weken geleden al gereageerd in de gemeenteraad; ik herhaal die reactie hier. De huidige Vreemdelingenwet (mooie wet, toch!) geeft daartoe al de mogelijkheid, waarbij de ernst van het strafbare feit wordt afgewogen tegen de lengte van het verblijf in Nederland. Ik heb begrepen dat de Tweede Kamer zich binnenkort buigt over de uitvoeringspraktijk van de ind.
Dan het zogenoemde handenschuddenincident, zoals jij dat bestempelt. Dit incident is ontstaan naar aanleiding van een vraag van de cda-fractie in de gemeenteraad over een artikel in het magazine M van het nrc Handelsblad, waarin melding is gemaakt van een straatcoach in dienst van de gemeente Amsterdam die vanwege zijn geloof vrouwen geen handen mag geven. Op zichzelf, zo heb ik gezegd, is de norm natuurlijk volstrekt duidelijk, en die is dat wij elkaar in Nederland de hand geven. Maar waar gaat het dan om? Behoort die norm tot de kernwaarden en -normen in ons land, of gaat het om de achterliggende norm dat je elkaar met respect bejegent als je elkaar tegenkomt? Als ik kijk naar de reacties die ik daarover heb gekregen, dan zijn die van tweeërlei aard: mensen die het met me eens zijn en blij zijn dat ik het onderlinge respect vooropstel, en mensen die vinden dat ik door het sanctioneren van de weigering om een hand te geven de gelijkheid en gelijkwaardigheid van vrouwen in Nederland in het geding breng. Dit laatste is niet aan de orde - de gelijkwaardigheid van de vrouw aan de man is zonder twijfel een van de kernwaarden van de Nederlandse samenleving geworden. Maar daarnaast kent onze grondwet óók de vrijheid van godsdienst. En dan zie je vanzelf het juridische dilemma waarvoor de overheid zich geplaatst ziet, een dilemma dat in onze grondwet zit opgesloten, dat vaker is opgedoken en waar we alleen met een zekere pragmatiek uit kunnen komen. In mijn vorige brief had ik het met een verwijzing naar Tzvetan Todorov over de rol van de overheid in een plurale samenleving (wat Nederland, en zeker Amsterdam met zijn 174 nationaliteiten, bij uitstek is), en ik schreef dat die naast de veiligheid, vooral het bewaken van de pluraliteit van de samenleving is, en het garanderen van de vrijheid van ieder