Delfs Cupidoos schighje
(1652)–Arnold Bon– Auteursrechtvrij
[pagina 187]
| |
Stem: Ziet ginder komt een manke boo.MY dunkt ik nau mijn zelve ben,
Mijn vryheit wil m'ontslippen.
Wel dit gaat buiten spoor en pen:
Hoe, souden Venus-knippen
Open staan, en zou haar zoon zijn boogjen op my spannen?
Zeker 'k was bedorven dan:
Wijn, noch Glaasje, noch de Kan,
My zo getrouw, meer volgen zouw,
Ik sturf in korte wis van rouw.
2. Ik schat het Pijpjen, en Tabak
Meer lekkerny te wezen,
Dan trouwen, vaak vol ongemak.
Wie zou die Hel niet vrezen?
Heer bewaar mijn reinigheit, laat ik in't net nooit warren,
| |
[pagina 188]
| |
Van het Vrouwelijck geslacht.
Zelden 't wijf de man veel acht:
't Is voor en naar, Jan Zaggelaar,
Jan Frik, Jan Gort, Jan Freunik-vaar.
3. Jan kongterse, Jan hen, Jan zul,
Jan zotte-bol, Jan droogh-kloot,
Jan Oly-koek, Jan koome-lul,
Jan plomp, Jan gat, Jan droog-broot.
Jan bedil-al, Oly-bok, Jan zaly, Frik in't veur-huis.
Propdarm, Aschbeer, logge Jan,
Hongs-klink, Pakbier, veech-de-kan.
Jan kitte-bruit, Jan even-zuit,
Jan zoete-kaauw, Jan tuureluir.
4. Dat's op zijn Paasch-daags noch ezeit,
Dat zijn heur beste tarmen.
O broek! bewaar me voor de meit:
De droes daar in'er darmen,
De drommel haal'er al te maal, en zet'er op een hekel,
Met den Steen van Sysiphus
| |
[pagina 189]
| |
Op'er schoot. Ik zeg, als flus,
Ik volg het spoor, van Trijn een-oor:
Broer giet-keel zie, dat gaatje voor.
Volg me na. |
|