Woorden hebben hun betekenis
(1992)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
2 Een Amerikanisering van de politiek?Op donderdag 12 maart 1992 had in het Haagse Diligentia een debat plaats tussen Hans van Mierlo, Ria Beckers en mijzelf over ‘De toekomst van de politiek’. Mijn gedachten daarover zette ik uiteen in een artikel dat op 14 maart op de Forumpagina van De Volkskrant werd gepubliceerd.
Politieke partijen hebben volgens Hans van Mierlo een andere functie gekregen, ‘namelijk die van discussieplatform en service-instituut voor te verkiezen mensen die daar hun postuur, hun denkbeelden en hun karakter kenbaar maken. (...) Moeten we niet zeggen: we maken geen partijprogramma, wij maken een houding?’Ga naar eind1 Van Mierlo wijst hiermee op de personalisering van de politiek. De rol van personen in de politiek neemt toe en spiegelbeeldig daarmee neemt het belang van partijen af. Is dat waar en, zo ja, moeten we die ontwikkeling verwelkomen? Het is zeker waar dat het totaal aantal leden van politieke partijen is afgenomen. In 1946 was nog 15% van het (veel kleinere) electoraat lid van een partij, in 1956 was dat met 14% nauwelijks minder. Maar daarna kalfde het lidmaatschap snel af: in 1967 8%, in 1977 5%. In 1986 bedroeg het ruim 4%, in 1989 nog geen 4%. In aantallen betekent dit een vermindering van 750.000 in 1960 tot ongeveer 300.000 nu. Maar dit is in overwegende mate een confessioneel verschijnsel. De drie voorlopers van het cda hadden in 1960 530.000 leden; het cda heeft er nu 130.000. Dit kolossale verlies van 400.000 leden concentreerde zich in hoge mate bij de kvp. Maar daar werden lidmaatschappen dan ook ‘als missiekalenders ver- | |
[pagina 21]
| |
kocht’. ‘Vooral gezinsleden werden uitbundig geregistreerd.’Ga naar eind2 Door de ontzuiling bepalen velen hun keuze nu niet langer aan de hand van hun kerkgenootschap. Door hogere opleiding nemen meer mensen kennis van andermans standpunten. De vorming van het cda was daar het antwoord op, en sinds het politieke succes van die partij wordt er ook minder geklaagd over een aftakelend lidmaatschap. Het ledental van de Partij van de Arbeid was tot voor kort redelijk stabiel. Zowel in 1970 als in 1987 was dat aantal ongeveer 100.000. Pas sinds kort bevindt het zich in een vrije val, maar dat komt omdat die partij de weg kwijt is en niet omdat het electoraat plotseling van aard is veranderd. De radicale verontwaardiging van veel quasi-progressieve intellectuelen heeft plaats gemaakt voor een postmoderne gelatenheid, waarin alles context en fragment lijkt. Het ‘grote verhaal’ is verdwenen - en dat is maar goed ook want het eindigde in werkelijkheid in grote ellende. Hoe groter het verhaal des te groter de ellende. Wie klagen nu het meest over het ‘functieverlies’ van politieke partijen? Zonder twijfel leidende figuren van de Partij van de Arbeid. Burgemeester Bram Peper heeft er zelfs de eerste helft van zijn nieuwjaarsrede aan gewijd.Ga naar eind3 Maar wat voor zijn partij geldt, gaat niet noodzakelijk voor andere partijen op, laat staan dat daar conclusies uit kunnen worden getrokken die slaan op het electoraat als geheel. Natuurlijk is de Nederlandse samenleving sinds 1960 veranderd. De toegenomen welvaart en vrijheid maken een veelheid van activiteiten mogelijk: de politiek moet concurreren met andere bezigheden en komt lang niet altijd op de eerste plaats. De pretenties van ideologieën zijn verschrompeld: zij worden niet langer gezien als de motor van de maatschappelijke verandering. (Die illusie hebben liberalen overigens nooit gehad.) De grenzen tussen sociale klassen zijn minder scherp dan vroeger. De Nederlandse samenleving is homogener geworden (afgezien van de allochtonen). Individualisering en emancipatie hebben een mondiger kiezer gebracht. Het aantal zwevende kiezers is daarmee toegenomen. Men duidt die ontwikkeling wel aan als | |
[pagina 22]
| |
de ‘amerikanisering van de politiek’. Maar betekent dit dat er geen andere rol voor de politicus overblijft dan die van de ‘mogelijkheidsmens met zijn interimprincipes’, zoals Robert Musil het uitdrukte?Ga naar eind4 Het ‘grote verhaal’ moge zijn verdwenen, grote problemen zijn gebleven - alleen soms andere dan vroeger. In eigen land: de (grote en kleine) misdaad, de hervorming van de sociale zekerheid, de kwaliteit van het onderwijs, de integratie van de minderheden en onze infrastructuur. Internationaal: de instabiliteit in Oost-Europa en de voormalige Sovjetunie, de armoede in de Derde Wereld, de integratie van Europa, de milieuvervuiling en de verspreiding van de kernwapentechnologie. Wie deze problemen wil aanpakken - althans een begin daarmee wil maken - moet dat doen op een coherente wijze waarbij de verschillende deelbelangen tegen elkaar worden afgewogen in het licht van een bepaalde visie op het algemeen belang en van de lange termijn. Zonder die visie ontstaat het risico van een populistisch ad hoc-beleid dat verzandt in innerlijke tegenstrijdigheden en ten prooi valt aan de deelbelangen die zich om de staatsruif verdringen. De integrerende functie van de politieke partij - voorportaal van de politiek - is dus nog even noodzakelijk als vroeger. Misschien is die noodzaak nu zelfs groter, want de samenleving is veel ingewikkelder geworden. Daarmee worden hogere eisen aan partijen gesteld. Bovendien zijn politieke partijen nodig om politici te recruteren en ter benoeming voor te dragen. Van Mierlo erkent dat ook. Sterker: hij meent dat dit zo ongeveer hun enige functie is. Het persoonlijke element overheerst. ‘Het karakter van partijen wordt bepaald door personen die vooraan staan en dat karakter kan dus wisselen,’ zei hij. Zeker, de rol van personen is altijd belangrijk geweest in de politiek. Oud, Drees en Romme hebben zeer veel betekend voor vvd, pvda en kvp. Maar zij deden dat als exponent van een bepaalde politieke traditie. Zij droegen een politieke visie uit die meer was dan de waan van de dag. Velen herkenden zich in hen omdat zij meenden dat die politieke voorlieden hun idealen belichaamden. Zonder idealisme verdort de politiek. | |
[pagina 23]
| |
Politieke partijen die niet meer zijn dan het instrument van hun leider worden windvaanorganisaties waarvoor gelijk hebben niets is en gelijk krijgen alles. Dan wordt het smoel inderdaad belangrijker dan het doel. Dan heeft iedereen gelijk die het krijgen kan. Hoe hij zijn gelijk haalt, is dan van ondergeschikt belang.Ga naar eind5 Hier dreigt de strijd van allen tegen allen waarin geen middel wordt geschuwd om het karakter of ‘de houding’ van de tegenstander onderuit te halen. Zijn seksleven, drankmisbruik en belastingschulden worden genadeloos tegen hem uitgespeeld. Willen wij dat? Wie amerikanisering van de politiek voorstaat, doet er goed aan naar Amerika te kijken. De fundamentele factor in de politieke discussie daar is de televisiespot. In spots van dertig seconden proberen politici (en hun imagomanagers) een beeld van ervaring, deugdzaamheid en inzicht te projecteren. Vandaar dat hun uiterlijk zo belangrijk is. Maar televisie is een verraderlijk medium, dat niet geschikt is om uit te maken wie de beste persoon voor een bepaalde functie is. De huidige voorverkiezingen in de Verenigde Staten laten kandidaten zien die in televisiespots met persoonlijke aanvallen op elkaar inhakken. De hoedanigheden die men nodig heeft om in Amerika aan de top te komen verschillen steeds meer van die welke vereist zijn om een topfunctie goed te vervullen. Ronald Reagan zei in 1966: ‘Politics is just like showbusiness’.Ga naar eind6 Politiek als amusement. Aan het einde van die weg ligt de Brave New World van Aldous Huxley, met een Cicciolina in de hoofdrol, waarin passieve burgers verdrinken in een zee van irrelevant amusement. Willen wij dat? De Verenigde Staten kennen een gekozen president en gekozen burgemeesters, beiden stokpaardjes van d66. Toch komt daar bij verkiezingen als regel de helft van de stemgerechtigden niet opdagen. De oorzaken van die lage opkomst zijn ingewikkeld. Maar een hoge graad van personalisering biedt geen garantie voor een goed functioneren van de politiek. In Nederland daarentegen is de opkomst bij verkiezingen voor de Tweede Kamer nog steeds hoog. Sinds 1967 is de opkomst | |
[pagina 24]
| |
nooit lager geweest dan 79,1% (in 1971), hoewel het electoraat is toegenomen van 7,4 miljoen in 1971 tot 10,7 miljoen in 1986, ofwel met niet minder dan 44%. Hieruit blijkt geen afnemende politieke betrokkenheid. Wel groeit de skepsis ten aanzien van de Haagse politiek. Die richt zich vooral op twee aspecten. Ten eerste de bestuurlijke mist en de eindeloze procedures waartoe de Nederlandse consensuspolitiek is vervallen, en ten tweede haar isolement onder de kaasstolp van het Binnenhof waardoor de mensen in het land niet meer het gevoel hebben dat hun problemen worden aangepakt. Daar liggen de problemen en niet bij een slinkend partijlidmaatschap. Dit neemt niet weg dat politieke partijen belangrijk zijn voor de oplossing van die problemen. Zij kunnen en moeten hun functioneren verbeteren. Kamerleden moeten minder eenzijdig worden gerecruteerd en maatschappelijke problemen met meer durf te lijf gaan. Bewindslieden moeten minder lichtzinnig worden gekozen. Politieke manifesten moeten korter en pakkender worden. De interne discussie moet eerlijk en open zijn, en de politieke koers consistent en glashelder. Een politieke partij die daarin slaagt, is zeker van haar electoraat. Voor zo'n partij wordt een wisseling van de macht ook van minder belang. |
|