gaan, ik heb schier geen tijd meer...’
- ‘Ge hebt nog drie uren! Wat doet ge toch raar vandaag.’
- ‘Ik moet weg, mannetje! kom, keer straks terug.’
Hij bekeek haar aandachtig en vond haar zonderling opgewonden en met gefronste wenkbrauwen.
‘Is er iets gebeurd?’ vroeg hij.
- ‘Iets gebeurd?’ antwoordde zij haastig, hem vluchtig in de oogen ziende. ‘Wat zou er gebeurd zijn?’
- ‘Ik dacht maar zoo... - Nu, ik laat u dan - maar wees nu niet grillig!’
Het meisje dat anders altijd naar hem toegeloopen kwam en hem ‘nonkel’ noemde... scheen ook al zoo vreemd, maar hij dacht: ‘ik ben toch altijd geneigd in alles iets geheimzinnigs te zoeken’, en het kind op de wang streelend, zei hij: ‘zijt ge niet blij, Minna, dat we naar den circus gaan?’
- ‘Ja, o ja, nonkeltje, er zijn zes olifanten en wilde leeuwen...’
‘Als die naaister maar klaar komt...’ sprak Elly.
- ‘Maar spoed u dan, en blijf hier niet treuzelen... kom, ik ga een eindje meê.’
Zij had een ongeduldig gebaar, dat hem niet ontsnapte.
‘Na, als ik stoor, mevrouwtje, ben ik weg. Salut!’ En hij keerde zich om, om weg te loopen.