Mijn voorzitter, Romano Prodi, later minister-president van Italië, noemde het pact ‘stom’. In een interview met de Nederlandse televisie op een zondagavond haalde ik onze onenigheid aan. Prodi belde me de volgende morgen, toen ik met de trein onderweg was naar Brussel. Ik had hem beledigd, zei hij. Hij wilde een verklaring. Ik antwoordde dat ik hem niet had beledigd, maar dat als zijn opinie de officiële politiek werd van de Commissie, ik geen andere keus zou hebben dan mijn ontslag in te dienen.
In de Ecofin Raad hield Gerrit Zalm de poot zo stijf mogelijk. Jean-Claude Juncker, minister-president van Luxemburg, die voorzitter was van de Ecofin, noemde hem een ‘Eurofundamentalist’. Blijkbaar is iemand die staat op pacta sunt servanda een fundamentalist.
In de Commissie stond ik alleen. Ik zou steun hebben verwacht van mijn twee Duitse collega's. Maar de een was een socialist die zorgvuldig naar de toenmalige kanselier Gerhard Schröder luisterde en de andere was een Groene.
En de toekomst? Wat ik tot zover gezegd heb, toont een zeker scepticisme. Dat scepticisme wordt versterkt door de demografie.
Een afnemend aantal jonge mensen moet betalen voor de pensioenuitkeringen van een toenemend aantal ouderen.
Hier speelt nog een andere factor een rol. Alleen Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben een goed ontwikkeld systeem van pensioenfondsen. De andere lidstaten niet. In Frankrijk is het hele onderwerp van pensioenfondsen een politieke discussie geworden. Vakbonden zeggen dat pensioenfondsen de wat daar bekendstaat als ‘intergenerationele solidariteit’ tenietdoen, en dat klopt. Maar het klopt ook dat het een manier is om te sparen voor de toekomst.
Zal een land als Italië een opstand van grijze panters die hun pensioen opeisen aankunnen? Gezien de zwakheid van de Italiaanse regeringen, denk ik van niet. En zo zal het elders ook gaan. De echte test van de euro is daarom niet nu, maar over tien of vijftien jaar.