Delfs Cupidoos schighje
(1652)–Arnold Bon– AuteursrechtvrijStem: Zo lang is't muisje vry.ONnozel Kintje, speen
U traantjes niet, beween
| |
[pagina 89]
| |
(Zo spreekt zijn yver, met een Goddelijk bescheit)
De werelt vry, en al des werelts ydelheit:
Steun vieriglijk op Gods
Gerechtigheit, de rots
Daar wrevel' achterklap, en onvernoegde Nijt,
Haar altijt-knagent hart en herzens op verslijt.
Onnozel Kintje speen
U traantjes niet, beween
De werelt, stuur alleen u zinnen na om hoog,
Wy waken om u met een altijt- wakker oog.
De traantjes, die van bei u teere wangen droopen,
Verwisselden in't alderzuiverste kristal.
De Vrinden vrolijk door zo heerelijk een hoope,
Die zegende, vol vreucht, den zegen van haar tal.
| |
[pagina 90]
| |
Leef, spraken zy, leef lang, tot vreuchde van u Vader,
En 's Moeders heil en heul. Dat nimmer ongeluck
En rampspoet u in d'eerst of laatste jaren nader:
Zo leeft gy, midden in het drukkig, zonder druk.
De Goddelijke rei der kuische kunst-Goddianen
Voorzongen u geluk op een yvoore luit.
Den Hemel heeft u jeucht doen groeyen om te minnen :
En van een schoonen Man te zijn een schoon Bruit.
V kinderlijcke mont die lachte tot de Reien,
En spelde nu al voor u lang beschoore Lot.
VVie kan de Liefde van zo schoon een schoonheit scheien?
En lijden, dat een Roos op haare steel verrot.
N.v.A. Leef in Liefde. |
|