De twee lampen van de staatsman
(2006)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |||||||||||||
De geschiedenisEen artikel geheten ‘De integratie van minderheden’ werd in september 1991 gepubliceerd in het centrumlinkse dagblad de Volkskrant. Dat artikel verdedigde twee stellingen. De eerste was dat een liberale samenleving als de Nederlandse op enkele fundamentele beginselen was gebaseerd, zoals de scheiding van kerk en staat, het recht van vrije meningsuiting, de verdraagzaamheid en de non-discriminatie. Wat betreft deze en soortgelijke fundamentele beginselen was geen marchandage mogelijk. De tweede stelling verwees naar het integratiebeleid van die dagen dat kon worden samengevat met de woorden: ‘Integratie met behoud van identiteit’. De auteur van het artikel - dat was ikzelf - meende dat deze formule een interne contradictie bevatte omdat elke integratie een verandering meebracht en dat voorts handelingen die op gespannen voet met bovengenoemde beginselen stonden, dienden te worden nagelaten. Maar wij leefden toen nog in de multiculturele illusie. Bij het schrijven van dat artikel heb ik mij, althans ten dele, gebaseerd op het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (wrr) uit 1979, getiteld: ‘Etnische minderheden’. Daarin staat de volgende passage: | |||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||
Zeer belangrijke aspecten van onze westerse cultuur zoals de individuele vrijheid en gelijkwaardigheid worden door een andere cultuur op soms militante wijze aangevochten. In die gevallen van confrontatie waar in de praktijk geen compromis mogelijk is, staat geen andere keuze open dan de verworvenheden van onze cultuur te verdedigen tegen anders luidende aanspraken in. Ik was fractievoorzitter van de Nederlandse liberale partij (vvd) in de Tweede Kamer geworden in april 1990, dus een jaar voordat ik mijn artikel schreef. Ik maakte mij toen zorgen over de mogelijkheid dat een onderklasse zou ontstaan, die zich zou concentreren in bepaalde getto's in de grote steden: ruimtes met veel misdaad en werkloosheid, waar de kennis van het Nederlands en de Nederlandse samenleving beperkt zou zijn en waar de rechten van de vrouw weinig te betekenen zouden hebben. Mijn artikel heeft veel beroering veroorzaakt. Het heeft aanleiding gegeven tot meer dan honderd artikelen. De kritiek kwam hoofdzakelijk uit de hoek der multiculturalisten, die meenden dat iedereen recht had op zijn eigen cultuur en dat ik bovendien overdreef. In die tijd werd het debat over de multiculturele samenleving beheerst door het kartel der zogenaamde deskundigen die uitmaakten welke meningen aanvaardbaar waren en welke niet. Het debat werd in hoge mate beïnvloed door political correctness. Alvorens verder te gaan bij mijn weergave van wat in de jaren negentig is gebeurd, wil ik nog op twee aspecten wijzen van het artikel dat ik in september 1991 schreef en die van belang kunnen zijn voor de discussie van vandaag. Het eerste aspect betreft de hoofddoekjes. Ik schreef: Islamitische schoolgaande meisjes mogen een hoofddoek dragen hoewel die hoofddoek natuurlijk voor heel wat meer staat dan alleen het bedekken van het haar. | |||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||
Het tweede aspect is de verzuiling, die in Nederland gangbaar was maar nu veel van haar belang heeft verloren. In zijn eerste rapport van februari 1991 onderscheidde de Haut Conseil à l'Integration de ‘logica van de gelijkheid’ en de ‘logica van minderheden’. De eerste logica veronderstelt een gelijkheid van individuen voor de wet, de tweede logica impliceert een institutionele erkenning van minderheden als zodanig. De eerste logica, vervolgde de Raad, wordt gevolgd door Frankrijk, België en Duitsland, de tweede door Nederland en Engeland. Het is zonder twijfel waar dat een ‘institutionele erkenning van minderheden als zodanig’ het meest overeenkomt met de Nederlandse traditie, die bestaat uit elkaar accommoderende godsdienstige minderheden. Daaruit vloeit voort dat deze godsdienstige minderheden het recht hebben op door de overheid gefinancierde scholen op godsdienstige grondslag. Dat recht ligt verankerd in de Grondwet. Het is dus ook van toepassing op islamitische minderheden. Vandaar de opkomst van scholen op basis van de islam. Deze ontwikkeling is omstreden. Velen, onder wie ik, vrezen dat gescheiden scholen een voorbode zijn van een gescheiden samenleving. Maar godsdienstige minderheden dit recht ontnemen, vereist de afschaffing van het desbetreffende grondwetsartikel, wat politiek voorlopig niet mogelijk is. Tijdens de acht jaar van mijn fractievoorzitterschap (1990-1998) heb ik een beleid inzake minderheden voorgestaan dat als volgt kan worden samengevat:
Wat betreft het eerste punt - beperk de immigratie - heb ik niet alleen naar de Nederlandse steden maar ook naar de Amerikaanse ervaring gekeken. Het is namelijk mijn opvatting dat wij de Verenigde Staten niet een oplossing vóór maar een pro- | |||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||
bleem achter zijn. Welnu, algemeen wordt in Amerika aangenomen dat de instelling van quota in de jaren twintig de integratie van de toen aanwezige minderheden heeft bevorderd. Dit wil niet zeggen dat mijn standpunt door de coalitiepartijen is overgenomen. Bijgevolg bleef de immigratie in de jaren negentig hoog: in totaal 370.000 personen, wat veel is voor een klein en overbevolkt land. Pas dankzij een nieuwe Wet op de Immigratie zijn de jaarlijkse aantallen nu gezakt tot een derde of een kwart van wat zij eens waren. Niettemin zal Amsterdam binnen een luttel aantal jaren een absolute meerderheid van islamitische allochtonen kennen. Rotterdam en Den Haag zullen na enige tijd Amsterdam hierin volgen. In de loop van de jaren negentig is de political correctness langzaamaan verdwenen. Dat gebeurde door een voortdurende openbare discussie en - belangrijker nog - de onvermijdelijke druk van de werkelijkheid. Laat mij een toespraak citeren die is gehouden door de directeur van het Sociaal Cultureel Planbureau A.J. van der Staay in februari 1995 op een conferentie ter zake van het grotestedenbeleid. Hij vroeg aandacht voor de torenhoge werkloosheid onder allochtonen, ‘een integratieproces dat de immigratie niet kan bijhouden, interetnische animositeit, zwarte scholen, witte vlucht, criminaliteit en verloedering’. Hij concludeerde als volgt: ‘Er leeft een wijdverbreid gevoel dat in Europa het beleid niet is opgewassen tegen de grootstedelijke neergang. Eerder faalde zulk een beleid in de Verenigde Staten.’ Wij waren dus gewaarschuwd. Van der Staays opvolger als directeur van het Sociaal Cultureel Planbureau Paul Schnabel schreef vijf jaar later over een ‘afscheid van een onvruchtbaar en uiteindelijk onaanvaardbaar cultuurrelativisme, dat wel onderscheid maar geen verschil wil maken’. Zijn toespraak was ‘een pleidooi tegen de hoop op een multiculturele samenleving als uitdrukking van gelijke kansen van andere culturen om ook onze cultuur te kunnen bepalen’. Deze toespraken en een menigte artikelen (waaronder een | |||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||
belangrijke van de hand van Paul Scheffer) hebben niet nagelaten de openbare mening te beïnvloeden. Maar de belangrijkste factor was toch de werkelijkheid, dat wil zeggen de feiten. Vooral in Rotterdam drongen die zich onweerstaanbaar op. Het is ook daar dat een openbare discussie over de spreiding van allochtonen ontstond: een onderwerp dat in 1995 nog taboe was. Niemand kon langer om de problemen van de multiculturele samenleving heen. En toen kwamen twee moorden: die op Pim Fortuyn in 2002 en op Theo van Gogh in 2004. Pim Fortuyn was een flamboyante homoseksueel en zeker geen racist of antisemiet. Hij had een uitgesproken gave voor de theatrale politiek. In zekere zin kon hij worden vergeleken met Poujade. Hij had een aantal pijlen op zijn boog. Maar wat het meest de aandacht trok was zijn pleidooi tegen meer immigratie. Hij woonde dan ook in een Rotterdamse wijk met tientallen nationaliteiten en had daar mede de last van te dragen. De moord op hem had niets met de islam te maken. Anders was het met de moord op Theo van Gogh. Diens moordenaar was een moslim die zich tot het fundamentalisme had bekeerd. Van Gogh had meegewerkt aan de film Submission van het vrouwelijke lid van de Tweede Kamer Ayaan Hirsi Ali, die uit Somalië afkomstig is. Ayaan wordt gemotiveerd door de achterstelling van de vrouw in islamitische culturen. Zij heeft die in eigen persoon ervaren. De film Submission, die negen minuten duurt, vertelt vier verhalen van islamitische vrouwen die worden onderdrukt. In het bijzonder laat de film vrouwonvriendelijke koranteksten zien die op het lichaam van een halfnaakte vrouw worden geprojecteerd. Ik heb de film gezien voor hij werd vertoond en heb Ayaan gewaarschuwd voor de heisa die hij zou maken. Maar wij wonen in een vrij land en kennen geen censuur. Of vergis ik mij? In ieder geval wordt Ayaan nu 24 uur per dag bewaakt. Sinds de moord op Theo van Gogh is de discussie over immigratie en integratie frank en vrij, en zonder enig taboe. De kranten staan bol van problemen waar niemand meer omheen kan. Dit is een goede zaak maar betekent natuurlijk niet dat | |||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||
oplossingen voor de hand liggen. Alvorens over te gaan op het tweede deel van mijn toespraak, de actuele situatie, wil ik dit eerste deel besluiten met een persoonlijke herinnering. Die betreft mijn toespraak op 9 november 2003 ter herdenking van de Kristallnacht, de nacht dat zeer veel ruiten van joodse winkeliers in nazi-Duitsland werden ingegooid, wat de opmaat voor de Holocaust was. Bij die gelegenheid waren er vijf sprekers. Allen spraken over antisemitische incidenten. Ik was de enige die wees op de islamitische achtergrond van de overgrote meerderheid van zulke incidenten. Waarom deden de anderen dat niet? Ik kan slechts concluderen dat zij geïntimideerd waren. Volgens mij komt die intimidatie voort uit een gebrek aan zelfvertrouwen: een gebrek aan vertrouwen in de westerse cultuur, waarvan de oorsprong en oorzaak diep in het verleden moeten worden gezocht. | |||||||||||||
De huidige situatieHet tweede deel van mijn toespraak gaat over de huidige situatie. Hoe staat het met de integratie van minderheden anno 2005? Sinds enige tijd bestaat er in Nederland een integratiekaart die individuele gegevens over alle inwoners van Nederland bevat op basis van de koppeling van verschillende databestanden. Deze gegevens betreffen onder andere demografische kenmerken, werk, uitkeringen, inkomens, onderwijs en migratiemotieven. Wat betreft minderheden zijn deze gegevens uitgesplitst naar etnische herkomst. Zo is er een fijnmazig netwerk van gegevens ontstaan dat inzicht verschaft in de mate van integratie van verschillende groepen van minderheden. Die groepen zijn niet alleen de ‘grote vier’ - Turken, Marokkanen, Antillianen en Surinamers - maar ook kleinere groeperingen die voornamelijk uit vluchtelingen bestaan, zoals Iraniërs, Irakezen en Somaliërs. De algemene conclusie van de Integratiekaart 2005 is dat de | |||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||
maatschappelijke achterstand van allochtonen hardnekkig is. Ik noem enkele bijzonderheden.
Hoewel er ook vooruitgang is - zoals beheersing van het Nederlands in het basisonderwijs en deelname aan het hoger onderwijs - is duidelijk dat de integratie van niet-westerse migranten nog veel te wensen overlaat. Op 3 februari 2004 werd in nrc Handelsblad een interview gepubliceerd van mevrouw J. Costa-Lascaux, lid van de Commissie die de regering van Frankrijk moest adviseren over het dragen van hoofddoekjes op school (Commissie-Stasi). Volgens dit interview heeft zij gezegd dat de integratie in Nederland totaal is mislukt en dat Nederland het kwetsbaarste land van Europa voor de opkomst van moslimfundamentalisme is. Hoewel deze uitspraak misschien wat krachtig is - er zijn immers ook lichtpunten - kan moeilijk worden ontkend dat een | |||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||
koele blik op de huidige ontwikkeling niet tot optimisme stemt. Immers, vandaag telt Nederland bijna 1,7 miljoen niet-westerse allochtonen. Dit is ruim 10 procent van de bevolking. Dat percentage kan alleen maar stijgen, zowel door immigratie wegens gezinsvorming als door de hogere nataliteit. Wij moeten dus vooruitkijken naar de dag dat niet 10 procent maar 20 procent van de Nederlandse bevolking van allochtone herkomst is, met een concentratie in de grote steden, waarvan de burgemeesters zullen worden gekozen en waar een aantal scholen op islamitische basis zal bestaan. Wij hebben een Katholieke Volkspartij gehad, wij zullen een Islamitische Volkspartij krijgen - misschien wel twee. Zij zullen geen geringe invloed op het regeringsbeleid hebben. Nederland staat hier niet alleen. Ik beschouw de noodzaak een modus vivendi met de islamitische minderheden te vinden als Europa's grootste probleem. Ik heb hier over oppassende en welwillende allochtonen gesproken. Die vormen de overgrote meerderheid. Er is ook een kleine minderheid van terroristen die door hun omgeving worden gesteund. Daarover een enkel woord. Er is veel inkt verspild om het islamitische terrorisme te verklaren. Ik wil twee theorieën uitsluiten. Ten eerste de gedachte dat dit terrorisme voortkomt uit armoede. De daders van 9/11 waren niet arm. In andere landen is ook veel armoede - India bijvoorbeeld - maar daar komen geen terroristen vandaan. In en rond Den Haag wonen 100.000 hindoes en die geven geen aanleiding tot moeilijkheden. De moordenaar van Theo van Gogh sprak perfect Nederlands en leek ook geïntegreerd. De tweede theorie wil dat dit terrorisme is veroorzaakt door de twist tussen Palestijnen en Israëliërs. Ik geloof daar niet in. Natuurlijk is die twist een complicerende factor. Maar ook al zou die twist zijn beslecht, dan nog zou het islamitische terrorisme doorgaan. Dat is namelijk gericht tegen het Westen als zodanig. De westerse cultuur vormt een grote bedreiging voor de islam, althans voor de huidige, versteende vorm daarvan. Het Westen zal niet veranderen, althans niet in essentie. Het terrorisme zal | |||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||
dus aanhouden tot er een liberale islam ontstaat - tot de ijtihad in ere wordt hersteld, waar prof. Mohamed Arkoun en ik voor hebben gepleit in ons boek over islam en de democratie. | |||||||||||||
De verdraagzaamheidIk kom nu toe aan het derde en laatste deel van mijn toespraak, dat over de verdraagzaamheid gaat en kort zal zijn. De verdraagzaamheid jegens afwijkend gedrag is voor Nederland sinds lang kenmerkend geweest. Zie de geschiedenissen van René Descartes en Pierre Bayle, zie de ontvangst van de hugenoten en de Britse non-conformists, voordat deze laatsten op de Mayflower naar Boston voeren. Deze verdraagzaamheid is onderdeel geworden van onze grondrechten, zoals onder andere neergelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is opgesteld bij de aanvang van de Verenigde Naties. Destijds was Afrika nog geheel gekoloniseerd en Azië grotendeels. Dus bestond de Commissie die de Verklaring moest opstellen uit de Eerste Wereld - de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk - en de Tweede, dat wil zeggen de Sovjet-Unie en haar satellieten. De Commissie werd voorgezeten door Eleanor Roosevelt. Toen het op een stemming aankwam, onthield het sovjetblok zich. Dus de Universele Verklaring is van westerse oorsprong. Maar het Tien-an-men Square-incident en vele andere over de hele wereld hebben mij ervan overtuigd dat alle gewone mensen verlangen naar de voordelen die navolging van de Universele Verklaring zou brengen. Dat geldt mijns inziens ook voor het Midden-Oosten, waar velen zeggen: ‘Yankee go home but please take me with you.’ De verdraagzaamheid is dus diepgeworteld in onze cultuur en dat moet zo blijven. Breder geformuleerd betekent dit dat | |||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||
er niet gemarchandeerd mag worden met de fundamentele vrijheden waarnaar ik bij het begin van mijn toespraak heb verwezen. Kort geformuleerd: geen tolerantie voor de intoleranten. Maar dit betekent niet dat er geen aanpassingen mogelijk zouden zijn op ondergeschikte punten. Zo is de Nederlandse wet op het slachten gewijzigd om rekening te houden met islamitische gebruiken. Hetzelfde geldt voor de wet op de lijkbezorging. Dus waar compromissen mogelijk zijn, moeten die worden aangegaan, zeker in dit land dat dol op compromissen is. Binnen het raamwerk van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Europees Verdrag van de Rechten kan iedere staat natuurlijk uitmaken wat voor hem verder essentieel is. Voor Frankrijk is dat de laïcité op basis van de wet die vandaag honderd jaar geleden is aangenomen. Voor Nederland is dat de eeuwenoude traditie van godsdienstige accommodatie tussen bevolkingsgroepen. Men kan die traditie betreuren maar zij is een feit. De scheiding tussen kerk en staat heeft in Nederland een gematigde vorm. Mijn laatste opmerking slaat op de keerzijde van de verdraagzaamheid. Dat is de laksheid - de houding van hen die zeggen: laat de ander maar zijn gang gaan zolang hij mij niet voor de voeten loopt. Dat kunnen wij ons niet langer veroorloven. Daarvoor is het te laat. |
|