Delfs Cupidoos schighje
(1652)–Arnold Bon– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Stem: Herderin, Herderin.ACh wanneer! ach wanneer!
Zie ik die dagen weer,
Die 'k eertijts heb genoten.
Toen 't een of 't ander Lansje quam,
En mijn in bei zijn armen nam,
Dat heeft my nooit verdroten.
2. Gulde tijdt! Ionge tijdt!
Elaas! ik ben u quijt,
En 't bloeienst' van myn jaren
Is als een Roos, die open gaat,
| |
[pagina 186]
| |
En 't wintje van'er steeltje slaat,
Al spelend' heen gevaren.
3. Hoe ik lonk, 't is te laat:
Mijn Ouderdom, versmaat,
Is koel, en traagh in 't minnen,
Hei dat'er maar een Iongh-gesel
Kreeg Liefde tot mijn Ouwe-vel,
Ik zou 't noch wel beginnen.
4. Maar wat raat! maar wat raat!
In quijn in deze staat;
En blaas met stijve kaken
Op hoope, datter noch een vlam
Uit mijn bevrozen lippen quam,
En iemants hart mocht raken.
N.v.A. Brant je niet. |
|