Delfs Cupidoos schighje
(1652)–Arnold Bon– AuteursrechtvrijStem: Questa dolce Syrena.DE blancke Schuym-godin;
Stak laatst haar Zoontjen in,
| |
[pagina 68]
| |
Bits van spijt // en van nijt, dat den bengel
Gemist had in ziin min,
En toonden hem een Maacht,
Daar yder roem op draacht:
Dat hy vloog // met zijn boog, tot dat Engel,
Die hy ten Oorlog daacht.
2. Hy komt met flits en vlerk,
Fraai toegerust in 't perk;
Spant zijn pees // sonder vrees, en gaat mikken,
Maar staroogt veel te sterk:
Want zy, dien 't quetzig oog
Verstrekte voor een boog,
Laat dat licht // als een schicht, op hem blikken,
't Geen dezen God bedroog.
3. Want door zo fellen blik
Geraakt met groote schrik,
Lag zijn speer // voor baar neer, 't was geen wonder,
En loopt zo in zijn strik,
Want kiezende de vlucht,
| |
[pagina 69]
| |
Gedreven door de lucht,
Loop z' hem na // even dra, tot hy onder
Haar knie gebogen, zucht.
4. Hy ziet geknielt om hoog,
Schreit om zijn pijl en boog,
Breekt haar hart // door de smart, die hy toonde,
Ja schreit zijn oogen droog,
Zy geeft hem, 't haarer eer,
Zijn boog en pijltje weer:
Doch begekt // hoe genekt, zy hem loonde,
En bryzelde zijn speer.
Cupido nu te voet,
Grijpt weder nieuwe moet,
Drukt zijn staal // tot verhaal van zijn schande,
Haar door de borst in't bloet,
En stijght voort in de lucht,
Zy volcht hem met een zucht:
Toen zy zag, zijn gelag, als hy strande
By Venus om die klucht.
N.v.A. Leef in Liefde. |
|