Tweede Delfs Cupidoos schighje
(1656)–Arnold Bon– Auteursrechtvrij
[pagina 75]
| |
[pagina 76]
| |
Als sy mijn bewaren:
Tot veel duysent doon;
Of ist om dat ik sal moeten gedogen?
Mijn lijden zwaarte sien stees voor mijn oogen.
In d'onder aersche poelen,
G'loof ik is de pijn,
Der zielen daar sy woelen,
Soo niet als de mijn,
Doch ick magh wel geloven
Dat ik staag sal zijn verschoven
Van haar die mijn ziel boeyt,
Mijn liefde noch echter groeyt.
2.
Mijn Nimph is voor een ander vrint
Mijn oogen, zient niet dat des werelts wetten
Haar konnen beletten, dat sy mijn bemint.
Alleen de wet der liefde komt mijn verdrucken
En Amaril mijn soete Nimph ontrucken.
Kost gy u niet genoegen
| |
[pagina 77]
| |
Met mijn ziel te doon
Moest gy daar by noch voegen,
Amaril de hoon
Die ghy my doet lyden,
Door u spotten en verblyden,
Over de wreede smert,
Die ick ly in myn hert.
3.
Maar waartoe met dees droeve klacht
Myn tyt verspilt? Het zyn maer sottigheden:
Myn stantuastigheden
Zy doch steets belacht,
Wat mach het zyn, of wat mach myn bewegen?
Dat ick myn lijf en ziel niet stel daer tegen?
Hoe kan myn noch behagen
'tLeven Amaril,
Nu ghy hebt opgedragen
U leven en wil.
Een ander twelck sal enden.
| |
[pagina 78]
| |
Myn leven myn ellenden,
En al myn lijden Groot
Door d'overwreede Doot.
E.H. |
|