De twee lampen van de staatsman
(2006)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
Intellectuele pleinvreesEen eenvoudig en toch opvallend zinnetje van een vermaard intellectueel luidt: Waarom zijn de meeste intellectuelen die in de politiek gaan schurken? Het betreft een vraag die bij uitstek in de twintigste eeuw zou thuishoren - want die eeuw kende meer intellectuele schurken dan welke eeuw ook - maar zij werd gesteld door Socrates zelf, de eerste filosoof die zich over de politiek uitliet en dat met de dood moest bekopen.Ga naar eind1 Tussen de politiek en de intellectuelen botert het dus al heel lang niet. En vandaag is dat niet anders. Wat zijn de rol en de betekenis van intellectuelen in de samenleving in het algemeen en in de politiek in het bijzonder? Waarom slaan intellectuelen in de politiek de plank zo vaak mis? Het zijn vragen die mij lang hebben beziggehouden. Ooit wilde ik een proefschrift schrijven over de pathologie van de antidemocratische intellectueel. In plaats daarvan ben ik olie gaan verkopen. Dat was een verstandige keuze. Voor iemand die vroeger met de wijsbegeerte flirtte en die via de olie uiteindelijk zelf in de politiek belandde, gaat het hier - zult u begrijpen - niet alleen om academische vragen. | |
1Laat ik beginnen bij de aanzuigende werking van het totalitarisme op de Europese intellectuelen van de twintigste eeuw. Daarmee doel ik op journalisten, schrijvers, filosofen, universitair docenten, studenten, kunstenaars, theologen, dominees, kortom: de groep mensen die we collectief omschrijven | |
[pagina 226]
| |
als de intelligentsia en die zich bedient van de macht van het geschreven en gesproken woord. Kenmerkend voor deze intellectuelen is dat zij zich mengen in het publieke debat zonder zelf politieke verantwoordelijkheid te dragen of ooit gedragen te hebben. Bovendien presenteert men zich graag als het morele geweten van de natie. De Europese intelligentsia was - op papier - in staat zand in de communistische en nationaalsocialistische propagandamachines te strooien. Maar dat gebeurde onvoldoende. Er trad zelfs een omgekeerd effect op. Leugens werden niet ontmaskerd maar verwelkomd. Veel intellectuelen lieten zich betoveren door de magie van het totalitarisme. De Fransman Julien Benda sprak al in 1927 van La trahison des clercs, het verraad der intellectuelen die de verlokking van de politiek niet konden weerstaan. Dat verraad kreeg een lang vervolg. (Benda zelf zou er niet aan ontsnappen. Hij werd later communist.) | |
2In het Duitsland van de jaren dertig lieten leidende filosofen als Martin Heidegger en Carl Schmitt zich voor het nazikarretje spannen. Zoals bij veel Hitler-sympathisanten kwam deze steun deels voort uit het opportunisme dat de mens eigen is. Heidegger werd door de nazi's beloond met het rectoraat van de Universiteit van Freiburg en Schmitt werd - zij het maar voor even - kroonjurist van het Derde Rijk. Maar er was meer aan de hand. Beide denkers waren politiek verblind door oprecht beleden overtuigingen volgens welke de parlementaire staatsvorm niet deugde. Zij wilden een samenleving die meer vitaliteit en elan uitstraalde. Hun motivatie was dus niet uitsluitend gebaseerd op opportunisme - met filosofen zijn de dingen nooit zo eenvoudig - maar op een heuse filosofische idee, die zij ook na de oorlog niet helemaal konden loslaten. Heideggers politieke bedoelingen bleven vaag maar in elk | |
[pagina 227]
| |
geval wilde hij de democratie vervangen door iets wat minder sloom en vulgair was. Het nazisme lag in 1933 voor de hand. Schmitt was dezelfde mening toegedaan. Hij vond dat het liberalisme het wezen van de politiek - het onderscheid tussen vriend en vijand - smoorde in staatsrechtelijk geneuzel over regels, wetten en procedures en in moreel gehakketak tussen zedenprekers. Daartegenover plaatste hij de noodzaak van de politieke strijd, waarin de mogelijkheid van een gewelddadige dood altijd besloten lag, een strijd die hij verheerlijkte. De afloop is bekend. Na Auschwitz was het met de intellectuele aantrekkingskracht van het nationaalsocialisme gedaan. Het was besmet. Hoewel de apologeten ervan nog steeds worden gelezen en geprezen is dat nog steeds zo.Ga naar eind2 | |
3Voor het communisme geldt een ander verhaal. De Sovjet-Unie, die als winnaar uit de puinhopen van de Tweede Wereldoorlog tevoorschijn was gekomen, kon veel meer dan het nationaalsocialisme rekenen op de steun van westerse intelligentsia. Een Comité van Waakzaamheid van anticommunistische intellectuelen was er niet. Men wilde liever niet weten wat Lenin en Stalin hadden aangericht onder hun bevolkingen. Westerse journalisten, filosofen en schrijvers gingen voor korte bezoekjes naar de Sovjet-Unie en later China of Cuba. Zij kwamen met de mooiste verhalen thuis. Na het demasqué van Stalin in 1956 werd het moeilijk de feiten te verdoezelen. Chroesjtsjov zelf gaf toe dat miljoenen mensen waren mishandeld, verhongerd of vermoord. Niettemin werden deze wandaden met de mantel der liefde bedekt - vooral door intellectuelen. Een Leningradse recensente schreef naar aanleiding van Arthur Koestlers Nacht in de middag dat het leek alsof er een samenzwering bestond tussen de communistische partij van de Sovjet-Unie en een groot aantal westerse intellectuelen om het sovjetvolk te onderdrukken. | |
[pagina 228]
| |
4Een boeiender vraag is hoe deze verontschuldigende houding moet worden verklaard. Waarom lieten zo veel intellectuelen zich zo om de tuin leiden? En wat zegt dat over intellectuelen in het algemeen? Het antwoord ligt misschien in de idee dat het communisme, net als de Franse Revolutie, zijn oorsprong vond in de idealen van Verlichting en humanisme. De communist, zo werd veelal gedacht, werd door zijn nobele bedoelingen van zijn zonden verlost. Toegegeven, er waren fouten gemaakt. Maar dat waren uitvoeringsfouten, problemen die technische oplossingen hadden. Van het nationaalsocialisme kon dat niet worden gezegd. Dat was tot in zijn vezels doordrenkt van racisme, ongelijkheid en geweld. Nationaalsocialisten kenden geen waarden maar slechts waanzin. Het communisme was een ideologie. Uit Auschwitz kon niets groeien. Uit de goelag wel. In haar boek Pour une morale de l'ambiguité (1946) stelde Simone de Beauvoir - een oprechte humanist - het als volgt: Het lynchen van een neger is niet vergelijkbaar met het uitvlakken van honderd opposanten. Het lynchen is een absoluut kwaad, het belichaamt het overleven van een samenleving die haar tijd gehad heeft, de voortzetting van een strijd tussen de rassen die moet verdwijnen; het is een vergrijp zonder rechtvaardiging, zonder pardon. Het uit de weg ruimen van honderd opposanten is zonder enige twijfel schandalig, maar kan een zekere logica hebben, een reden...Ga naar eind3 Achter de lelijke feitelijkheid van het reëel bestaande communisme ging dus een ideaal schuil. En voor dat ideaal mochten wel wat pionnen worden geofferd. Al in 1917 zei de schrijver H.G. Wells: ‘Behalve enkele individuele wandaden, moordt de Sovjet-Unie voor een reden en met een doel.’Ga naar eind4 Dat maakte hem kennelijk nogal wat uit. De historicus Eric Hobsbawm verdedigde tachtig jaar later dezelfde opvatting. In een inter- | |
[pagina 229]
| |
view werd hem gevraagd of het de miljoenen doden waard was geweest indien het communisme uiteindelijk wél in zijn doel was geslaagd. Hobsbawm antwoordde ‘ja’.Ga naar eind5 Om de communistische heilstaat te bereiken was alles geoorloofd. Overigens is deze vergoelijkende houding hier en daar nog steeds gangbaar. Onlangs werd ik in een Brusselse straat ingehaald door een jongeman gekleed in wat ooit het voetbalshirt was van de Sovjet-Unie.Ga naar eind6 Veel bekijks had hij er overigens niet mee. Maar het deed mij denken aan het in 1997 in Frankrijk verschenen Livre noir du communisme, waarin de misdaden worden opgesomd van communistische regimes over de hele wereld. Dat zwartboek creëerde een rel in Frankrijk. Niet omdat het aantal slachtoffers - tussen 85 en 100 miljoen - nog hoger werd geschat dan gevreesd. Men lag daar niet wakker van. Wat in het verkeerde keelgat was geschoten, was de suggestie van inleider Stéphane Courtois dat het communisme gelijkgesteld moest worden aan het nationaalsocialisme, een stelling die alleszins te billijken valt voor wie nuchter naar de feiten kijkt. Het nationaalsocialisme: 25 miljoen doden.Ga naar eind7 Het communisme: 85 miljoen, zij het gemeten over een langere periode. Allebei even totalitair en pervers. Misschien was het communisme zelfs erger, aldus Courtois. Maar juist die stelling leidde tot grote verbolgenheid onder de intelligentsia, niet alleen in Frankrijk, waar men traditioneel niet ongevoelig is voor dit soort opmerkingen, maar ook daarbuiten. Het communisme, zo beweerden de critici van Courtois stellig, stond toch op een hoger plan. Naar aanleiding van het zwartboek vertelde de Nederlandse communist Theun de Vries aan De Groene Amsterdammer hoe hij, tijdens een van zijn uitstapjes achter het IJzeren Gordijn, in conversatie raakte met zijn gids, een jonge Rus.Ga naar eind8 Die Rus deed zijn beklag over zijn communistische leiders, over de moorden, deportaties en onderdrukking van het volk, die volgens hem niet wezenlijk verschilden van die door de nazi's. Maar De Vries wist beter. ‘Het nazisme,’ zo legde hij het ver- | |
[pagina 230]
| |
schil uit aan zijn jonge kameraad, ‘was een ideologie van desperado's.’ Het communisme was ‘een nobel idee’. George Orwell zei eens: ‘Only intellectuals can be that stupid.’ Of in de variant van Hans Wiegel: ‘Daar moet je voor doorgeleerd hebben.’ Wie niet aanvoelt hoe hol deze verontschuldiging van De Vries klinkt in de oren van iemand die zijn ouders, kinderen of vrienden in concentratiekampen heeft zien verdwijnen, heeft zich opgesloten in geschriften over politieke idealen, utopieën en vals engagement, weggesloten van de wereld waarin individuen hun geluk moeten vinden. Want in de wereld van hier en nu kan het niemand iets schelen op welke filosoof, denker of profeet zijn beul zich beroept of namens wie hij niet mag zeggen of zelfs maar denken wat hij denkt. Voor iemand met gezond verstand is er geen verschil tussen quasifilosofisch gefundeerde terreur en de terreur van desperado's. Wat telt, zijn de gevolgen voor individuele mannen, vrouwen en gezinnen. Maar voor veel intellectuelen hadden idealen en heilsverwachtingen een waarde die het belang van individuen deed verbleken. Daarom word ik soms wat zenuwachtig van publicisten en commentatoren die om visie in de politiek roepen. | |
5Nu zult u denken: dit alles is verleden tijd. Het nationaalsocialisme is dood, de vlam van het communisme is gedoofd en de intellectuelen die daar als nachtvlinders omheen fladderden - en die nu in de nacht zijn verdwaald - zullen spoedig ook verdwijnen. Mij lijkt dat onwaarschijnlijk. Het betreft hier namelijk geen incident. De spanning tussen de intellectuelen en de politiek gaat dieper. Zij houdt verband met de wijze waarop intellectuelen invulling geven aan hun rol in de samenleving en in de politiek. Als gevolg van deze zelfdefinitie lijden intellectuelen aan een aandoening die hen vervreemdt van de liberale democratie. | |
[pagina 231]
| |
De rol van de intelligentsia in de politiek kreeg vorm in het conflict tussen het democratische Athene en Socrates. Voor Socrates was filosofie liefde voor de wijsheid. En wijsheid was niet te koop op de agora, het Griekse marktplein waar burgers handeldreven en aan politiek deden. Hij vond de grote idealen, ‘het goede’, ‘het schone’ en ‘het ware’, tussen de sterren. De houding van Socrates ten aanzien van de politiek, politici en kooplieden was geringschattend. Wie zich met de politiek of de handel inliet, begeerde macht en geld en geen wijsheid. En de wereld? Die vond Socrates maar een vreemde snuiter, die met zijn hoofd in de wolkenGa naar eind9 liep en wiens onduidelijke ideeën nutteloos waren en de maatschappelijke orde dreigden te ondermijnen. Van filosofen werd weinig goeds verwacht. Socrates werd om die reden door de Atheense democratie terechtgesteld. Dat was een traumatisch moment in de westerse filosofie. Sindsdien is de verhouding tussen intellectuelen en de politiek gespannen, zeker die tussen filosofen en de democratie. Er was sprake van jaloezie. Om niet te zeggen van een strijd op leven en dood. De executie van zijn leermeester door het volk dwong Plato tot de conclusie dat filosofen de macht naar zich toe moesten trekken. Zij kregen daarbij een speciale missie: de verheffing van het volk. Intellectuelen moesten de regie in handen nemen omdat zij konden zien. Het volk zelf was blind. In Plato's blauwdruk van de ideale samenleving was er dan ook geen plaats voor democratie: een koning-filosoof zat op de troon. Aan opiniepeilingen deed hij niet. Aan blinden vraagt men niet de weg. Dit ideaal van de koning-filosoof ligt ten grondslag aan het maatschappelijke zelfbeeld van de westerse intelligentsia. Veel intellectuelen beschouwen zichzelf als zieners met het alleenrecht op de waarheid en daarom op de macht. Vanwege deze pretentie heeft de intellectueel iets van een priester. Men wijst de weg naar het beloofde land. Soms ook trachtte men dit ideaal in de praktijk te brengen - meestal zonder succes. Een uitzonderlijk voorbeeld is Lenin, | |
[pagina 232]
| |
een echte intellectueel, die zijn boekenwijsheid direct in de politiek wilde en ook kon vertalen. De meeste intellectuelen die actief aan politiek doen, laten gelukkig minder sporen na. Ver komen zij namelijk niet. Een recent geval is Mario Vargas Llosa, een van Zuid-Amerika's beroemdste schrijvers, die ooit als presidentskandidaat meedeed aan de Peruviaanse verkiezingen. Zonder resultaat. Hij verloor van ‘El Chinito’ Fujimori en verliet politiek en land. Schoolvoorbeeld van de mislukte politieke ambitie van een intellectueel is nog steeds Plato zelf, die de twee achtereenvolgende tirannen van het Siciliaanse stadje Syracuse, vader en zoon Dionysius, voor zijn ideeën wilde winnen. Niet alleen bleven die inspanningen geheel zonder vrucht: zij leidden er toe dat Plato als krijgsgevangen slaaf werd verkocht op de markt van Aegina. Gelukkig was een medefilosoof daar zo vriendelijk hem vrij te kopen. Anders was er van Plato waarschijnlijk niets meer vernomen. | |
6De meeste intellectuelen houden het bij het ventileren van meningen en het toespreken van zalen. Maar het feit dat het met die politieke meningen zo vaak misgaat, heeft veel te maken met de hybris die de zelfbekroonde koning-filosoof eigen is. In het diepste wezen van veel intellectuelen schuilt iets wat zich teweer stelt tegen de liberale democratie. Voor waarheidszoekers is het lastig het regime van de mening van de dag te aanvaarden. De pretentie van filosofische diepte verdraagt zich slecht met oppervlakkig gepraat over de prijzen van brood versus wijn. De afkeer van het platte geweld van de democratie houdt misschien ook verband met een verlangen naar een moreel zuivere samenleving die alleen door de intellectueel kan worden verwezenlijkt. Dit utopische reikhalzen staat niet alleen haaks op de parlementaire democratie, met haar deelbelangen, partijenstrijd en compromissenpoli- | |
[pagina 233]
| |
tiek, maar ook op de markteconomie. De markt is per definitie anti-intellectueel. Orde ontstaat er op spontane wijze, zonder plan of blauwdruk. Feit is dat individuen zelf hun belangen op elkaar afstemmen via het prijsmechanisme. Als markten goed worden gereguleerd, gaat dat ook uitstekend. Maar uitstekend is voor de intelligentsia niet goed genoeg. Men wil sturen, van bovenaf. Men ontwaart hogere doelen en wil, liefst eigenhandig, de maatschappij die richting op duwen. Dat ligt besloten in de missie die de intelligentsia op zich heeft genomen. Voor zieners en koning-filosofen is het beeld van de onzichtbare hand van de markteconomie onverteerbaar. Dat maakt hen namelijk overbodig. Men kan het ook anders zeggen: het syndroom waaraan de intellectueel sinds Plato lijdt is agorafobie, de afkeer van de publieke ruimte. Agora betekent marktplein. Dat was voor de oude Grieken de plaats waar men aan democratische politiek deed maar ook handeldreef. Met intellectuele agorafobie bedoel ik dus niet alleen de afkeer van de democratie maar ook van de markt - handel, kapitalisme, geld en consumentisme. | |
7Het is daarom onwaarschijnlijk dat intellectuelen in de toekomst van antidemocratische flaters verschoond zullen blijven. Sommigen menen dat met de val van de Muur de rol van de intellectueel in de samenleving en de politiek tot het verleden behoort. Fukuyama heeft deze theorie verdedigd. Het tijdperk van utopieën en grote verhalen was volgens hem voorbij - en daarmee eindigde ook de westerse traditie van de grote-verhalenverteller. De strijd tussen beginselen en ideologieën was beslist: het liberalisme had het gewonnen van het marxisme. Wat resteerde, waren technische en bestuurlijke vraagstukken: kwesties van een richtlijn of cultuursubsidie meer of minder. Zeker waren dit belangrijke vragen. Maar geen mens zat te wachten op de nobele visioenen van zogenaamde maîtres- | |
[pagina 234]
| |
penseurs. Bij het beteugelen van de staatsschuld had men niets aan visionairs en profeten, aldus deze opvatting. Wat men nodig had, waren goede boekhouders. Ik ben niet overtuigd van Fukuyama's theorie van de neergang van de antidemocratische intellectueel. Wel schuilt er een element van waarheid in. Van de socialistische intellectueel ‘oude school’, met een rotsvast vertrouwen in de planeconomie, collectief eigendom van productiemiddelen en ambtelijke regelkunst, zijn er weinigen over. Deze soort wordt inderdaad met uitsterven bedreigd. Zelfs in China gelooft men niet meer in de zegeningen van de centraal geleide economie. Maar dat geldt niet voor een ander type intellectueel. Dit type valt moeilijk te plaatsen maar is verwant aan de school die in de jaren zeventig onder de naam ‘nieuw links’ bekendheid verwierf. In feite was er weinig nieuws aan ‘nieuw links’ want deze school putte inspiratie uit Rousseau en de negentiende-eeuwse Romantiek. En het gaat in de Romantiek om iets fundamentelers dan het uitvlakken van conjunctuurgolven en het herverdelen van inkomen en werk. De Romantiek komt in opstand tegen de hele moderne wereld, tegen de moderniteit en de Verlichting. Nieuw Links was de belangrijkste telg van de Romantiek in het naoorlogse Westen. En in tegenstelling tot planeconomisch links, dat zich bij uitstek modern vond (en dat ook was), is deze antimoderne school niet met de val van de Muur ten grave gedragen. Nieuw, antimodern links is springlevend. Wel noemen wij deze school tegenwoordig bij een andere naam. In de jaren tachtig had men het vooral over ‘postmodernisme’, ‘deconstructivisme’ en ‘poststructuralisme’. Nu gebruiken we de termen: ‘antiglobalisme’, ‘multiculturalisme’ of ‘the politics of difference’. Maar het zijn dezelfde thema's. En het is dezelfde retoriek. De politieke agenda van deze beweging is mistig en wordt vooral gedefinieerd door een amalgaam van zaken waar men tegen is. Ik noem kort de volgende vier punten. Ten eerste: men is antikapitalistisch en tegen de vrije markt. | |
[pagina 235]
| |
Het kapitalisme is moreel corrupt. Coca-Cola en Exxon belichamen het kwaad van dit systeem en zijn verantwoordelijk voor de armoede in de derde wereld. Het is een bekende mantra geworden onder de antiglobalisten. Ten tweede: men is antidemocratisch. Via democratische weg, zo wordt beweerd, kan geen vooruitgang meer worden verwacht. Politici zijn onbetrouwbaar want ingepalmd door het grote geld. Burgers zijn makke schapen in westerse consumentenparadijzen. Democratie is een eufemisme geworden voor neoliberaal kapitalisme. Het derde punt: men is antiwesters en anti-Amerikaans in het bijzonder. Arundhati Roy, winnaar van de Booker Prize, zei in haar toespraak voor het World Social Forum: Toejuichen dat het Amerikaanse leger Saddam Hoessein heeft gearresteerd [...] is als Jack the Ripper vergoddelijken omdat hij de ingewanden heeft blootgelegd van The Boston Strangler. Gesteld voor de keuze tussen de Mad Mullahs uit het Oosten en de Malevolent Mickey Mouse uit het Westen, weet zij niet zo zeker waar haar loyaliteit ligt. Westerse democratie of de taliban; George Bush of Bin Laden: voor Arundhati Roy is het lood om oud ijzer. De Franse filosoof Michel Foucault werd door dezelfde zelftwijfel geplaagd. Twee keer reisde hij voor een Italiaanse krant naar Teheran om te berichten over het regime van de ayatollahs. De Franse filosoof kon zijn bewondering voor de clerocratie van Khomeiny niet in bedwang houden. Hij zag daarin het ideaal van de onversneden volkssoevereiniteit, dat de moderne, westerse aanpak van de sjah had verslagen.Ga naar eind10 Het vierde punt, ten slotte: men is anti de Verlichting en anti de wetenschap. De Verlichting is niet universeel maar een nieuwe variant van westers imperialisme dat niet-westerse culturen en levensvisies onderdrukt. De wetenschap is niet neutraal maar een politiek instrument om te disciplineren en te heersen. Aldus de antiglobalisten. | |
[pagina 236]
| |
8De pretenties van antimodern links werden overigens genadeloos blootgelegd in de beroemde affaire-Sokal. Alan Sokal is een Amerikaanse natuurwetenschapper die zich wild ergerde aan de postmoderne zotteklap van filosofen zoals Baudrillard, die in zijn boek La guerre du Golfe n'a pas eu lieu had beweerd dat de eerste Golfoorlog in de non-euclidische ruimte had plaatsgehad. Sokal besloot tot het uithalen van een practical joke. Hij schreef een serieus lijkend maar volkomen onzinnig artikel vol gewichtige citaten van beroemde Amerikaanse en vooral Franse intellectuelen. De titel: ‘Transforming the boundaries: Towards a transformative hermeneutics of quantum theory’. In dat artikel ondernam Sokal een frontale aanval op de Verlichting en de wetenschap. Natuurlijk, zo bezwoer hij zijn lezers, had zijn opvatting ook politieke implicaties: progressieve implicaties. En zowaar, hij kreeg zijn nepstuk langs de redactie van het befaamde tijdschrift Social Text. De gevolgen lieten zich raden. Sokals stunt lekte uit en de antimoderne intellectueel stond in zijn hemd. Niet dat het wat uitmaakte. In Frankrijk ontstond een golf van protest. Het linkse weekblad Nouvel Observateur kopte in paniek: ‘Zijn Onze Denkers Oplichters?’ Maar uiteraard werden de lezers gerustgesteld. De gelederen sloten zich. Er was niets aan de hand. | |
9Het moge inmiddels duidelijk zijn dat het hier niet alleen om Spielerei op de campus gaat. Het is zorgelijk dat de liberale democratie onder de antimoderne intellectuelen onbemind blijft. Plannen voor een gewelddadige opstand liggen er misschien niet. Maar het blijft knagen. De Romantische hang naar utopieën en revolutie leeft blijkbaar voort. Bovendien is het niet altijd onschuldige dromerij. Overdag mag hij los, maar elke avond meldt hij zich weer aan | |
[pagina 237]
| |
de poort van de Rebibbia-gevangenis te Rome: Toni Negri. Deze marxistisch-leninistische intellectueel zat gevangen voor medeplichtigheid bij de misdaden van de Italiaanse Brigati Rossi in de jaren zeventig. In oktober 2003 kwam hij vrij. Berouw toont hij niet. In 2000 verscheen van zijn hand het boek Empire. Negri schreef het à quatre mains met de jonge Amerikaan Michael Hardt, product van postmoderne literatuurtheorie. Empire is een onnavolgbaar mengsel van marxisme en multiculturalisme, van oudlinks en nieuwlinks. Maar wie het jargon wegdenkt, ziet een klassiek schema: het kapitaal regeert de wereld, de massa, die nu multitude heet, moet de macht grijpen en de wereld van broederschap en liefde zal aanbreken. In de laatste zinnen van dit boek zeggen de schrijvers: Dit is een revolutie die door geen macht kan worden beheerst, want biomacht en communisme, samenwerking en revolutie blijven samen, in liefde, eenvoud en ook onschuld. Dat is de onweerstaanbare lichtheid en vreugde van communist-zijn.Ga naar eind11 | |
10De vraag is nu: hebben intellectuelen dan geen belangrijke maatschappelijke functie? Heeft de samenleving dan geen behoefte aan denkers en ideeën? Dat laatste is zonder twijfel waar. Het is ook duidelijk - ik geef dat grif toe - dat niet alle intellectuelen bezwijken voor de totalitaire verleiding van de koning-filosoof. De Europese intelligentsia heeft ook Shakespeare, Bach, Goya en Einstein voortgebracht, en in de politiek Cicero, Madison en Churchill. Waar gaat het dan mis? En hoe moet het verder? Het antwoord op beide vragen ligt bij Augustinus, Bisschop van Hippo (354-430), die meer dan vijftien eeuwen geleden wees op het belang van een goede taakverdeling tussen politieke heersers enerzijds en de intelligentsia en priesterklasse anderzijds. Zijn inzicht gaat nog steeds op.Ga naar eind12 | |
[pagina 238]
| |
De intellectuelen en de priesters regeren over ‘het ware’, ‘het goede’ en ‘het schone’ en zij bevolken de voorposten van de civitas dei: tempels, kloosters en universiteiten, waarin zij het contact met de eeuwigheid onderhouden. Politieke heersers bewaken de vrede en regeren over de publieke ruimte, de civitas terrana. Zij maken wetten en bezitten het monopolie op geweld zodat die wetten worden nageleefd. Er zijn dus twee verschillende domeinen waarop politici en intellectuelen elk hun eigen gezag kunnen doen gelden. Welnu, het gaat mis indien beide domeinen - de civitas dei en de civitas terrana - met elkaar worden verenigd onder één heerser. Met andere woorden: het gaat mis als beide domeinen worden vermengd en als men het paradijs op aarde wil vestigen. De pretentie dat te kunnen, komt meestal uit de hoek van de intellectuelen. Maar filosofie en politiek zijn verschillende terreinen. Politici beseffen dat heel goed. Ik denk niet dat generaal De Gaulle - geen bescheiden man - ooit Jean-Paul Sartres Critique de la raison dialectique (1960) naar de kroon heeft willen steken. Maar intellectuelen zijn minder bescheiden. Gesterkt door de conceptuele greep op zaken die ze in hun studeerkamer bereiken, menen ze ook een greep te kunnen doen naar de politieke macht. De gevolgen blijven meestal beperkt tot warrige stellingnames op opiniepagina's. Maar soms gaat het om meer. Dat komt doordat intellectuele wijsheid lang niet altijd samenvalt met politieke wijsheid. De deugden van de wijsgeer verschillen van de deugden van de politicus. Allereerst: algemene begrippen zijn levensbloed voor de intellectueel. Maar in de politiek heb je daar weinig aan: daar gaat het om het beoordelen van concrete situaties, die steeds veranderen. Een negentiende-eeuwse Franse schrijver was hier kort over: ‘Rien n'est plus dangereux que des idées générales dans des cerveaux vides.’ Niets is gevaarlijker dan algemene ideeën in lege hoofden. Het tweede punt: de drang tot systematiseren. Voor een na- | |
[pagina 239]
| |
tuurkundige is dat nuttig. Maar in de politiek is het geen deugd. Want het voedt het misverstand dat de maatschappij en de economie vanuit een centraal punt kunnen worden gestuurd op basis van een doel of plan. Filosofen voelen zich beroepshalve aangetrokken tot de opvatting dat de samenleving aan superieur gewaand verstand dient te worden onderworpen. Dat in het Westen de sociale en economische orde spontaan tot stand komt, op basis van individuele voorkeuren en besluiten, is iets wat men liever vergeet. ‘Intelligente mensen hebben de neiging het belang van intelligentie te overschatten.’Ga naar eind13 Ten derde: de utopische verleiding. Dromen van een ideale wereld is het dagelijks brood van de dominee en de moraalfilosoof. Zonder gaat niet. Maar politiek is de kunst van het mogelijke. Politiek-utopisten ontkennen dat: tegenover de onvolmaakte wereld, waarin eigenbelang, afgunst en ongelijkheid de toon zetten, plaatsen zij een ideale wereld zonder deze zonden. Om deze heilstaat te bereiken, pleiten ze vervolgens voor revolutionaire middelen. ‘Maar tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren.’ Dergelijke pogingen het paradijs op aarde te vestigen leiden per saldo tot meer ellende dan geluk. Het vierde en laatste punt: de politiek der goede bedoelingen: Gesinnungspolitik. Intellectuelen raken soms beneveld door hun eigen ideeën. Deze beneveling leidt ertoe dat politici worden beoordeeld op basis van het voornemen dat aan hun politiek ten grondslag ligt. Maar de weg naar de hel is met goede bedoelingen geplaveid. In de politiek tellen mooie bedoelingen niet. Het gaat om gevolgen en resultaten. Het was een zestiende-eeuwse Florentijnse politicus die dat voor het eerst helder op papier durfde te zetten: ‘Het goede is niet altijd en overal hetzelfde.’ Dat is grote wijsheid. Het is belangrijk zijn lessen voor ogen te houden. Dat betekent niet, tot slot, dat intellectuelen zich verre van de politiek moeten houden. Het betekent wél dat de hybris van de intellectueel moet worden getemd. Het betekent dat men | |
[pagina 240]
| |
zich moet verdiepen, niet in morele of theologische maar in politieke wijsheid. Politieke wijsheid krijgt men door ervaring. Van de ervaring zal dus het medicijn tegen intellectuele agorafobie moeten komen. De rampen gebeuren met studeerkamer-intellectuelen, die met beslagen bril de menigte verleiden. |
|