Overmoed en onverstand. Beschouwingen over politiek
(2008)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
De mensenrechten en de erosie van de markteconomieDe Universele Verklaring van de Rechten van de MensKort na de geboorte van de Verenigde Naties werd de beslissing genomen een commissie in het leven te roepen met het doel een algemeen geldende verklaring inzake de rechten van de mens uit te werken. Destijds waren bijna alle Afrikaanse landen alsmede de meeste Aziatische landen nog kolonies. Duitsland, Japan en Italië namen niet deel omdat ze waren verslagen. Zo was er dus de eerste wereld - de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk, Australië - en de tweede wereld: de Sovjet-Unie en enkele van haar satellietstaten. Voorzitter van de commissie was Eleanor Roosevelt. Toen er moest worden gestemd, onthielden de communistische landen zich van hun stem. Daardoor is de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ongetwijfeld van westelijke oorsprong. De verklaring wordt ‘algemeen’ genoemd - maar is zij dat ook? In een interview met Fareed Zakaria uit 1994Ga naar eind1 zei Lee Kuan Yew, minister-president van Singapore: ‘De oosterse maatschappijen zijn van mening dat het individu binnen de context van de familie bestaat die de hoeksteen van de maatschappij vormt.’ Hij voegde eraan toe: ‘Bewoners van het Westen hebben een ethische grondslag van de maatschappij opgegeven’, en hij betreurde ‘de uitholling van de morele onderbouw van de maatschappij en het verdwijnen van de persoonlijke verantwoordelijkheid’. ‘In het Oosten,’ zei hij, ‘is het hoofddoel erin gelegen een goed geordende maatschappij te krijgen, zodat eenieder de mogelijkheid heeft om optimaal te genieten van zijn vrijheden.’ | |
[pagina 130]
| |
Het is zeker juist dat het Singapore is gelukt zijn belangrijkste problemen op te lossen, waaronder bijna iedere grote stad ter wereld tegenwoordig gebukt gaat: er is vrijwel geen armoede, geen dakloosheid, geen bedelstaf en geen criminaliteit meer.Ga naar eind2 Het is eveneens waar dat het gemakkelijker is een kleine stadstaat te regeren dan een groot land zoals de Verenigde Staten. Bovendien kan men de regering van Singapore wellicht het best omschrijven als ‘verlichte dictatuur’, die haar burgers indringend controleert. Zo heeft de geordende maatschappij van Singapore haar prijs. Het is onduidelijk hoe lang de regering het volhoudt het deksel op de ontevredenheid van het volk te houden. Maar het onderwerp van de ‘Aziatische waarden’ zal niet verdwijnen. Ongeveer tien jaar geleden klaagde de Maleisische minister-president Mahatir Mohamed dat ‘de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens door de grootmachten was opgesteld, die de behoeften van de arme landen niet hadden begrepen’. De Universele Verklaring zou moeten worden herzien, aldus Mohamed. Aziatische maatschappijen zouden een voorbeeld van sociale harmonie ten aanzien van het algemeen belang zijn. Deze waarden zouden tegen het westerse individualisme, dat egoïsme en criminaliteit zou bevorderen, moeten worden beschermd. Amnesty International constateerde daarom in zijn jaarboek over 1998 treffend dat de universaliteit van de rechten van de mens in gevaar was. Ik zou hierop drie commentaren willen geven. Ten eerste: ik geloof uitdrukkelijk niet in de zogenaamde oosterse wijsheid als evenknie bij het westerse materialisme. Dat is een mythe. Ik heb zowel in het Oosten als in het Westen vele wijze maar ook vele materialistische mensen ontmoet. Wij mogen ons niet overgeven aan deze antiwesterse twijfels. Ten tweede: tot dusver is er nog geen overtuigende lijst van Aziatische mensenrechten. Ten derde: de gebeurtenissen op het Tienanmenplein in Peking en vele vergelijkbare incidenten elders ter wereld hebben mij ervan overtuigd dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens werkelijk universeel is, omdat | |
[pagina 131]
| |
mensen overal ter wereld van de voordelen ervan willen genieten, ook wanneer hun leiders dit niet wensen. | |
De tweede generatieDe Universele Verklaring heeft vooral betrekking op de klassieke mensenrechten. Men zegt dat ze de eerste generatie vormen. Er is ook een tweede en een derde generatie. Met het oog op de tweede generatie zou ik kort willen zijn. Deze bestaat uit de zogenaamde ‘sociale rechten’. Zij worden uit de ‘klassieke rechten’ gegenereerd. Lange tijd werd dit door communistische landen en door dictators in ontwikkelingslanden genegeerd die beweerden dat hun staatsburgers nog niet klaar zouden zijn voor democratie en dat om te beginnen de sociale rechten moesten worden geregeld. ‘Welk nut heeft vrijheid tot het slapen onder een brug?’ zeiden ze. Vandaag zal overduidelijk zijn dat het alle democratische landen goed gaat. Democratie en vrijheid genereren welvaart. Dat is de reden waarom de meeste landen met een islamitische cultuur achterlopen. Het ontbreekt hun aan beide. Omgekeerd is dit niet juist: niet alle welvarende landen zijn namelijk democratieën. Hongkong onder Britse leiding was geen democratie. Desondanks was het welvarender dan Groot-Brittannië. En of de Volksrepubliek China een democratie zal worden, is een van de grote vragen van onze tijd. Ik zou de hand er niet voor in het vuur willen steken. ‘Kapitalisme met een autoritair gezicht’ kan men als beschrijving van een maatschappijmodel gebruiken om de stelling van Francis Fukuyama in twijfel te trekken. | |
De derde generatieHet thema van de derde generatie van mensenrechten is iets gecompliceerder. Hierbij gaat het om collectieve rechten, om te beginnen om zelfbestemming en soevereiniteit. Woodrow | |
[pagina 132]
| |
Wilson had een zeer duidelijk zicht op zelfbestemming. ‘Ieder volk,’ dacht hij, ‘heeft het recht de regering zelf te kiezen waaronder het wenst te leven.’ Zijn minister van Buitenlandse Zaken Lansing waarschuwde hem dat deze doctrine voor het systeem van iedere maatschappij vernietigend zou kunnen zijn. President Wilson accepteerde dit risico. Tegen de Britse ambassadeur zei hij ‘dat het beginsel van de zelfbestemming in extreme gevallen in een niet te voorziene mate tot een verstoring van bestaande structuren kan leiden’. Hij had gelijk. Wij zijn zo gewend geraakt aan zelfbestemming als helder mensenrecht dat wij ons een wereld zonder dit recht niet meer kunnen voorstellen. Ik kan echter een nostalgisch gevoel niet onderdrukken wanneer ik denk aan de oude Dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. In mijn interview met de bekende Hongaarse auteur György Konrad zei hij dat de Ausgleich van 1867 had dienen te worden uitgebreid tot de Tsjechische staten, tot Bohemen, zodat het rijk geen Dubbel-, maar een Triplemonarchie zou zijn geworden. En de huidige prins Schwarzenberg, een afstammeling van de grote staatsman prins Felix Schwarzenberg uit het midden van de negentiende eeuw, gaat nog een stap verder. Hij beweert dat alle delen van het Oostenrijks-Hongaarse rijk, behalve de Roemenen en de Roethenen, klaar waren voor een federale staat. Een werkelijk federale staat, zegt hij, zou wellicht hebben kunnen overleven. Maar dat zijn onproductieve speculaties, hoewel men er weemoedig van kan worden, wanneer men terugdenkt aan het Kakanië van 1913, dat Robert Musil zo goed heeft beschreven. Maar Kakanië zou niet bestand zijn geweest tegen de doctrine van Woodrow Wilson. | |
SoevereiniteitBij het thema ‘Soevereiniteit’ zou ik willen terugkomen op Gladstone. ‘Ik twijfel niet te zeggen,’ maakte hij in het House of Commons op 7 mei 1877 bekend, ‘dat de reden van de opstand | |
[pagina 133]
| |
van de staatsburgers in Turkije tegen hun onderdrukkers zo heilig is als ooit de borst bezielde, als ooit een mensenhand bewoog.’ De grote liberale protagonist was destijds oppositieleider. Hij had het over het zogenaamde ‘oosterse vraagstuk’, dat betrekking had op de Europese provincies van Turkije. Hij was 68 jaar oud en sprak tweeënhalf uur lang. Volgens de Spectator was dit ‘wellicht de grootste triomf van niet te onderdrukken moraal en fysieke vitaliteit over deprimerende omstandigheden, die het House of Commons ooit heeft aanschouwd’. Gladstone stelde dat het verenigde Europa Turkije met een gemeenschappelijke eis zou moeten confronteren. Turkije zou Bulgarije, Bosnië en Herzegovina dat moeten geven, wat het de Serven en Roemenen reeds had gegeven, dus zelfbestuur of autonomie. Gladstone twijfelde er niet aan dat Turkije tegenover een vriendelijk en onbloedig aandringen van de verenigde Europese staten zou toegeven. | |
Humanitaire inverventieGladstone volgde hier de liberale filosoof John Stuart Mill, die tien jaar eerder, in 1864, had opgemerkt: ‘Er bestaat een niet geringe behoefte om de gehele doctrine van de non-interventie in andere landen opnieuw te overwegen.’ En hij voegde eraan toe: ‘Een vrijheidslievend land te hulp komen, dat wordt onderdrukt, zou het evenwicht niet verstoren, maar een evenwicht herstellen dat reeds verstoord was.’ Mill en Gladstone toonden zich voorvechters van een inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van een ander land, niet in naam van hun eigen staatsburgers, maar in naam van die van een andere staat - in dit geval van de Bulgaren, die zwaar door de Turken werden onderdrukt. Gladstone en Mill gaven de voorrang aan de individuele rechten boven het collectieve recht van de soevereiniteit. Maar artikel 2, lid 7 van de Charta van de Verenigde Naties verbiedt de interventie in een ander land. In 1970 hebben de | |
[pagina 134]
| |
Verenigde Naties een ‘Verklaring van de beginselen van het volkenrecht voor de vriendschappelijke relaties en samenwerking tussen staten’ aangenomen. Deze verklaring zegt dat de verplichting tot non-interventie ‘een belangrijke voorwaarde is voor de co-existentie van de naties’. In zijn ontmoeting met Ronald Reagan probeerde Michail Gorbatsjov in mei 1988 de Amerikaanse president over te halen een verklaring te ondertekenen waarin ‘de gelijkheid van alle staten, de niet-inmenging in binnenlandse aangelegenheden en de sociopolitieke keuzevrijheid’ als grondrechten zouden worden erkend. Deze verklaringen gaven aan het collectieve recht op soevereiniteit en niet-inmenging voorrang boven de individuele rechten. Dat is niet wat Mill en Gladstone wilden. Zij dachten dat de collectiviteit voor het individu diende te bestaan en niet omgekeerd. Het is dus noodzakelijk geworden de porositeit van grenzen nauwkeuriger te definiëren, dus het recht van de humanitaire interventie. Het is algemeen erkend dat een staat de belangen van zijn eigen staatsburgers in het buitenland mag verdedigen. De Duitse interventie op de luchthaven van Mogadishu en de Israëlische actie op de luchthaven van Entebbe kunnen hier als rechtvaardigende voorbeelden worden aangegeven. Maar het recht de burgers van een andere staat te hulp te komen, is niet algemeen erkend. Zowel de Indische inval in Bangladesh als de Tanzaniaanse inval in Uganda werd met verwijzing naar het recht van zelfverdediging gerechtvaardigd. Dat bevredigt ons rechtsgevoel echter niet werkelijk. Wij zouden hier willen instemmen met Stanley Hoffmann die schreef: ‘Geen staat mag in de veronderstelling blijven dat de manier waarop hij zijn staatsburgers behandelt een zuiver interne aangelegenheid is, vooral niet wanneer deze behandeling internationale spanningen veroorzaakt.’ Zuid-Afrika is hiervan een duidelijk voorbeeld. Hou kunnen wij dus het recht op humanitaire interventie definiëren? Enkele elementen zullen, denk ik, duidelijk zijn. Er moet sprake zijn van een uitzonderingsgeval en van een ui- | |
[pagina 135]
| |
termate ernstige humanitaire noodtoestand. Bovendien moet duidelijk zijn dat een bewapende interventie het enig mogelijke middel is en ook dat die succesvol kan zijn. En ten slotte: een interventie dient onder de leiding van de Verenigde Naties of ten minste in samenwerking met een voldoende groot aantal gelijkgezinde naties plaats te hebben. Mede om die reden heb ik mij indertijd ook tegen de oorlog in Irak gekeerd. Ik zou hier George Kennan willen aanhalen: ‘Onze legers naar gebieden sturen die ver van onze kusten liggen, hetgeen wat zijn werking betreft een politionele actie is in een ander land, zonder dat onze eigen veiligheid in het geding is, is iets wat onze grondvesters nooit zouden hebben goedgevonden.’ | |
Amnesty InternationalAmnesty International is een organisatie die ik altijd heb ondersteund omdat de politieke vrijheid mij aan het hart gaat. Maar Amnesty International wordt meegesleurd door de antiglobaliseringsgolf. Het maakt treurig het voorwoord van de secretaris-generaal Pierre Sané in het jaarboek 2001 te lezen. Hier wordt de globalisering als bron van alle kwaad van de wereld aangeduid en vooral als oorzaak ‘van een escalatie van overtredingen tegen de mensenrechten’. Hier wordt de gebruikelijke menagerie van metafysische monsters aangedragen: de multinationals, de internationale financiële organisaties zoals het imf, Israël, de Verenigde Staten en de navo. Dat is een deprimerende stap terug naar de jaren zeventig en de barre politieke propaganda uit die tijd, gekleed in het idioom van pidgin-marxisten. Amnesty International zou zich moeten schamen voor dit gezwets. Wanneer ik deze onzin zou moeten bekritiseren, zou ik niet weten waar te beginnen. Gelukkig heeft niemand minder dan Otto Lambsdorff in twee artikelen, die hij in de Duitse pers publiceerde, laten zien hoe men hiermee dient om te gaan. Hij schreef: natuurlijk is er een nauwe verbinding tussen het eco- | |
[pagina 136]
| |
nomisch systeem van een land en zijn mensenrechtensituatie. Deze verbinding is echter exact het tegendeel van wat Amnesty International voor feitelijk houdt. Niet de markteconomie is de reden van de ellende op deze wereld, maar het ontbreken van markteconomie. Otto Lambsdorff refereerde aan de jaarrapporten Economic Freedom of the World. Deze rapporten laten zien dat meer markteconomie meer groei, geringere inkomensverschillen, hogere levensverwachting en minder corruptie inhoudt. Aan het einde van zijn artikel kwam Otto Lambsdorff tot de conclusie: ‘De markteconomie is waarschijnlijk niet altijd voldoende, maar in ieder opzicht een noodzakelijke voorwaarde wanneer het om het respecteren van de mensenrechten gaat.’ | |
GlobaliseringWat ik bij de globaliseringstegenstanders niet begrijp, is dat ze willen dat arme landen arm blijven. Aan het begin waren alle landen immers arm. Dus is de juiste vraag niet: ‘Waarom zijn arme landen arm?’, maar: ‘Waarom zijn rijke landen rijk?’ Het juiste antwoord op deze vraag luidt in de huidige terminologie: arme landen worden rijk naar mate ze een over hun grenzen heen georiënteerde markteconomie aanvaarden. Met andere woorden: hoe ze deelnemen in de globalisering. Twintig jaar geleden werd dat met het oog op de vier Aziatische tijgerstaten Korea, Taiwan, Hongkong en Singapore gezegd. Vandaag blijkt dit wanneer we India en China bekijken. Morgen zal het in Vietnam en vele andere landen te zien zijn. Men zou de cijfers inmiddels moeten kennen: tien jaar geleden liepen Vietnamese arbeiders urenlang om naar hun fabrieken te gaan. Vijf jaar geleden namen ze de fiets. Tegenwoordig rijden ze met motorfietsen naar hun werk. ‘Vietnamese arbeiders, die de straten van Saigon op Chinese motorfietsen verstoppen,’ schrijft de Zweedse econoom Johan Norberg, ‘zijn de meest fysieke uitdrukking van de globalisering die ik ooit heb gezien.’ | |
[pagina 137]
| |
Buitenlandse investeringen brengen management, kapitaal, opleiding en technologie met zich mee. Zij leiden tot productiviteitsgroei en wanneer een arbeider meer kan produceren, is hij een bedrijf ook meer waard, wat inhoudt dat hij ook recht heeft op een hoger inkomen. De mensheid heeft nooit een dergelijke dramatische verbetering van de leefomstandigheden aanschouwd als wij gedurende het afgelopen decennium. De globalisering wordt nu werkelijk globaal. Zoals de Wereldbank heeft benadrukt, is de levensverwachting de afgelopen halve eeuw gestegen van 46 tot 64 jaar, is de kindersterfte meer dan gehalveerd en kon het analfabetisme van 70 tot 23 procent worden verlaagd. Vanaf 1780 had Engeland 60 jaar nodig om zijn inkomen per hoofd van de bevolking te verdubbelen. 100 jaar later lukte Zweden hetzelfde in slechts 40 jaar. Nogmaals 100 jaar later speelde Taiwan dit binnen slechts 10 jaar klaar. Jawel: de rijken worden rijker, maar de armen worden ook rijker. En de rijken worden minder snel rijker dan de armen. De vooruitgang schrijdt het snelst voort in de geglobaliseerde landen, waar de markten werden geopend en buitenlandse investeringen welkom zijn. Men kan zich de vraag stellen: wanneer de feiten zo duidelijk zijn, waarom sluiten de globaliseringstegenstanders hun ogen ervoor? Het antwoord luidt: op grond van hun ideologie, getypeerd door Pierre Sané, oud-secretaris-generaal van Amnesty International, die ik heb geciteerd. Vooropgestelde ideeën blokkeren het waarnemingsvermogen. Diegenen die onder dit syndroom lijden zien, maar nemen niet waar. Ze horen, maar ze luisteren niet. Ze weten alles al. | |
ConclusieDit alles laat zien dat de ideologische strijd nog steeds belangrijk is. Het klopt dat de globaliseringsgolf niet meer zo sterk is als tien jaar geleden. Het klopt ook dat de globaliseringstegen- | |
[pagina 138]
| |
standers veel lawaai maken en in een paar steden vernielingen hebben veroorzaakt. Dit houdt echter niet in dat wij hun het speelveld waar de ideeën worden ontwikkeld, mogen overlaten. Integendeel: waar we maar kunnen, moeten wij voor de vrijheid een lans breken. |