Delfs Cupidoos schighje(1652)–Arnold Bon– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 151] [p. 151] [VVat let ich ach! hoe beef ick soo?] Voys: Eylaes wat smert soo onverwacht, &c. VVAt let ich ach! hoe beef ick soo? Mijn tong slaet mis mijn Geest is bloo: Mijn oogen drayen guns en weer, Mijn hertje klopt hoe langs hoe meer: Ay mee, Ay mee: een heeten brandt. Verteert verknaegt mijn Ingewant, Calist, Calist, u schoonheyt maeckt, Dat al mijn krachten zijn ontschaeckt. 2. Mijn flaeuwe Ziel roept derenis, Want schoonheyt niet 't ontberen is, [pagina 152] [p. 152] Of schoon u schoonheyt doet my pijn, Soo wil ick staegh by schoonheyt zijn. Waer vontmen oyt soo'n lompen Boer, Die noyt sijn zin op schoonheyt voer, Wel ist dan dwaesheyt dat ick ren Nae't soetste ick niet krijgen ken. 3. Als weer ick denck wat soetigheyt, My vande Gode is bereyt, Wanneer ick sterf soo'n Martelaer, Voor Venus droevigh bly-Altaer; Dan acht ich al dit lijden niet, Of schoon Caliste van my vliet, Mijn trouheyt sal weer op een Serck Gehouwen leggen inde Kerck, Dat's Bon. Vorige Volgende