat de tegenkantingen, die hij ontmoette, hem hebben ontmoedigd, hij deed niets anders dan een ruw ontwerp ter verbetering maken, en liet hetzelve weldra geheel varen. Het was, onwedersprekelijk, eene moeijelijke taak om Holland tot eenen monarchalen staat te brengen; doch het is waarschijnlijk dat dit gebeurd zoude hebben na den verschrikkelijken dood der gebroeders de wit, of na zijne expeditie naar Engeland; het ware mogelijk geweest, om in het laatstgenoemde tijdsgewricht, aan het bedreigde Holland, dat aan zijnen Stadhouder, tevens Koning van Engeland, onderworpen was, de monarchale, doch tevens vrije regeringsvorm van laatstgemeld land te doen aannemen.
Doch, zoo als montesquieu zegt: ‘te alle tijden hebben de zwarigheden zwarigheden doen geboren worden;’ en die, welke in Holland uit een, niet eensgezind, Gouvernement voortvloeiden, wanneer men zich zoodanig kan uitdrukken, heeft men niet gevoeld, omdat de goede uitslag der pogingen van de Prinsen van Oranje, en de grooten mannen van dit gemeenebest, die men alleen aan hun vernuft en onvermoeide vlijt, om de gebreken
| |
| |
der regeringsvorm daardoor te vergoeden, moet toeschrijven, het volk gerust stelde, en zelfs eenig gewigt gaven aan de verzekerende stellingen der aanzienlijke regenten, die de teugels des bewinds hielpen besturen, en welke hierin bestonden: ‘dat de nationale roem een gevolg was van den oorspronkelijken regeringsvorm, en dat de daartegen overgestelde gevoelens van de Stadhouders en hunne vrienden, niet anders dan een gevolg van derzelver eerzucht waren; dat het genoegzaam was, wanneer men in hagchelijke omstandigheden eenen Generaal aan het leger gaf, en dat men voor het overige zich wel moest wachten, om iets aan het tractaat van de unie te veranderen, dewijl men dit moest beschouwen als het steunpunt der openbare en personele veiligheid. enz.’
Deze wijze van redeneren begunstigde te veel de eerzucht der menigte van Burgemeesters, Schepenen en andere afzonderlijke bewindvoerders van het land, om niet altijd een zeer groot overwigt te blijven behouden, en daar het belang van het huis van Oranje tot op een zeker punt aan het algemeen belang van het land verbonden was, zoo was het onmogelijk om het een van het ander af te scheiden in de daden en de gedragingen van deze familie.
Hieraan moet zonder twijfel worden toegeschreven, dat Holland zoo lang in dezelfden toestand bleef, en dat deszelfs Gouvernement geene meerdere vastigheid of nadruk verkreeg. Zelfs toen niet, toen de kracht der waarheid, of wel de gebeurtenissen, de Hollanders verpligtten, om het Stadhouderschap
| |
| |
erfelijk te verklaren. - De eerste gelegenheid, die zich daartoe aanbood, maakten zij zich ten nutte om dat zelfde Stadhouderschap af te schaffen.
In de eerste helft der voorgaande eeuw was Holland zonder Stadhouder, en het is van dit tijdvak af, dat men kan zeggen, dat Holland in verval is geraakt. Willem IV, die vervolgens weder tot Stadhouder benoemd werd, gevoelde dit, en zijn ontwerp, om de souvereine magt in handen te krijgen, mislukte. Willem V, de laatste Stadhouder, had zeer veel moeite om zijn gezag te handhaven; en de Amerikaansche revolutie, welke gedurende zijnen tijd voorviel, en waarvoor de Hollanders niets deden, bewijst genoegzaam het verval van hunne magt.
De verlichting, de nieuwigheidsgeest en de gemeenebest-gezindheid maakten door gansch Europa de grootste vorderingen, en bragt dit volk juist tot een stelsel, hetwelk tegenstrijdig was aan hetgene voor hetzelve zoo noodig was. De Hollanders waren niet voorzigtig genoeg, om te zien, dat, zoo andere Staten in Europa, door den voorspoed der verlichting voortgestuwd, en door de overwegingen des volks weggesleept, het noodig vonden, om eenige meer vrijheidademende denkbeelden aan hunne wijze van regeren te paren, dit echter voor hen in het geheel niet toepasselijk was. Integendeel om hunnen toestand te verbeteren, hadden zij meer eene monarchale regering moeten naderen, en de staatsregeling der Provinciën tot één punt moeten vereenigen, opdat Holland geheel vreemd zoude blij- | |
| |
ven van de op handen zijnde onrustige bewegingen, en geheel verwijderd zoude zijn van de buitensporigheden, die in andere landen plaats vonden. Doch bij den aannaderenden storm, die Europa zoo vreesselijk heeft geteisterd, dacht men in Holland aan geheel andere zaken, en weldra zag men in dit land de Franschen, de Engelschen, de Pruissen, de Duitschers, en het getal der goede en ware Hollanders werd bijna onmerkbaar in de voorname klasse der inwoners.
De inval der Pruissen voleindigde de vernietiging van den goeden openbaren geest, en alle hoop op verbetering was geheel en al verloren. Zoodra als het Huis van Oranje, aan hetwelk de natie hare onafhankelijkheid en haren roem verschuldigd was, eene vreemde magt inriep, kon men geene hoop meer voeden, om den openbaren geest en de voor elke maatschappij zoo noodige vaderlandsliefde op te wekken. Hoezeer men zegt, dat dit alleen in een gemeenebest noodig is, dewijl de dwingelandij denzelven uitdooft, schijnt het evenwel, dat de vaderlandsliefde voor elken Staat, die geen volstrekt potisme is, als noodig beschouwd moet worden.
Frankrijk bleef bloot aanschouwer van den inval der Pruissen in Holland, en ontving de Hollanders, die als vijanden van het huis van Oranje hun land ontvlugtteden, binnen deszelfs grenzen. Toen nu naderhand de Fransche revolutie het vuur des oorlogs door bijna geheel Europa ontstoken had, veroorzaakten deze vlugtelingen eene oorlogsverklaring tegen Holland, en kwamen vervolgens, met den sa- | |
| |
bel in de vuist, weder in hun vaderland, terwijl zij de vreemde legerbenden geleidden. Het vaderland van willem I en van van der werf bezat aldus geene andere inwoners dan dezulken, waarvan het eene gedeelte de Pruissen en het andere gedeelte de Franschen hadden binnengeroepen.
Sedert dit tijdvak, 1795 tot in 1806, volgde Holland geheel en al de Staatkunde van Frankrijk. Bij het inrukken der Fransche troepen door deszelfs bondgenooten verlaten; verraden door een groot aantal van deszelfs voortvlugtige inwoners; overvallen onder de begunstiging van eenen zeer strengen winter, die al de in het werk gestelde inundatien tot den grond toe deed bevriezen, waardoor deszelfs middelen van verdediging verlamd werden, moest dit land een voor hetzelve zeer schadelijk tractaat sluiten. Volgens dit verdrag, bezettede het Fransche leger het geheele Gemeenebest, welk laatste de zeer groote schatting van tweemaal honderd en twintig duizend millioenen tournois moest betalen, doch deszelfs onafhankelijkheid en de onkrenkbaarheid van deszelfs grondgebied werden gewaarborgd, terwijl een tractaat van alliantie met Frankrijk weldra deszelfs toestand vestigde. Van dien oogenblik af aan, tot aan de komst tot den troon van Keizer napoleon, had Frankrijk zulk eenen onbepaalden invloed op Holland, dat bij elke verandering in het Gouvernement, die bij het eerstgemelde voorviel, ook Holland, na eenig dralen en wederstand te bieden, dat voorbeeld volgen moest, hetzij om eenigermate het gebeurde te Parijs te
| |
| |
regtvaardigen, hetzij om de eigenliefde der nieuwe Gouvernementsleden te vleijen.
De Engelschen bragten het hunne toe, om den invloed van Frankrijk op Holland te vermeerderen, en laatstgemelde te verhinderen om zijne onafhankelijkheid te hernemen. Vereenigd met de Russen, deden zij, in het jaar 1799, eene landing aan den Helder; de natie stond op, en ondersteund door een Fransch leger, werden de vijanden van derzelver grondgebied verjaagd.
Van dien oogenblik af aan kregen de bevelhebbers der Fransche troepen en de Agenten van derzelver Gouvernement gelegenheid, om eenen toon en een gedrag aan te nemen, welke hun geenszins voegden; een groot gedeelte der troepen bleef in Holland. Frankrijk, zonder zich geheel en al te bemoeijen met de inwendige zaken des lands, wist evenwel meer en meer in alles, wat hetzelve betrof, zich in te dringen, en ongevoelig werd deszelfs invloed al te groot.
Ondertusschen verbitterde de onderscheidene Fransche gemeenebestgezinde Gouvernementen, en dat van den Keizer, onder den titel van Consul, de natie in geenen deele, dewijl zij dezelve de vrije uitoefening van hare wetten en gewoonten lieten behouden; men vergenoegde zich met den uitwendigen vorm des Gouvernements, en met onderscheidene opbrengsten, welke aan Frankrijk betaald werden, en bij het Hollandsche volk, onder alle soorten van voorwendsels, werden geheven. Wanneer dus al niet geheel en al het regt der volken en de billijkheid
| |
| |
geëerbiedigd werd, zoo nam men toch voor het uiterlijke de houding aan, alsof men dezelve eerbiedigde. De onderscheidene gemeenebestgezinde Fransche Gouvernementen hadden altijd de voorzigtigheid van niet te verlangen, dat de wetten en gewoonten der Hollanders aan hen werden opgeofferd; zij volgden de grondstelling van montesquieu: ‘dat men onder alle Gouvernementen in staat is van tergehoorzamen.’
De Hollanders hebben eene natuurlijke neiging tot den arbeid en tot een huisselijk leven; zij zijn standvastig, moeijelijk te verbitteren, hoezeer zij eenmaal daartoe gekomen zijnde, verschrikkelijk in hunne woede zijn, zij haten de onlusten en de onbillijkheid. Zij vergenoegden zich aldus met het behoud hunner regten, hunner onafhankelijkheid, hunner wetten en gewoonten, en verwonderden zich zelfs dat zulke nieuwe Gouvernementen, gedurende den tijd der onlusten gevormd, niet geheel en al de billijkheid en het regt der volken miskenden. Zij vertroostten zich, bij al de opofferingen die men van hen vorderde, met het denkbeeld, dat zij wel verpligt waren om het regt van den sterksten te eerbiedigen, en met de mogelijkheid, waarin zij zich nog bevinden, om in alles aan hunne behoeften te kunnen voldoen, door hunnen ijver, hunne naarstigheid en hunnen arbeid te verdubbelen: de zee, hun natuurlijk element, was voor hen nog niet gesloten, zij hoopte altijd nog op het einde van eenen oorlog ter zee, waardoor zij noodwendig hunne
| |
| |
wezenlijke onafhankelijkheid en eenen geheel vrijen koophandel moesten verkrijgen.
Na de benoeming van Keizer napoleon tot Consul, deed men onderscheidene pogingen om de Hollanders over te halen tot eene niet gemeenebestgezinde regeringsform; (antirepublican form of Governement) zij stemden toe om het getal hunner regeringsleden te verminderen, doch het was niet mogelijk, om hen tot eene grootere verandering te bewegen.
Maar toen, in 1804, het Monarchaal en erfelijk Gouvernement hersteld werd, beschouwden de Hollanders zich zeer gelukkig, dat zij niet gedwongen waren om dat voorbeeld te volgen, en hunne wetten zoowel als hunne gewoonten, en hunne voorregten, te mogen blijven behouden, door zich een eenig verkiesbaar Magistraatspersoon te zien geven, onder den naam van Raadpensionaris.
Deze laatste verandering maakte geene groote beweging; men was er gewoon aan geraakt, om alle nieuwigheden, die in Frankrijk voorvielen, op eenen afstand te volgen, en zij zagen in de pogingen van Frankrijk, om Holland eene regeringsvorm, meer gelijk aan die van eerstgenoemd land, te doen aannemen, niets anders dan een gevolg van eigenliefde, de natuurlijke eigenschap der Franschen, en de meerdere gemakkelijkheid, welke dezen daardoor zouden verkrijgen in het vorderen van nieuwe belastingen en nieuwe opofferingen.
Maar toen, in 1805, de oorlog met Oostenrijk
| |
| |
op nieuw uitbarstte, gaven de nieuwe overwinningen den Keizer gelegenheid, om andere ontwerpen te vormen. De openbare geest in Frankrijk was zeer verdeeld ten aanzien van Holland.
Sommigen waren van oordeel, dat hij, die de magt in handen heeft, zich niet behoeft te bekreunen aan de regtvaardigheid of het regt der volken, en vonden het allerbelagchelijkst, dat men Holland niet bij Frankrijk inlijfde.
Anderen wilden de landen aan den linkeroever der rivieren in bezit nemen, ten einde aldus de versterkte steden van Braband, tot aan het kanaal de Eendragt, met Frankrijk te vereenigen, en aldus deszelfs natuurlijke grensscheiding te voltooijen.
Zij wilden de vestingen Bergen op Zoom, Breda, 's Hertogenbosch, Grave en Nymegen in bezit nemen; doch Bommel, het eiland Schouwen, Tholen en het overige van Zeeland; aan Holland laten behouden, hetwelk deze plaatsen niet wel missen kon, en die bovendien meer ten laste, dan ten voordeele van Frankrijk zouden zijn geweest.
Eene derde partij hield staande, dat het integendeel van zeer veel aanbelang was om Holland in zijn geheel te houden, dan hetzelve te verdeelen, en dat men het vooral niet in bezit nemen moest. ‘Dit land,’ zeiden zij, ‘is als een kostbaar voorwerp, dat al zijne waarde zal verliezen, wanneer het met het uitgestrekte rijk wordt te zamengesmolten.’ Zij meenden, dit het voor het belang van den Franschen koophandel beter was, om door onbepaalde en niet aangewezene grenzen
| |
| |
omringd te zijn, dan wel eenige stukken gronds te ontnemen aan een volk, welks nabuurschap, vlijt en rijkdom, reeds zoo vele voordeelen aan Frankrijk hadden geschonken en nog konden schenken.
De voorname zaak was aldus om de vriendschap en het vertrouwen van dit volk te trachten te behouden; en te meer, daar noch Engeland, noch Rusland immer zouden kunnen toestaan, dat een land, zoo belangrijk voor alle natiën en den tegenwoordigen staat hunner betrekkingen en hunnen koophandel, het eigendom van Frankrijk zoude zijn.
Dat te dezen opzigte Frankrijk het meeste belang had in de welvaart en de onafhankelijkheid van Holland, hetwelk zeer wel zonder Engeland zoude kunnen bestaan, wanneer het door Frankrijk begun stigd werd; doch hetwelk voor Engeland onmisbaar zoude zijn, voor zoo lang dit landje in deszelfs onafhankelijkheid bewaard bleef. Door dit land alleen kon men zich vleijen, om deze hoogmoedige eilanders eenen gevoeligen slag toe te brengen en hen, in een zeker opzigt, afhankelijk van het vaste land te maken. Dat de schijnbare tegenstrijdigheid van het wederzijdsche nut en de mededinging van Holland en Engeland zich natuurlijk ophelderde, wanneer men de zaken met aandacht en onpartijdig beschouwde.
Dat eindelijk het Hollandsche volk eerlijk, opregt, vreedzaam en klein in vergelijking van het groote rijk, de zekerste vriend, de nuttigste bondgenoot en de wenschelijkste nabuur voor Frankrijk
| |
| |
was. Dat, zoo in andere rijken, die met Frankrijk gelijk stonden, de mogelijkheid bestond om aan een gedeelte van derzelver grondgebied al die hoedanigheden te geven, die Holland zoo belangrijk en nuttig voor Frankrijk maakten, dat dan de Gouvernementen van die landen, hoedanig dezelven ook waren, geenen oogenblik zouden moeten aarselen, om eene afscheiding daar te stellen en de onafhankelijkheid van zoodanig een gedeelte van hun grondgebied te verzekeren, ten einde daardoor de grootste voordeelen te trekken.
Zie hier thans wie lodewijk was, en in welk eenen toestand hij zich bevond in het tijdsgewricht, waarvan wij thans spreken.
|
|