De twee lampen van de staatsman
(2006)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
II Liberale filosofie | |
[pagina 81]
| |
De Europese mopperkorfBernard Mandeville (1670-1733) is misschien de grootste politieke denker die ons land heeft voortgebracht - in elk geval de origineelste. Mandeville is niet alleen een man van de Verlichting en de wetenschap, maar ook iemand wiens opmerkelijke ideeën nauw zijn verbonden met de twee steden waarin hij woonde en werkte. Zijn geboorteplaats Rotterdam ontpopte zich in de zeventiende en achttiende eeuw tot een bolwerk van commerciële bedrijvigheid. En Londen, waar Mandeville zijn Fable of the Bees schreef, groeide uit tot een ‘megapolis’ van een omvang die West-Europa niet eerder had gezien. Deze verstedelijking werd in Mandevilles tijd sterk afgekeurd. Deugd bloeide in pastorale landelijkheid, zo oordeelde men, niet in jachtige, structuurloze steden. De metropool spoorde aan tot misdaad en corruptie. Het was een heilloze plek. Zo niet Mandeville. Hij begreep dat het fenomeen van de Europese handelsmetropool een sociale structuur bezat. En hij begreep hoe die werkte. Hij zag, ten eerste, dat deze orde niet stoelde op de middeleeuwse hiërarchie der standen en op sociale eendracht, maar op individualisme, gelijkheid, wedijver, handel en industrie. En, ten tweede, kwam hij tot de revolutionaire conclusie dat de motor van de grote stad op een brandstof draaide die alom aanwezig en onuitputtelijk was: de natuurlijke slechtheid van de mens. De stad was een broeinest van ondeugd. Maar het geheim van de moderne stad, dat Mandeville ontdekte, was - en is - dat slechtheid op microniveau, mits gebonden aan spelregels, op macroniveau tot goede resultaten leidt. | |
[pagina 82]
| |
Mandevilles ideeën zijn vandaag net zo belangrijk als drie eeuwen geleden, ook voor de Europese politiek. Maar voordat ik het over Europa ga hebben, wil ik nog iets kwijt over Mandeville. | |
Van polis tot metropolisToen Mandeville zijn Fable of the Bees schreef, worstelde de westerse filosofie al ruim tweeduizend jaar met dezelfde vraag: wat was het geheim van de robuuste, bloeiende maatschappelijke orde? Waarom waren sommige steden - want politiek analisten dachten vroeger aan steden: Athene, Sparta, Rome, Venetië en Genève - het toonbeeld van stabiliteit, vrijheid en economisch succes, terwijl andere leden onder oorlog, instabiliteit en armoede? Tot diep in de achttiende eeuw vertrouwde men op een politiek model dat toegesneden was op de (kleinschalige) polis uit de klassieke oudheid.Ga naar eind1 Dit model bevatte twee sleutelelementen: ten eerste de morele deugdzaamheid van de bevolking of, ten minste, die van haar regeerders; en, ten tweede, de eendracht. Beide elementen vormden, zeker in de Renaissance, de Europese politieke orthodoxie. Allereerst de noodzaak tot deugdzaamheid, wat betekende dat de lusten - heb-, eer- en machtszucht, ijdelheid, het najagen van plezier, luxe en weelde, consumentisme - moesten worden ingetoomd. De materie (de aardse begeerte) moest aan de geest (de hemelse zuiverheid) worden onderworpen. Plato, die de grondslag legde voor deze orthodoxie, geloofde niet dat de massa zelf tot zuiverheid in staat was. Zijn alternatief bestond uit hemelse intellectuelen die het aardse volk eronder hielden. Eendracht, ten tweede, betekende dat gemeenschapsbelang voorrang had boven individueel belang. In plaats van wedijver moest er harmonie zijn. En eendracht, zo redeneerde men, ontstond wanneer de belangen van individuen fysiek in de loka- | |
[pagina 83]
| |
le omgeving waren verankerd. Tot ver in de achttiende eeuw hield de theorie stand dat onroerend goed politiek-ethisch superieur was aan mobiel vermogen. Door vooral in de landbouw te investeren versmolt het individuele belang met dat van de politieke gemeenschap. De agrarische economie had een politiek-ethisch belang. Maar tegen de financiële markten, die in de achttiende eeuw aan terrein wonnen, en vooral tegen de ongrijpbare handel in aandelen, bestond een diep wantrouwen. Mobiliteit, dynamiek en concurrentie waren verdacht. Welnu, Mandeville zag dat sinds de Renaissance orthodoxie en werkelijkheid telkens vaker uiteenliepen. De agrarische idylle die de achttiende-eeuwse aristocratie voor de geest had, werd rap door de feiten achterhaald. Europa veranderde in een commerciële samenleving, met een grotere rol voor burgers, handelaars en ondernemers dan voor aristocraten en priesters. En de pastorale harmonie, die men in de polis placht aan te treffen, vond men in de metropolis niet meer terug. In plaats van één gemeenschapsbelang waren er ontelbare particuliere belangen. En die belangen botsten en streden permanent om voorrang. De sociale dynamiek die uit die strijd ontstond, viel niet meer door Plato's hemelse intellectueel te controleren. De orthodoxie der Renaissance kwam zo op losse schroeven te staan. | |
VerlichtingIn theorie kon Mandevilles Londen niet bestaan. Maar in de praktijk was de opkomst van de Europese metropool onstuitbaar. Hoe dat te verklaren? Met andere achttiende-eeuwse denkers, onder wie de politiek-econoom Adam Smith (1723-1790) en de filosoof Immanuel Kant (1724-1804), bedacht Mandeville een antwoord op deze vraag, dat een product vormt van de Europese Verlichting. Het omvat een aantal elementen, die ik hier kort samenvat: | |
[pagina 84]
| |
a IndividualismeTen eerste: het individualisme van de Verlichting. Kant verstond onder Verlichting de emancipatie van het individu.Ga naar eind2 Emancipatie betekende dat het individu zijn oordeelsvermogen leerde gebruiken. Sapere aude! was zijn kernspreuk: durf te denken, zelfstandig en mondig te zijn. Volgens Kant hadden priesters en geestelijke raadgevers de mens in slaap gewiegd. Deze arcadische rust was overigens niet ongerieflijk. Zij bood de mens een zorgeloos en lui bestaan zonder nadenken of knopen doorhakken. Maar uiteindelijk was deze argeloosheid verraderlijk. Het individu moest zichzelf wakker schudden uit zijn godsdienstige luiheid om het lot in eigen hand te nemen. En dat ideaal had een universele geldigheid. | |
b De menselijke natuurTen tweede: Mandeville noch Kant had illusies over de goedheid van de mens. De menselijke natuur was gespleten. Enerzijds was de mens op de ander aangewezen en kende hij een aangeboren verlangen naar Geselligkeit. Maar anderzijds wilde de mens alleen zijn. Het sociale verlangen naar vriendschap weerhield de mens er niet van ungesellige dingen te doen. Dat wil zeggen: de mens zocht vooral naar de bevrediging van de eigen behoeften. Zij die geloven dat de menselijke natuur zuiver en goed is, geven de maatschappij de schuld van al het kwaad in de wereld. Zij trekken ten strijde tegen instellingen en demoniseren geld, handel en eigendom. Zij die daarentegen geloven dat de mens van nature slecht en zelfs gewelddadig is, zien in geld, handel en eigendom een matigende invloed. Zoals Samuel Johnson (1709-1784), een andere beroemde Londenaar, zei: ‘There are few ways in which a man can be more innocently employed than in getting money.’ | |
[pagina 85]
| |
c Private vices, public benefitsTen derde: het beginsel van de ‘deugdelijke ondeugdelijkheid’ - of zoals Mandeville het samenvatte: ‘Private vices, public benefits.’ Zijn bijenkorf stond model voor de moderne samenleving van mondige individuen die het eigenbelang nastreefden en zich van de traditioneel christelijke zedenleer weinig aantrokken. Dat was geen beminnelijke eigenschap en het leven in de bijenkorf - die hij ook omschreef als een ‘mopperkorf’ (Grumbling Hive) - was niet gemakkelijk en zeker niet ontdaan van zorgen en stress. Maar zolang dit streven binnen de grenzen van de wet bleef, ontstond er een nexus van commerciële activiteit met per saldo een positief resultaat voor het geheel. Zonder ijdelheid geen mode-industrie. Zonder losbandigheid geen kroegen, restaurants of nachtleven. Zonder consumentisme minder economische bedrijvigheid en werkgelegenheid. Voor Mandeville gold ook dat resultaten belangrijker waren dan bedoelingen. Kwade bedoelingen leidden soms tot goede resultaten. Maar omgekeerd gold deze stelling ook: goede bedoelingen hadden soms kwade gevolgen, vooral indien overheden goede bedoelingen hadden. Pascal (1632-1662) zei: ‘Qui veut faire l'ange, fait la bête.’ | |
d Tweedracht (niet eendracht) maakt machtTen vierde: het beginsel ‘tweedracht maakt macht’. Eeuwenlang dacht men dat staten hun stabiliteit en succes ontleenden aan interne eenheid. Machiavelli (1469-1527) was de eerste die met deze traditie brak. Hij beweerde dat conflict juist sterker maakt.Ga naar eind3 Dat was de geheime succesformule van de Romeinse republiek. Ook Kant begreep dat de vooruitgang werd aangejaagd door tweestrijd. Niet het streven naar eendracht maar de door de natuur gewilde wedijver, heers- en hebzucht zouden de premoderne lijdelijkheid van de mens doorbreken. Wie de beste of rijkste wilde zijn, wierp traagheid van zich af en stortte zich in arbeid, aldus Kant. Uit die drang tot rivaliteit | |
[pagina 86]
| |
ontstonden welvaart, verlichting en emancipatie. ‘Dank derhalve,’ zei hij ironisch, ‘aan de natuur voor de onverdraagzaamheid, voor de jaloers wedijverende ijdelheid, voor de niet te bevredigen begeerte naar bezit of tot heersen!’Ga naar eind4 | |
e De staatTen vijfde: om te voorkomen dat deze rivaliteit tot misdaad en zelfs oorlog zou leiden, was het nodig het individu onder het gezag van wetten te plaatsen. Emancipatie en verlichting werden bereikt dankzij Kants antagonisme, maar alleen indien deze strijd plaatshad binnen de omheiningen van normen en spelregels. In plaats van ongebonden vrijheid kwam het aan op getemperde vrijheid. De uitdaging was evenwicht te vinden tussen vrijheid en orde. Enerzijds moest het individu gehoorzamen aan het publieke gezag. Anderzijds moest de overheid haar regelzucht beperken, zodat de sociale orde uit de ruil tussen belangen kon ontstaan. Het (welbegrepen) eigenbelang hield de maatschappelijke orde bijeen.Ga naar eind5 Voor staatsdirigisme was geen plaats. ‘That government is best which governs least,’ zei Adam Smith. Samenvattend: de sociale basisstructuur van Mandevilles bijenkorf, die de nieuwe Europese metropolis beschreef, was de economische ruilrelatie. De grote stad kende geen collectieve identiteit of gevoelsband, zoals in de Renaissance, maar alleen individuele belangen. En het bindmiddel dat die belangen bijeenbracht werd gevormd door geld, handel, vraag en aanbod. De metropolis was, in de woorden van Thomas Carlyle (1795-1881), een cash nexus.Ga naar eind6 Zoals Marx en Engels, met een mengeling van bewondering en afgrijzen, schreven: ‘De bourgeoisie [...] heeft geen andere band tussen mensen gelaten dan het naakte belang, dan de gevoelloze “contante betaling”.’Ga naar eind7 Dat is natuurlijk niet zo, maar het geeft een omslag in het denken weer. | |
[pagina 87]
| |
Corporatisme versus liberalismeMet deze visies in het achterhoofd wil ik nu naar Europa en de grenzen daarvan kijken. Maar ik wil eerst wijzen op een verschil tussen de Europese en nationale politiek. In Europa wordt men ingedeeld in kampen van voor- en tegenstanders, dat wil zeggen: van Euro-federalisten en antifederalisten. Op nationaal niveau kennen we dit niet. Niemand is ‘voor of anti-Nederland’. We zijn voor of tegen een bepaald beleid, maar niet voor of tegen ons land. In de Europese politiek ligt dit beduidend anders. Daar doet men vaak alsof de politieke opponent niet alleen jouw tegenstander is maar een tegenstander van Europa. Deze manier van denken verbergt dat er vanaf het begin twee gezichtspunten waren op het proces van Europese integratie.Ga naar eind8 Beide zijn vóór Europese integratie maar de een wil een ander soort Europa dan de ander. Het eerste standpunt wil een corporatistisch Europa. Het tweede standpunt wil een liberaal Europa. Dit liberale standpunt wordt door de aanhangers van het corporatisme meestal als ‘anti-Europa’ bestempeld. Politiek is dit handig. Het liberale standpunt wordt zo onmiddellijk gediskwalificeerd. Het lijdt onder gebrek aan ‘Europese ambitie’. En het corporatisme komt uit de bus als ‘het Europese ideaal’. In Nederland wordt niemand van anti-Nederlandse opvattingen beticht omdat hij wil dat de staat minder doet - dat zouden we ongepast vinden. In Europa gebeurt dat echter wel. Mensen die vinden dat het minder moet, bijvoorbeeld met het landbouw- en regiobeleid, hebben een ‘on-Europese’ houding. Maar het ene standpunt is natuurlijk niet ‘Europeser’ dan het andere. Het verschil zit hem elders, namelijk bij Mandeville. De corporatistische visie is gebaseerd op angst voor wedijver. Zij gaat terug op het verlangen naar harmonie en veronderstelt een collectieve gevoelsband die alle Europeanen verbindt, zoals er een band is die de Fransen bindt of de Denen. | |
[pagina 88]
| |
De liberale opvatting van Europa sluit aan bij de analyse van Mandeville, Smith en Kant. Zij pleit voor concurrentie tussen individuen en lidstaten. Wat Europeanen bindt zijn de munt en de markt. In de corporatistische visie is concurrentie Europa's vijand. In de liberale optiek is dat andersom: Europa wordt door wedijver sterker. Dat fundamentele verschil in analyse komt tot uiting op vele vlakken, waarvan ik er hier slechts drie als voorbeeld zal noemen. | |
a IndustriepolitiekTen eerste: de industriepolitiek. Het corporatisme bepleit een actieve en sectorale industriepolitiek gericht op het creëren en beschermen van nationale industriële kampioenen. Met andere woorden: Europa moet zorgen dat grote, prestigieuze ondernemingen in eigen handen blijven - en dan doelt men vooral op Franse of Duitse (of Frans-Duitse) handen. Ondernemingen zijn in die visie vestingwerken die bescherming bieden tegen buitenstaanders. Een dergelijke politiek baseert zich op dirigisme en economisch nationalisme. De liberale visie pleit voor vrije mededinging, de interne markt en aandeelhoudersdemocratie. Liberale industriepolitiek is horizontaal en gericht op de lange termijn, dat wil zeggen: gericht op het scheppen van een gunstig klimaat in Europa voor investeringen en ondernemingen. Indien we ‘delokalisatie’ willen tegengaan moeten we concurrerender worden. Dat laatste vereist niet alleen investeringen in onderwijs en onderzoek, maar eerst en vooral de structurele hervorming van de Europese arbeidsmarkt, goed beheer van de overheidsfinanciën en een verdere deregulering en integratie van Europese markten. Lidstaten die roepen om meer investering in onderzoek en innovatie, maar al jarenlang de totstandkoming van het gemeenschapspatent blokkeren, verkwanselen hun geld. | |
[pagina 89]
| |
b BelastingpolitiekTen tweede: de belastingpolitiek. De uitgebreide Unie kent behoorlijke verschillen tussen de tarieven voor de vennootschapsbelasting, vooral tussen de oude en de nieuwe lidstaten. Koploper Duitsland heeft een tarief van 38 procent en in Nederland ligt dit niet veel lager, rond de 35 procent. Hongarije heeft een tarief van 16 procent, Litouwen van 15 procent en Ierland doet het zelfs voor 12,5 procent. In het Europa van het corporatisme is er voor deze verschillen geen plaats. Men vreest de onderlinge concurrentie tussen lidstaten. Ondernemingen en kapitaal verhuizen naar de landen met de laagste tarieven. En de lidstaten zouden zich dus in een race-to-the-bottom storten. De nieuwe landen, met hun lage tarieven, zijn in deze optiek de boosdoeners. Zij doen aan ‘belastingdumping’. En dus moet er geharmoniseerd worden, zodat de tarieven overal hoog liggen. In een liberaal Europa is er juist alle ruimte voor eerlijke belastingconcurrentie. De nieuwe lidstaten staan met hun lage tarieven volledig in hun recht. Zij benutten de zwakke economische plekken van de oude lidstaten. Harmonisering van de tarieven - niet van de grondslag - naar West-Europees niveau is fundamenteel de verkeerde weg. De lage tarieven in de nieuwe lidstaten moeten ons geen angst aanjagen. Zij moeten ons prikkelen om concurrerender te worden. Voor het liberale Europa is de uitbreiding van levensbelang. Het houdt de vastgeroeste economieën van sommige oude lidstaten bij de les. | |
c Sociale politiekTen derde: de sociale politiek. Zoals in de belastingpolitiek vreest een corporatistisch Europa de uitholling van arbeidsvoorwaarden en de verzorgingsstaat. Vooral is men bang dat de nieuwe lidstaten, waar arbeidskosten minder hoog zijn, economische activiteit aanzuigen, waardoor hier werkgelegenheid wegvloeit. Met name moet worden voorkomen dat | |
[pagina 90]
| |
lidstaten op arbeidsvoorwaarden en de kosten van sociale zekerheid gaan concurreren. Deze visie eist daarom dat er meer Europese regelgeving komt. Het liberale Europa begroet ook op dit vlak meer concurrentie en dynamiek. Structurele hervorming in de arbeidsmarkt is geen ‘social dumping’. Europeanen slaan zich graag op de borst vanwege hun sociale marktmodel. Europeanen schudden meewarig het hoofd over ‘Amerikaanse toestanden’. Maar wij moeten ons afvragen of de toestand in Europa nog wel houdbaar is. Is ons sociale model nog wel zo sociaal? De prijs is immers hoge werkloosheid en stagnatie. De rechten die werknemers beschermen tegen werkgevers functioneren tegelijk als beschermingswallen tegen nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Maar die nadelen van ons sociale model zien we niet. Wat wij wel zien, zijn de goede bedoelingen daarvan. In plaats van structurele hervorming, die de kosten van dit model zullen drukken, schermen we ons daarom af van concurrentie. De uitbreiding is ook hier een noodzakelijke prikkel voor veel oude lidstaten. Het dwingt ons de arbeidskosten te verlagen, wat hard nodig is. | |
Wordt het water of ijs?Met andere woorden: de corporatistische en de liberale visie op Europese integratie verschillen niet naar ambitieniveau maar naar inhoud. Het corporatisme ziet de Unie als een vesting tegen toenemende concurrentie en globalisering. De Europese Unie is een antwoord op het feilen van de markt. En dat antwoord vereist regelgeving, bureaucratische bemoeienis en een gevoelsband tussen Europese burgers die te vergelijken is met de nationale identiteit. Het corporatistische Europa is dat van Jacques Delors. In beginsel rekent het alle taken tot zijn pakket. Het landbouwbeleid is er een vrucht van, zo ook het regiobeleid. | |
[pagina 91]
| |
Dit Europa heeft een lange traditie, die verbonden is met Jean-Baptiste Colbert (1619-1683), Contrôleur Générale - zeg maar minister van Financiën - onder Lodewijk xiv. Colbert stond voor direct ingrijpen in het management van ondernemingen, de bescherming van de nationale industrie door staatssteun en tarieven, prijsregulering in de landbouw en een economische politiek van grote projecten in de transportsector. Hij bouwde de havens van Calais, Brest en Le Havre, evenals het Canal du Midi - de hsl uit die tijd. Veel ministers van Financiën zijn in zijn voetsporen getreden. Het liberalisme ziet de Unie als een middel om markten te openen en concurrentie aan te gaan. De interne markt is er het beste voorbeeld van, net als de recente uitbreiding met de nieuwe lidstaten. Men beseft dat er geen gevoelsband is tussen Europeanen die vergelijkbaar is met nationale eensgezindheid. En bij ontstentenis daarvan wordt het bindmiddel gevormd door de handel, geld en economisch belang, zoals in Mandevilles bijenkorf. De Europese markt, niet de bureaucratie, is de motor van het integratieproces. De grens ligt daar waar Europees beleid een toegevoegde waarde heeft of grensoverschrijdende problemen aanpakt: de Muntunie en tot op zekere hoogte ook milieu- en justitiebeleid. Het verschil tussen beide visies wordt gemaakt door Mandeville en die andere stad: Lissabon. In 2000 stelde de Unie zich te Lissabon tot doel in 2010 de meest concurrerende economie ter wereld te zijn. Met de invoering van de interne markt in 1993 was Lissabon een hoogtepunt voor het liberale Europa. Die glans is eraf. We zijn op de helft maar de Lissabon-doelen zal de Europese Unie niet bereiken. Ik ben bang dat dit door het schrijven van meer rapporten en studies niet meer verandert. Het heeft te maken met politieke wil. In sommige grote lidstaten is die er niet. Men vreest er de vrije concurrentie en grijpt steeds vaker terug op de recepten van Colbert in plaats van Mandeville. Lissabon staat voor de hervorming van de structuur van de economie. Het is een strategie die op de korte termijn vaak pijn doet maar op de lange | |
[pagina 92]
| |
termijn vruchten afwerpt. Dat blijkt nu de achilleshiel, want politici met slappe knieën en veel electorale zorgen moet je dan niet hebben. Die zwichten voor kortetermijnbelangen en symptoombestrijding, dat wil zeggen, voor het colbertisme: het afschermen van nationale kampioenen voor concurrentie en de directe interventie in de economie. Dit is een vlucht voor de werkelijkheid die de Europese economie de das dreigt om te doen. | |
ConclusieZoals wel vaker dreigt Europa de lessen van Mandeville te vergeten. Die lessen heb ik vroeger eens in een simpele stelling proberen weer te geven. Die stelling luidt als volgt: Stabiliteit op microniveau leidt tot instabiliteit op macroniveau; instabiliteit op microniveau leidt tot stabiliteit op macroniveau. Zij gaat niet altijd op maar wel regelmatig. Een illustratie: in een glas neemt water de vorm aan van het glas. Dat komt doordat de watermoleculen kunnen bewegen ten opzichte van elkaar. Op het niveau van de moleculen is er dus instabiliteit. En daardoor kan het water zich aanpassen aan een zich wijzigende vorm. IJs kan dit niet. IJsmoleculen zijn onbeweeglijk ten opzichte van elkaar. Op microniveau is er dus stabiliteit, maar op macroniveau kan het ijs zich niet aanpassen. In de winter leidt dat tot gesprongen leidingen. Samenlevingen die op individueel niveau wedijver, mobiliteit en instabiliteit kennen, zijn op macroniveau vaak stabiel en welvarend. Het beste voorbeeld is de Verenigde Staten, waar de kans zeven keer zo groot is dat men zijn baan verliest als in Duitsland, maar ook tien keer zo groot dat men een nieuwe vindt. Omgekeerd: samenlevingen die het individu vrijwaren van risico, wedijver en prikkels verzanden vaak in stagnatie en raken op de lange termijn in verval. Het beste voorbeeld is de Sovjet-Unie. Tot slot: waar bevindt Europa zich nu? Is het water of ijs? | |
[pagina 93]
| |
Mijn indruk is dat de temperatuur nog steeds onder het nulpunt ligt: ijs dus. Europese economieën zijn geblokkeerd. En met de deblocage wil het niet vlotten. Laten wij hopen dat de leidingen het nog even uithouden. |
|