| |
| |
| |
Aanteekeningen van een Gentenaar
door Richard Minne
's Avonds, tien uur, stapt ge uit het station. Vijf menschen, die naar hun tram snellen, een politieagent, twee taxi-chauffeurs, een bloemenperk met artificieele tinten onder de electrische lampbogen: Gent.
Zóó was het voor twintig jaar.
Zóó was het voor dertig jaar, (buiten de twee taxi-chauffeurs, die toen nog niet gemotoriseerd waren en de zweep hanteerden).
Zóó was het voor vijftig jaar, heeft mijn vader mij altijd verteld.
In den tijd vóór Stephenson was het misschien anders. Dat weet ik niet. Ik weet alleen wat in de geschiedenisboekjes staat daarover. En verder terug nog, van Lieven Bauwens en Jacob van Artevelde. En van de fiere torens, die overal fier zijn. Het belfort b.v. Nu staat er een uurplaat op. Dat is zeer praktisch voor de bedienden, die stipt om twee moeten beginnen. Anders stond die toren daar maar in den weg. Er is ook een lift in, voor de toeristen die aan kortademigheid lijden En een beiaard, die het straatlawaai nog wat ver- | |
| |
De Leie te St. Martens-Latem.
Foto: Lumière-Oblut.
| |
| |
meerdert. Hoeveel klokken die beiaard telt kunt ge wellicht in Baedeker vinden. De historie van den Mammelokker ook.
In mijn jeugd gingen de schooljongens naar het basrelief staren, dat boven de ingangspoort aangebrach: is. Nu hebben ze meer aan Mae West. Wij ook.
Een stad te bezoeken, daar hebt ge niet veel aan, als ge uzelf niet kunt voorliegen. Straten en huizen, straten en huizen. Ge moet iedere straat, ieder huis in u hebben. Ieder dak, ieder venster, ieder stoep. Met de menschen die daarachter hun eindje leven verbeuzelen.
Zooniet is 't overal 't zelfde. Verboden richting, belasting op de balcons, éénheidsprijzen en export-bier.
Zie beslist af van elke logica en werp u hals over kop in de fantazie. En desnoods in de sentimentaliteit. Al de rest zijn vermomde cijfers en thesissen, die kraken van droogte.
Er komt een oogenblik dat een stad afgedaan heeft voor u. Twee nieuwe autobuslijnen werden ingeschakeld, aan iederen hoek staat een publieke telefooncel, de voornaamste straat werd omgedoopt naar den naam van een of ander meneer, die verdienstelijk geweest is in zijn tijd en door den koning van Siam werd gedecoreerd. En dan?
Dat hoeft ge niet eens te weten. Een stad is een stuk van uw eigen verleden. Een verweerd opschrift, een dag met regen of zon, een oploop, een draaiorgeltje op een verlaten plein. 't Is voldoende.
De synthetische geesten, die soms medelijdend mochten glimlachen, moeten mij maar eens binnen twintig jaar komen spreken.
Binnen twintig jaar, wanneer zij op een stillen Zondagmiddag, ergens in hun buurt, de Cuccaracha hooren afdraaien op een versleten gramofoon. Op een dezer apparaten misschien, die in mijn tijd verkocht werden op dertig maanden krediet, (vier cent per dag), en waar- | |
| |
op wij ‘La Vie de Bohême’ en ‘Quand l'Amour meurt’ lieten krassen.
De gramofoon, dat was nu eens een ontdekking! Waarbij de muziekdoos, die men zich voor een boekje afslagzegels aangeschaft had, het weldra moest afleggen.
‘De opera in uw huiskamer voor 3 fr. per maand’, vermeldde het prospectus. ‘Kunst overal en voor iedereen.’
Bovenaan prijkte het portret van den toovenaar Edison, den self-made man die, gelijk ieder Amerikaan, als koewachter of dagbladventer debuteerde.
‘Kunst overal en voor iedereen’?
Dat sloeg op de doseering ernstige en luimige platen, (80 in totaal), en waaronder, naast ‘De Walsdroom’ en ‘Ik ken een lied’ van Willem De Mol, de ‘Potpourri Congolais’, ‘De paraplu van Schoonmama’ (voor piston) en de ‘Nieuwe Garde-Civiek’ een eereplaats innamen.
Plechtstatigheid en potsierlijkheid.
Dit is ook nu het geval. Alleen de menschen zien het niet. Overigens, wie plechtstatig zegt, veronderstelt tevens potsierlijk.
Dat zijn Siameesche zusters.
Aan deze tweeling brachten wij onze hulde op het ‘kiekenskot’ van den Franschen Theater, wanneer het bel canto van een of anderen acrobaat ons een kouwe rilling langs den rug deed loopen.
Een heldentenor die de hoogte ingaat, bezorgt u immers dezelfde sensatie als een trapezist, die nog slechts met zijn grooten teen ergens in den koepel vasthangt.
Ge vreest elk oogenblik dat het fatale gaat gebeuren en ge sluit instinctmatig de oogen. Des te erger, daar ze onder den tenor geen net hebben gespannen om hem op te vangen.
Zoo zaten we daar met geladen zenuwen in af- | |
| |
wachting van de katastroof. Alleen ‘Sander den Oliekoeke’ scheen zijn innerlijke kalmte bewaard te hebben en bewoog zich, met een olympische sereniteit en de voetvastheid van een gems, in deze verheven regionen.
Ik ben sindsdien nooit meer naar den ‘uil’ teruggekeerd, maar ik heb den vagen indruk dat Jules de Bruycker er thans vruchteloos naar zijn types zou zoeken. Want ook díe hebben de pijp aan Maarten gegeven. Het algemeen nivelleeringsproces gaat zijn gang. Zelfs het dialekt is bezig met zijn laatste kruim te verliezen. Standardiseering op gansch de lijn. We spreken reeds beschaafd. (In afwachting dat wij het zijn.)
Nieuw is dit nu precies niet.
Ook toen waren er reeds enkelen, die de wereld van bovenaf gingen hervormen.
Ze waren gemakkelijk te herkennen, op 't eerste zicht. Ze droegen een macfarlane en daaronder een soort dwangbuis tot aan de keel toegeknoopt. Domenees om zoo te zeggen.
Zij dronken geen alcohol en verdiepten zich in Ibsen. Wandelende manifesten.
De muziek voor hen, dat was Wagner. Overigens, wanneer er een trouwde, dan kregen zijn spruiten den naam Siegfried of Brunhilde. Of iets in den aard. Waarbij ge instinctmatig de hakken bij elkaar sloegt en de lach op uw lippen verstierf.
De domenees moeten wel heel prolifiek geweest zijn, te oordeelen naar de opgeschoten, bleeke jongelingen met hoornen brillen aan en het aantal theosophen, dokters in dít en dát, vegetariërs en geheelonthouders, die thans de wereld bevolken.
Af en toe gingen we ook wel eens naar de cinema. Rechtschapen cow-boys, onschuldige maagden, verraders die ten slotte hun verdiend loon kregen. Vijf à zes dooden per honderd meter gegarandeerd. Met, vooraf, een paar stapels tellooren die aan scherven
| |
| |
vielen en een plafond, dat middenin de eetzaal terechtkwam. En soms, mits supplement, een reusachtig spektakelstuk in vijf episoden: ‘Roger de Geschandvlekte’.
Maar dat was al in den tijd, dat de film zich volop ingeburgerd had.
Zijn eerste stappen waren veeleer hachelijk geweest.
Ik herinner me nog duidelijk een eerste vertooning op Sint-Pieterplein. Tien centiemen. Aan de achterzijde van het doek. Zonder zitplaatsen. Toen ge na vijf minuten weer buiten stond, tusschen de wafelkramen, dan danste het nog voor uw oogen. De aankomst van een trein? Een stierengevecht? Iets in dien aard. Maar 't kon evengoed een brand in een groot warenhuis zijn.
Dat was ook bijzaak.
Het volstond de nieuwe Amerikaansche uitvinding gezien te hebben. (Alle uitvindingen waren per sé Amerikaansch.)
Gent. Halyns-hospitaal.
Foto: Folkwang-Verlag
| |
| |
Dat vervulde ons met een grenzeloos ontzag en een beetje vrees voor die mannen ginder aan de overzijde van den plas, met hun wijde broeken en hun breede hoeden boven hun gladgeschoren aangezicht.
America for ever!
Als Barnum and Bailey op het Maneuverplein hun tenten kwamen opslaan, dan stonden we daar, met open mond, in de kille ochtenduren het fantastisch schouwspel gade te slaan. Roodhuiden, negers, Chineezen, olifanten, het krioelde al dooreen en een uur later waaide de Stripes-and-Stars bovenaan den mast.
Daar was niets, maar niets, tegenover te stellen.
Idem als Sousa and his Band, in een tenue half-militair half-groom, hier den Grooten Schouwburg met zijn koper kwam volschetteren.
Ook daar was niets tegenover te stellen.
Ja toch. Wie, met het kermisverlof de boorden van den Rijn had gedaan, vertelde van de Wandervögel en van de gemoedelijke pleisterplaatsen langs den romantischen stroom. En van de Liebfrauenmilch en van het gothieke wonder te Keulen. En alles kraaknet. Geen vertraging in de spoorverbindingen, geen verkeersopstopping. Jongens, jongens, wat hebben wij nog veel te leeren!
De Duitsche commis-voyageurs hadden dus gelijk, wanneer zij hier kwamen beweren: Wij hebben de snelste treinen en het goedkoopste behangpapier. Zonder van Beethoven en Goethe te spreken.
Dat was inderdaad zoo. Bij deze lui kwam men voor alles terecht: vulpennen, chromos, gummizolen, scheermessen, linotypes, handschoenen, alluminiumwaren, konserven, bretellen, remedies tegen de kaalhoofdigheid en gedenicotiniseerde cigaren.
Een land van ernst en tucht.
Ook al viel die tucht ons een beetje zwaar op de maag. Ein, zwei! Ein, zwei! Een parademarsch, waarbij het defilé van ons piotten op prinskensdag den indruk van een marodeerende bende liet.
| |
| |
Tucht, meneer, tot in de politiek. Zelfs de socialisten waren er in tucht groot geworden. 111 afgevaardigden in den Reichstag en ik weet niet hoeveel millioen stemmen.
Alles met stalen klinkbouten ineengestoken en mannen aan het stuur, die Hegel en Marx, via Kautsky, hadden doorgewerkt.
Om u aan te spiegelen, zeg ik u.
Ge moest trouwens maar eens het Duitsch paviljoen in de expositie binnenloopen. Ge weet wel, die expositie van 1913. Na de reusachtige transformatoren en het Saksisch porselein bewonderd te hebben ging men dansen in Ober-Bayern en dikke potten Münchner naar binnen werken.
Jaja, de wereld staat vast op haar basis. De vier hoeksteenen der beschaving zijn: de Duitsche Legerstaf, de Britsche Admiraliteit, het Pausdom en de Fransche Academie. Paul Bourget dixit.
In de uitstalramen der boekenwinkels liggen de werken van meneer Bourget op stapeltjes. Naast die van Henry Bordeaux.
Aan de kiosken hangen de bladen uit Parijs. Al dooreen. Le Matin, La Guerre Sociale van Hervé. Met blokletters om een gendarme van zijn paard te slaan: Je vous dis merde!
Merde aan heel de santeboetiek!
Dat zegt men niet meer, nu. Men citeert liever statistieken en wetteksten. Overtuigen doet het niet, maar 't geeft u een air van heel wat te zijn.
In mijn tijd gebeurde dat natuurlijk ook wel. Maar daartoe moest ge om zoo te zeggen beëedigd zijn. Vandaag loopt elkeen u met die geleerde dingen tusschen de beenen.
Merde aan heel de santeboetiek. Jaja. Intusschen dobberde men gerust voort. Den Woensdagavond trok men naar het concert op den Kouter, den Zondagnamiddag naar Heusdenburg of Merelbekebosch.
In de bureelen van het stadhuis werkte men aan het
| |
| |
Panorama van Gent.
Foto: Oblut.
samenstellen van het feestprogramma voor de kermis en de reisbureelen organiseerden tweedaagsche uitstapjes naar Antwerpen en Roubaix, respectievelijk aan 2,10 Fr. en 2,85 Fr.
Heb ik het goed voor, dan is het insgelijks rond dien tijd dat de eerste jupe-culotte in de wandeling verscheen. Maar het liep op een fiasco uit voor de dame in kwestie.
Dat was enkele dagen vóór Serajewo.
De schoolmeisjes zwommen nog geen crawl en de groote firma's hadden nog geen tenniscourts laten aanleggen voor hun dactylos.
Wanneer, den Maandag uitgezonderd, een degelijk blad meer dan één kolom sportberichten bracht, staken de lezers hun neus op.
Alleen voor Terdonk en Sint-Denijs was de groote stroom. Twee spectaculaire vertooningen waar men heen trok om een halven dag buiten te zijn. Om in het gras te liggen en cocowater te drinken. Om de mode- | |
| |
show bij te wonen en de traditie getrouw te blijven.
Kwam uw favori als eerste over de eindmeet, des te beter. Bleef hij onderweg haperen, ook goed.
Den dag dat de Henley-vaarders met muziek en bloemen van het Zuidstation afgehaald werden, hing men uit de balcons.
Rond die jaren moet daar ook de automobiel bijgekomen zijn. (Ik sta niet in voor de chronologische orde.) En een tijdje later de vliegmachine.
Hier, op Port-Arthur, kregen we zelfs Farman.
Gansch de stad, groot en klein, recht en krom, fantasten en sceptici, erheen.
Boven de hoofden der officieelen zag men gedurende twee seconden iets verschijnen en weer verdwijnen.
Het bewijs was geleverd. Maar de indruk was mager. Ik herinner me zelfs niet of daar een liedje op gemaakt is, gelijk op de prestatie van Pégoud, later.
Die liedjes, dat is een hoofdstuk apart.
Een soort anonieme poëzie, die god weet van waar kwam opgedoken, zonder burgerlijken stand of pedigree. Ergens van achter een hoek of uit een venster, dat halfopen staat. Gansch onverwacht, gelijk een waaiende struik op den muur van een vergeten afbraak.
Bij elke gebeurtenis was er een liedje. Het slenterde langs de straten, zoo maar op goe-valle-'t uit. Gelijk een epidemie.
Sommige van deze liedjes zijn gebundeld. Maar men zingt ze niet meer. Zij hebben hun zin verloren, omdat ze onder den neus weg der politie moesten gezongen worden. Daarbij, ze zouden u thans moeilijkheden bezorgen. Want er is de politieke vrijheid en de andere. De andere, die ge niet goed kunt omschrijven en die misschien niets anders is dan de vrijheid uw indrukken eruit te flappen gelijk ze u op de tong komen. Met uw eigen taal, die u past gelijk een handschoen. De vrijheid der gepeperde dosis. Die zit nu achter de tralies.
| |
| |
Hoed af voor haar.
Ik wil u geen idylle bezingen.
Voor 0,70 fr. kreegt ge weliswaar een noenmaal besteld en een manspaletot voor 7 fr. en (voor Zonen feestdagen) Sumatra-cigaren vanaf 2,85 fr. de honderd, maar er was ook nog een Arm-Vlaanderen. De kinderarbeid, de loodwitziekte, het pensioen van 9 cent daags.
Gent: het Belgische Manchester.
De knapen en de meisjes, die het geluk hadden aan den dood te ontsnappen, kwamen met hun dertiende jaar in de ‘vlasgaleien’ terecht.
Ze brachten het hunne bij aan 's lands prestige.
't Is van kindsbeen af dat men de burgers aan hun plichten moet wennen.
‘Na den leeftijd van veertien jaar kan men nooit een goed ambachtsman vormen’, doceerde een toenmalig kamerlid.
Alle wegen loopen naar de stad. En de kinderen komen uit de vier wingewesten, 's morgens te vier uur, afgezakt. Langs de modderige wegen. Van Nevele. van Evergem, van Sint-Maartens-Latem (aan bosch en Leie), waar de schilders en de dichters hun tent hebben opgeslagen en hun terugkeer voorbereiden tot de Heilige Kerk.
De lischbloemen ontluiken op het rimpellooze water der ‘Jordane van mijn hert’, gelijk Gezelle zong.
De kinderen zijn als bloemen. Bloemen in God's tuin. Laat de kleinen tot mij komen, (Marcus). Maar zij komen niet, omdat de klok vijf uur klept. De fabrieksklok wel te verstaan.
Op het schoolgebouw staat ook een klok. Maar de kinderen hebben reeds een halven werkdag achter hun rug, wanneer die klept.
De waterlelies wiegelen. 's Zondags vaart een bootje voorbij. Met een schuchter wimpeltje achteraan. En be- | |
| |
Gent. 's Gravensteen.
Foto: Oblut.
| |
| |
mand met een paar goeje zielen, die maar niet kunnen gelooven dat, op een goede boogscheut van de stad, de koeien zoo vredig grazen en de blauwe libellen over den waterspiegel dansen.
Men komt naar buiten om de beslommeringen van zich af te schudden en de diepe, breede lucht in te ademen, die u een beetje dronken maakt.
En de bootjesbemanning krijgt plots een vageneerbied voor de kluizenaars, die ergens in 't kreupelhout verscholen zitten en den zonsondergang op doek brengen of daar verzen op moduleeren.
De kindersterfte, de arme schaapjes van dertien jaar, die met slaperige oogen naar de stad moeten, dat is een andere wereld. Een wereld van droeve noodzakelijkheid.
En de boereknechten aan negen stuivers en een kom pap daags, zooals het in de kiesmanifesten heet?
Zoo tragisch zal dit wel niet zijn. En men moet alle redenen een plaats geven. De boereknechten zitten voor de herberg een boomken te jassen. Ieder heeft zijn plezier en zijn leed hier beneden. En men mag zoo niet gedurig de aandacht vestigen op de schaduwzijden van het leven. Ginds op zijn Molenheuvel zit Cyriel Buysse, die ‘Het Gezin Van Paemel’ geschreven heeft. Wel, die is ook inschikkelijker geworden met de jaren. Het leven gaat zijn gang. De machines draaien en de waterlelies wiegelen. De bestemming, is 't niet?
En zoo kwamen ze, langs het water en langs de baan, de voortrekkers, de kolonisators der Leieboorden.
(Het gros der troepen is slechts jaren later komen afgezakt. Per bus. Per motorbootje. Per sleeper, met radio en buffet aan boord. En een kluchtigaard, die Maurice Chevalier afgeeft.)
Ik geef u deze herinneringen voor wat ze waard zijn.
Ze komen aandraven en nog aandraven. Ze loopen
| |
| |
sneller dan mijn pen. Er zijn er enkele onder die ik niet kan terugsturen.
Deze van de acrobaten bijvoorbeeld, die 's avonds de stamenees afdeden en een druppelglas vaneenbeten. De schilfers maalden zij tusschen hun tanden, langzaam en voorzichtig, gelijk een konijn.
Hun haar droegen zij met een streep in 't midden en op hun biceps stond een of ander kabalistisch teeken getatoeëerd.
Zij maakten de aristocratie uit van de gildebroeders die op de menschlievendheid der herbergbezoekers teerden en wanneer ze ergens binnenvielen, dan schoof de ‘makronkasse’ of de ‘krakemandels en harde eiers’ eerbiedig op zij.
Van waar zij uitkwamen, die acrobaten, heb ik nooit goed gesnapt. Zij spraken geen woord meer dan noodig was. Maar men kon zoo min of meer vermoeden dat ze van tijd tot tijd hun wijf afranselden. 't Zij uit plicht, 't zij uit eer. En dat hun dochter van jongsaf geleerd had haar kant te kuischen. Links of rechts op stiel. Eerst als uitloopster, aan 0,50 fr. in de week. (Dat maakte twee frank in de maand, den prijs van een paar oude bottines bij den occasiemarchand rond den Vrijdagsmarkt of Sint-Jacobs.) Later als 'k weet niet wat, in het kwartier van de bulgaarsche en Zuid-amerikaansche studenten.
Ge ontmoet soms van die dames, met rimpelige aangezichten en een pekineesje aan de hand, die destijds afgehakte bottines moeten gedragen hebben.
Een heele reeks herinneringen, zeg ik u.
In muziek overgezet zou dat iets geven als een andante op een violoncel. Gelijk die themas die soms in uw hoofd zingen wanneer ge op uw eentje langs de uitkanten loopt, waar de electriciteit en de waterleiding ophouden en de stad langzaam in den buiten overgaat, met melancholieke kleuren, afgewasschen door den regen en den wind. Ge weet wel, die uitkanten waar ge het gevoel
| |
| |
krijgt een verdoolde hond te zijn. De mist valt op uw schouders, klampt zich vast aan uw kleeren en zuigt er door. Dat maakt u triestig.
Zoo blijven de herinneringen in u hangen. Een reepje verleden dat, God weet hoe, zijn tijd overleefd heeft, gelijk die ouwe heertjes in redingote en half-hoogen hoed, die naar naphtaline-bollekens rieken wanneer ze aan u voorbijschuiven. Wanneer ge er een ontmoet, een van die laatste exemplaren uit den tijd der genitieven, dan voelt ge telkens den lust hem onder een glazen stolp te zetten. Omdat ge vreest, dat hij anders, bij den eersten verkeerden windstoot, uiteen zal waaien.
Er bestaan allerlei musea, die deze vergane dingen opbergen en katalogiseeren, schijnt het, en waar ge binst de kermisdagen gratis toegang hebt. Maar dat is een armoedje. Precies alsof men u de trafiek en den handelsomzet uit een verzameling postzegels zou willen leeren.
Het verleden blijft het verleden.
Slot te Laarne bij Gent.
Foto: Becker-Oblut.
| |
| |
Men komt geen tweemaal in denzelfden stroom, zei Heraklites.
Die vent heeft gelijk.
| |
II
Droomen is gratis.
Ik heb me reeds dikwijls afgevraagd, hoe het er zal uitzien binnen vijfhonderd jaar met dit molshoopje van tweehonderdduizend inwoners?
Ik vind er niets op.
De Schelde en de Leie zitten vast in hun bedding en zij moeten er niet aan denken nog een anderen kant uit te gaan. Zij stroomen in vaste normen, met zooveel M3 per uur, volgens 't seizoen en de officieele statistieken.
Trouwens, ze worden goed verzorgd: uitgebaggerd op bepaalde tijdstippen en af en toe een dichter, die ze bezingt.
Waar zouden ze 't beter kunnen hebben?
Wij ook kunnen het niet beter hebben. De rust en warme voeten. En een glorierijk verleden als bagage. Binnen vijfhonderd jaar staat dat zeker nog in de schoolboekjes, van al die groote mannen die we gehad hebben. En die grijze gebouwen, die getuigenis afleggen van dit en van dat.
Nee nee, binnen vijfhonderd jaar spreken ze daar nóg van.
Dat doet altijd plezier.
Stel u voor dat ge in 2438 te Moekden of te Canberra uitstapt en dat de liftboy van uw hotel u over Jan van Gent spreekt of u zegt: Ik spaar mijn drinkgeld om de Donkerpoort te gaan zien, waar Keizer Karel geboren is!
Zoudt ge uw hart niet voelen popelen?
Ik toch.
Voeg daarbij dat we intusschen nog heel wat groote mannen kunnen versleten hebben: burgemeesters, ge- | |
| |
meenteraadsleden, philantropen, gebuurtedekenen, biljartkampioenen, professoren, tandentrekkers, tuinarchitecten.
Minstens twintig dozijnen.
En ieder van hen met een straatnaambordje vereerd.
Wie thans, na een afwezigheid van een kwart-eeuw in zijn stad terugkomt, raakt er al niet meer wijs uit. Stel u voor binnen vijfhonderd jaar.
Die meneer daar, wat was hij ook weer? Ornitholoog of schepen van den burgerlijken stand?
Zeker, het is een oubollig gebruik, maar dat heeft in elk geval een andere allure dan die kleurlooze dingen gelijk Fifth Avenue of 764th Street.
Ook al dragen al die notabelen den familienaam Anoniem.
Dat doet er minder toe, overigens. Een Prosper Suykerbuickstraat of een Pelagie Vancompernolleplein, dat verzoent u met het leven.
| |
III
Tusschen het verleden en de toekomst is er wellicht nog een strookje over.
Laten wij er het heden induwen.
Het heden, met zijn verkeersagenten, zijn verlichting a giorno, zijn politieken godsvrede, zijn gedesequilibreerde budgetten, zijn cabotins, zijn eenheidsprijspommade, zijn pedagogen, zijn geleende pluimen.
Alles geleend: van hoog tot laag. Geleende oogen, geleende wimpers, geleende krullen, geleende nagels, à la Marlene Dietrich, à la Tino Rossi, à la Shirley Temple... Geleende formules, geleende woorden, geleende uitroepingsteekens en komma's. Geleend zonder kroos. Zonder auteursrecht te betalen. Zonder een merci. Gescharrejakt in vollen dag, zonder geweten, zonder beroepsfierheid, zonder handigheid, zonder fantazie. Gelijk die jagers, die op alles schieten wat maar beweegt.
| |
| |
Florimond Verpoest, zoon van monsieur en madame Verpoest, J.B. Verpoest, (Charbons et Cokes), ge weet wel Florimond uit ‘Levensleer’ van Virginie Loveling en Cyriel Buysse (Louis Bonheyden), heeft veel bijgeleerd. Hij speculeerde in koloniale aandeelen en verkoopt nu auto-benoodigdheden, margarine, carbonepapier en conserven.
Ook Euzeken heeft veel bijgeleerd. Verleden jaar nog was ze primus in een schoonheidsprijskamp en wat de voorbehoedsmiddelen betreft, moeten ze maar eens komen. Het Moederhuis, dat lappen ze haar niet meer. Oké boy!
Dat zijn histories uit onzen jongen tijd allemaal. Toen wij nog als snotters op marode uitgingen. Maar volgens de eere-code. Met onzen neus tegen het uitstalraam geduwd en op onze teenen, rechtover de kathedraal, om de reproductie van 't Lam Gods te zien en achter het vel bruin papier te snaren, dat het paneel verborg met die naakte dame op. Die dame met haar dikken buik, waar we in ons bed van droomden.
Naar 't schijnt hangt het oorspronkelijk stuk daar nog altijd in Sint-Baafs, achter een ijzeren hek. Tegen een nieuwe mutilatie gevrijwaard. Ik weet het niet. Ik heb het nooit gezien.
Er is veel dat ik niet gezien heb: musea, grafsteenen, oorkonden, zegels, munten, maten en gewichten.
Maar ik ben eens op Sint-Baafs geklauterd, tijdens de gemeentefeesten, als er een vaandel bovenop staat en niemand het recht heeft aan duizeligheid te lijden, omdat het panorama zoo leerrijk is.
Jonges, dat is eenig!
Zoo moeten de duiven Gent zien, als ze van Arras of Breteuil komen. Van dien toren naar gindschen telefoonpaal is de kortste weg naar de pier. Kijk, verduiveld, daar ziet ge inderdaad ons straat. En ons dakvenster. Ons dakvenster dat versch geschilderd is. Maar houdt u kloek vast aan de leuning, hè? Anders tuimelt ge
| |
| |
Gent. Majeleinstraat.
Foto: Folkwang-Verlag
| |
| |
erover. Gewed dat er niet veel anders dan een hoed en een paar schoenen zou overblijven, moest ge daar beneden terechtkomen? Negentig meter, meneer! Ge krijgt den beverik op 't lijf als ge daar aan denkt. Kom, kind, laat ons maar weer naar beneen gaan. In 't Gravenkasteel is 't toch zoo gevaarlijk niet. Als ge maar oppast dat ge niet struikelt. Anders valt ge in zoo'n vergeetput, waar ze vroeger de menschen inwierpen. Gij hebt goed smalen, maar de vooruitgang ís toch iets. Den dag van vandaag is dat niet meer mogelijk.
- Sint-Baafs, 't Belfort, 't Gerard Duivelsteen, 't Gravenkasteel, is er nu nog iets?
- 't Groot Kanon.
- O ja! Daar loopt ge alle dagen voorbij, maar zonder het te zien. 't Is ook alle dagen geen kermis. Op zulke dagen ziet een mensch dubbel.
- En ginder? Dat gebouw met die groene ruitjes. Weet gij soms wat dat daar is?
- De Vlaamsche Academie, meneer.
- O! dat bestaat ook?
- 'k Wil u gelooven! Als ze bijeenkomen kunt ge dat zelfs in de radio hooren. Redevoeringen houden ze daar en voorlezingen. Dat wordt allemaal gebundeld en uitgegeven. Alles heeft zijn reden van bestaan op de wereld. Officieel is dat, officieel. Zwart op wit. En volgens de regels van het tripartisme. Ik ben er zelfs eens geweest.
- Zoozoo.
- De goeverneur was daar, de bisschop, de arrondissementssekretaris, een generaal, een paar senatoren en volksvertegenwoordigers. Daar leert ge menschen kennen waarvan ge nooit gehoord hebt. En wie er niet is wordt verontschuldigd. Dat duurt zoo ongeveer twee uur. Alles inbegrepen. Den Zondagmorgen. Waar loopt een mensch anders naartoe? Als ge bijvoorbeeld gekibbeld hebt met uw vrouw. Of dat het geen Zesdaagsche is in de velodroom. Ge gaat daar binnen en ge schrijft
| |
| |
uw naam en adres op een register. Gelijk in een hotel. En de volgende maal wordt ge weer uitgenoodigd. Ge zet u. Niet op de voorste rijen natuurlijk. Dat spreekt. Ge zet u en ge doet uw oogen half toe. Net de sensatie alsof ge in een aquarium terecht gekomen zijt. Heel eigenaardig. In de orkestzetels begint iemand te geeuwen. Dat is aanstekelijk. Achter twee minuten geeuwt ge ook. Maar dat wil nog niet zeggen dat het gedaan is.
- Nee?
- Nee. Het begint pas. Maar meneer is misschien geen intellectueel?
- Ik niet, maar mijn zoon heeft er veel aanleg toe.
- Stuur hem er dan heen. 't Is van jongsaf dat ze de plooi moeten nemen. En daarbij: onbekend maakt onbemind.
- Dank u voor de raadgeving, meneer. Een demi?
- Met plezier.
Mag ik u uitgeleide doen?
Door deze grauwe straat hier. Anders vertelt ge nog achter mijn rug, dat ik u niets van het typische, het specifieke Gent heb getoond. Dat ik u een valsch programma heb opgehangen, zonder de klassieke glisheeren, kwibussen en schuisten.
Daarom wandel ik met u door deze grauwe straat. langs deze huizen die geen jaartal hebben en waar ge bestendig een schaduw in uw rug voelt. Is het een bedreiging, of wat? Ik kan het niet zeggen, maar wanneer ge uw jeugd in zulke straat hebt gesleten, dan blijft er altijd iets van op uw schouders hangen. Ook al schudt ge uw pluimen af gelijk een haan en al neemt ge uw intrek in een betonnen complex, vier hoog, tusschen een geëmancipeerde vrouw en een cactus-assortiment.
Nu vraagt ge me zeker nog een trouwen gids voor uw verdere peregrinaties?
Lees Karel van de Woestijne.
|
|