| |
| |
| |
Moet Frankrijk zich hervormen?
‘La France qui se réinvente.’ Is dat dan nodig? Wat is er mis met Frankrijk zoals het nu eenmaal is uitgevonden? Het is waar dat er boeken zijn waaruit de bezorgdheid over Frankrijk en haar toekomst spreekt. Ik geef vier voorbeelden: La France qui tombe van Nicolas Baverez (2003). La fin de l'illusion jacobine van Edouard Balladur (2005). Regarder la France: Essai sur le malaise français van Jean-Marie Domenach (1997). Adieu à la France qui s'en va van Jean-Marie Rouart (2003). Het oudste van deze boeken dateert van 1997. De andere drie zijn in de nieuwe eeuw geschreven.
Deze sombere stemming is betrekkelijk nieuw. Het Hudson Institute, dat werd geleid door Herman Kahn, publiceerde in 1973 een studie die De vlucht van Frankrijk in de jaren '80 werd genoemd. Het is een juichend rapport. Ik citeer: ‘Frankrijk lijkt er nu veel beter voor te staan dan gedurende de laatste twee eeuwen. (...) In 1985 zal Frankrijk de rijkste staat van heel Europa zijn. Frankrijk zal zijn status van West-Europese grootmacht hervinden, net als in de achttiende en begin negentiende eeuw.’
Een Amerikaanse econoom, Mancur Olson, schreef in zijn boek The Rise and Decline of Nations dat Frankrijk in 1970 een inkomen per hoofd van de bevolking had ‘dat duidelijk hoger was dan dat van Groot-Brittannië, ongeveer even groot als dat van Duitsland en slechts een kwart lager dan dat van de vs’. Het waren rooskleurige vooruitzichten. Op Mancur Olson kom ik nog terug.
Men mag zich dus afvragen welke negatieve ontwikkelingen zich tussen het einde van de trente glorieuses en de tegenwoor- | |
| |
dige somberheid hebben voorgedaan, want het contrast tussen toen en nu is frappant. Ik wil drie aspecten nader bezien: 1) de economische groei en de werkgelegenheid; 2) de Europese Unie; en 3) de immigratie en het multiculturalisme.
Maar voor ik hieraan toekom, wil ik de vraag stellen: ‘La France, est-elle une exception?’ Mijn antwoord luidt: Zeker. Maar Duitsland is dat ook, en hoe! Denk maar aan de Duitse Sonderweg. En Engeland, les rosbifs? Zelfs Nederland, hoewel met 16 miljoen inwoners veel kleiner dan Frankrijk, heeft zijn eigen ingewikkelde geschiedenis, is dus ‘une exception’. Ik wil maar zeggen: het feit dat Frankrijk een uitzondering is, is geen uitzondering. Alle ontwikkelde landen vormen een uitzondering. Maar al die landen verkeren in dezelfde omgeving en moeten voldoen aan dezelfde criteria. Of zij dat ook doen, hangt af van henzelf en van niemand anders.
| |
Economische groei
Eerst nu dan de economische groei en de werkgelegenheid. Beide hangen samen met de concurrentie. Welnu, ik vraag me soms af wat Fransen diep in hun hart van concurrentie vinden. Ik denk dat zij daar niet van houden. Indien ik daar gelijk in heb, heeft die weerzin wortels.
Zeker, Montesquieu noemde de handel weldadig. Maar Rousseau zag daar een oorzaak van exploitatie en oorlog. Gracchus Babeuf meende dat concurrentie immoreel was. U zult misschien zeggen dat Babeuf een extremist was. Maar was Saint-Simon dat ook? In hun samenvatting van 1829 schreven de Saint-Simoniens: ‘Wat stelt wezenlijke concurrentie anders voor dan een voortdurende eigentijdse moordende oorlog tussen individuen of naties?’ En voor Louis Blanc was concurrentie een ‘vernietigingssysteem’.
Toen president Sarkozy in Berlijn zei: ‘Wat heeft Europa nu te danken aan de concurrentie’, sprak hij in de lijn van een respectabele traditie. Hij is er ook in geslaagd het begrip ‘vrije en
| |
| |
onvervalste concurrentie’ uit het ontwerpverdrag van de eu te halen. ‘Het woord “protectionisme” is niet langer taboe,’ voegde hij eraan toe.
Ik vermoed dat dit de achtergrond is van het Franse verzet tegen de Dienstenrichtlijn. Frankrijk is de tweede exporteur van diensten ter wereld. Men zou denken dat de dienstenrichtlijn daarom hier warm onthaal zou krijgen want die beoogde een waarlijk open markt voor diensten in de Europese Unie. Maar zoals bekend was het verzet hier heftig en emotioneel, tot en met toenmalige president Jacques Chirac. Het neoliberalisme, zei de voormalige president, ‘is net zo'n groot gevaar voor de 21ste eeuw als het totalitarisme voor de 20ste’.
Het verzet kwam ten eerste door gebrek aan kennis van wat de richtlijn wilde. Zij ging niet over privatisering noch over liberalisering. Zij betrof noch zwarte arbeid noch employés. Zij kon geen inbreuk maken op collectieve arbeidsovereenkomsten. Ook uitgezonden personeel viel erbuiten. Kortom, de richtlijn schiep geen recht dat niet al bestond krachtens het Verdrag van Rome. Het was bedoeld om bureaucratische en protectionistische obstakels voor de uitoefening van dat recht op te ruimen. De koele ontvangst van die richtlijn is te betreuren want 70 procent van onze economieën bestaat nu uit diensten.
Is er een tsunami van Poolse loodgieters geweest? Voor zover er ambachtslieden uit Oost-Europa zijn, verhogen die de concurrentiekracht van de Franse economie en dat is een goede zaak.
Ik noemde daarnet de Amerikaanse econoom Mancur Olson. Hij is de auteur van The Rise and Decline of Nations. Hij schrijft daarin over ‘distributional coalitions’, dat wil zeggen over coalities die zijn opgericht om voordelen voor hun leden te bemachtigen, zoals vakbonden en ook pressiegroepen voor bepaalde beroepen. Hij concludeert dat deze coalities de mogelijkheid tot het absorberen van nieuwe technologie door de samenleving en het aanpassen aan veranderende condities vertragen en daardoor de groei laten stagneren. Volgens hem be- | |
| |
treft dit vooral ‘stable societies with unchanged boundaries’, zoals bij Europese landen, dus zeker ook Frankrijk.
| |
De mondialisation
Ik vermoed dat een verschil tussen 1974 en 2007 de toename van de mondialisation is, die zich vooral als psychologisch feit manifesteert. Iedereen heeft het over de concurrentie uit Azië: niemand heeft het over de verkoop van de Airbus naar China. Maar de twee hangen samen.
In de eerste helft van de jaren tachtig was ik minister voor de Buitenlandse Handel. Ik had toen het voorrecht vier Franse collega's te ontmoeten: de heren Chandernagor, Jobert en Noir en mevrouw Edith Cresson. Die tijd was het hoogtepunt van het ‘Japan-debat’. Over de liberalisering zei de heer Chandernagor: ‘On ne le fait pas pour le Roi des Prusses’, hoewel hij die liberaliseert daar zelf voordeel van heeft. Het was de tijd dat alle cd-spelers uit Japan in Poitiers moesten worden ingevoerd. Waar is het Japan-debat nu? Het China-debat van nu lijkt als twee druppels water op het Japan-debat van toen. Maar alle bescherming verzwakt, zeker in het economisch leven.
Frankrijk is opmerkelijk omdat bijna alle politici uit de administratie komen. Velen van hen komen van een der top-opleidingen en de ena. Zij vertegenwoordigen de wettelijke samenleving (le monde légal). Maar vertegenwoordigen zij ook de echte samenleving (le monde réel)? Trichet is nu president van de ecb. Lemierre bekleed dezelfde functie bij de Oost-Europa Bank en Strauss-Kahn bij het imf in Washington. Het is een overwinning van de Franse diplomatie. Maar het is de vraag of dit een oplossing biedt voor het Franse tekort.
Concurrentie is essentieel voor kwaliteit en innovatie. Concurrentie is progressief en dus noodzakelijk voor de economische groei. En dat geldt ook voor de arbeidsmarkt.
Michel Albert, oud-commissaris op Plan, heeft de uitdrukking ‘économie rhénane’ uitgevonden: meer samenwerking, dus
| |
| |
meer stabiliteit; minder concurrentie, dus minder groei en risico's. Frankrijk en Duitsland delen de Rijn en de Rijnlandse economie. Zij hebben een werkloosheidscijfer dat veel hoger is dan in Nederland of Groot-Brittannië. Frankrijk zal haar werkloosheidsproblemen niet oplossen als zij zich niet van deze Rijnlandse economie distantieert en haar arbeidsmarkt flexibeler maakt.
| |
Werkgelegenheid
Ter zake van de werkgelegenheid wil ik twee opmerkingen maken. De eerste betreft het begrip ‘petits boulots’, dat door de president Jacques Chirac genoemd is met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk. Ikzelf heb het herhaald tijdens een debat dat mijn oud-collega Michel Barnier een paar jaar geleden heeft georganiseerd in het Cirque d'Hiver. Bij die gelegenheid zei ik dat het toch beter is een tijdelijk baantje te hebben dan afhankelijk te zijn van de sociale bijstand. Maar tot mijn grote verbazing werd deze redenering bestreden. Men vond alleen regulier, gekwalificeerd en vast werk echt werk. Het was voor mij een schok om dit te horen want het is vanzelfsprekend dat werk zorgt voor sociale discipline, menselijke contacten, een reden is om 's morgens op te staan, kortweg dat er verschillende aspecten zijn waardoor het beter is dan de bijstand.
Het tweede punt dat ik hier wil opbrengen is het voorstel van de toenmalige minister-president De Villepin ontslag binnen twee jaar van de eerste baan mogelijk te maken. Ik zou dat voorstel omarmd hebben ware het niet dat zulk ontslag zonder opgave van redenen kon plaatshebben - dat zou wel al te gemakkelijk zijn - en verder dat de heer De Villepin dit zonder enige consultatie schijnt te hebben bedacht. Vooral dat laatste punt is voor een Nederlander onbegrijpelijk. Nederlanders houden niet van polarisering. Ik krijg soms de indruk dat de Fransen er dol op zijn.
| |
| |
| |
Europa
In de eerste helft van de jaren tachtig wilde ik een bundel interviews met liberale politici publiceren - een per land. Dat waren Joe Grimond uit het Verenigd Koninkrijk, Giovanni Malagodi uit Italië, Minoo Masani uit India enzovoort. Maar welke Fransman zou ik benaderen? Waar vond ik een liberale Franse politicus? Ik heb ten slotte Jean-François Deniau geïnterviewd en hij heeft mij niet teleurgesteld.
Later, toen ik minister van Defensie was, was Jean-Pierre Chevènement dat ook. Tijdens een officieel bezoek aan Parijs heeft hij mij een diner aangeboden. Dat was heel vriendschappelijk. Tijdens het diner zei ik tegen hem: ‘Vous êtes un ministre jacobin.’ Hij lachte en vroeg waarom ik dat zei. Ik antwoordde: ‘Parce que vous êtes nationaliste et interventioniste.’ Hij had daar niet van terug.
De slagschaduw van de jakobijnen is zwaar. De voorvader van de jakobijnen was Colbert. Diens invloed is te zien in de Europa-politiek van de huidige president. Hij wil economische kampioenen. Die wil ik ook, maar dan liefst Europese. Hij is een voorstander van economisch patriottisme. Indien dit neerkomt op bevoordeling van Franse bedrijven boven niet-Franse strijdt het met de Europese wet.
Toen Mme. Edith Cresson en ik homologues waren, zei zij mij ter zake van een Europese Centrale Bank, dat die onder politieke invloed moest staan. Waarom moesten wij hetzelfde doen als de overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog? Zij doelde hiermee op de Verenigde Staten waar de Fed onafhankelijk is. Wij zien hier weer de invloed van de jakobijnen, voor wie het veld van de politiek in principe onbeperkt is.
President Sarkozy zegt hetzelfde: de ecb moet in haar beleid inzake de rente meer rekening houden met de conjunctuur, dat wil zeggen met de politiek. Maar de rente kan niet twee meesters dienen: de prijsstabiliteit en de conjunctuur. Het verdrag kiest voor het eerste. Mme. Cresson en Monsieur Sarkozy voor het tweede. Frankrijk zal zijn streven, politieke greep op
| |
| |
de ecb te krijgen, nooit opgeven. Wordt die wens werkelijkheid, dan betekent dat het einde van de muntunie. De Duitsers zullen het niet aanvaarden, de Nederlanders ook niet.
Wat is er wat betreft Europa voor Frankrijk sinds 1974 veranderd? Verlies van invloed. Duitsland is onafhankelijker geworden. Het Verenigd Koninkrijk, na vijftig kwartalen van ononderbroken economische groei, zelfbewuster. De nieuwe lidstaten spreken geen Frans. Frankrijk zelf speelt economisch een minder vooraanstaande rol. Brussel is niet langer de banlieue van Parijs.
| |
Immigratie en identiteit
Het derde punt dat ik noemde is de immigratie. Dat is een zeer belangrijk onderwerp, waarover in Nederland een dagelijks debat woedt. Hier wil ik slechts een punt aanraken. Dat is de kwestie van identiteit.
Ik herinner mij een nummer van L'Express van 17 oktober 1991 dat een omslagverhaal had met de titel: ‘Frans zijn, wat is dat?’ Daarin zei Lionel Jospin: ‘Een van de bronnen van de Franse malaise moet worden gezocht in de “identiteitscrisis” die onze maatschappij doormaakt.’ Waaraan Michel Rocard toevoegde: ‘Het is legitiem dat de burgers zich afvragen wat de huidige identiteit van Frankrijk is.’
| |
Conclusie
Een conclusie trekken is niet eenvoudig. De verandering van Frankrijk is aan de orde van de dag. In mei 2007 publiceerde het Institut Montaigne haar Vademecum 2007-2012, geheel gewijd aan de modernisering van Frankrijk.
Het Vademecum is in drie delen verdeeld: de concurrentiepositie van Frankrijk verdedigen, de sociale mobiliteit zekerstellen en de publieksparticipatie heruitvinden.
| |
| |
Moet Frankrijk zich opnieuw uitvinden? Dat is veel gezegd. Maar er zijn reële zorgen. Een Amerikaanse minister, Dean Acheson, heeft in de jaren vijftig van de vorige eeuw gezegd dat Groot-Brittannië haar macht kwijt was en haar rol in de wereld nog niet had hervonden. Overdreven zou men kunnen stellen dat Frankrijk Europa kwijt is en haar nieuwe rol nog niet heeft hervonden. Hoe meer leden van de Europese Unie, des te kleiner de invloed van ieder lid. Maar dat zegt slechts een deel. Hoe sterker de economie, des te groter de werkgelegenheid en geringer de tekorten. Hoe groter de invloed in Europa, des te minder zorgen over de identiteit. Het is dus niet waar wat generaal de Gaulle heeft gezegd: ‘De economie is als de tros van een leger, zij volgt.’ Nee, zij volgt niet, zij leidt. En daarom is er meer concurrentie nodig - veel meer - dan Rousseau zou behagen.
|
|