Overmoed en onverstand. Beschouwingen over politiek
(2008)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Waarom houden intellectuelen niet van het kapitalisme?Het gaat mij hier om de onafhankelijkheid van geest van intellectuelen, vooral ten aanzien van het kapitalisme. Ik zal eerst iets zeggen over het belang van ideeën, dan over intellectuelen, vervolgens over het kapitalisme om te eindigen met de visie van veel intellectuelen op dat kapitalisme. | |
Het belang van ideeënHet citaat van de grote Britse econoom John Maynard Keynes is welbekend: ‘De ideeën van economen en politieke filosofen zijn krachtiger dan meestal wordt verondersteld. De wereld wordt er bij uitstek door beheerst.’ Het gedachtegoed van Keynes zelf is daar een voorbeeld van. Een jaar of twintig lang was het in Nederland en elders oppermachtig. Maar toen het leidde tot stagflatie, de combinatie van stagnatie en inflatie, kwam de tegenkracht op gang.
Wie in de Nederlandse context de macht van ideeën wil zien, kan niet beter doen dan te kijken naar de ontkerkelijking. Hoogtepunt daarvan viel in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Zij maakte dat gevoelens van persoonlijke schuld werden veralgemeniseerd tot sociale tekortkomingen en structureel geweld. Of, zoals de Amerikaanse socioloog Daniel Patrick Moynihan stelde: de maatschappij werd schuldig bevonden zolang haar onschuld niet was bewezen. Men kon dit verschijnsel het beste waarnemen bij de Universiteiten van Tilburg en Nijmegen en aan de Vrije Universiteit. De schuld- | |
[pagina 41]
| |
gevoelens van het individu werden geprojecteerd op zijn omgeving. Daarmee werd de mens zelf goed. Een tijd lang was dit de hoofdstelling van de Nederlandse politiek. Als hij niet goed bleek te zijn, moest dat wel aan zijn verleden (Freud) of aan de omstandigheden (Marx) liggen. Deze hoofdstelling is natuurlijk in duidelijke tegenspraak met de Heidelberger catechismus, basis van het Nederlandse protestantisme, volgens welke de mens tot geen goed in staat is en tot alle kwaad geneigd. Nog niemand heeft verklaard wanneer en waarom de omslag van het pessimisme van de Heidelberger catechismus naar het marxistische vooruitgangsoptimisme binnen het cda heeft plaatsgehad. Niettemin heeft de stelling ‘De mens is goed’ diepe voren getrokken in de Nederlandse politiek, vooral ter zake van de sociale zekerheid en de criminologie. En om die diepe voren is het mij nu te doen, maar dan ten aanzien van het kapitalisme. | |
IntellectuelenVan intellectuelen bestaan vele definities. Vijftien jaar geleden heeft de begaafde journalist Gerry van der List in een artikel waarin hij Joop den Uyl in intellectueel opzicht de maat nam, de intellectuelen gekenschetst met de sleutelbegrippen eruditie, generalisme, fundamentalisme, elitisme en onafhankelijkheid. Hij expliciteerde dit als volgt: ‘Een intellectueel is (...) iemand die onder andere over een grote belezenheid beschikt, kennis heeft van vele onderwerpen (...), zich interesseert voor fundamentele vraagstukken, tot een geestelijke voorhoede behoort en tot een zelfstandig oordeel wenst te komen.’Ga naar eind1 Hij concludeerde dat het haast van zelf spreekt dat een intellectueel zich niet thuis voelt in het politieke bedrijf zoals wij dat in Nederland kennen. Ik concludeer dat hij de lat erg hoog legt, dat niet veel intellectuelen aan zijn criteria zullen voldoen en dat ook elders intellectuelen zich niet aangetrokken voelen tot de politiek. | |
[pagina 42]
| |
Van der Lists schets is ideaaltypisch. Men kan ook een functionele karakteristiek geven. Zo zei Jean-Paul Sartre: ‘Intellectuelen zijn mensen die zich bemoeien met zaken die hun niet aangaan.’ Deze definitie lijkt wat al te ruim, want tal van mensen bemoeien zich met andermans zaken zonder zelf intellectueel te zijn. Liever ga ik te rade bij die andere Fransman, Alexis de Tocqueville. In het eerste hoofdstuk van het derde deel van zijn boek over het Ancien Régime en de Revolutie gaat hij in op de politieke invloed van de ‘hommes de lettres’, dat wil zeggen van hen die wij nu intellectuelen zouden noemen. Deze mensen, schrijft Tocqueville, kenmerkten zich door het feit dat zij geen enkele openbare functie bekleedden. Toch bemoeiden zij zich voortdurend met zaken van bestuur. Zij stonden een abstracte en literaire politiek voor. Allen wilden traditionele gewoontes vervangen door eenvoudige regels die berustten op de rede en de natuur. Zij wilden de samenleving van hun tijd verbouwen volgens een geheel nieuw plan, waar zij zich blind op verlieten. Geen enkele ervaring matigde hun enthousiasme. Niets waarschuwde hen voor de obstakels die hun hervormingen in de weg stonden. Het was alsof alles in de constitutie van het land zou moeten worden vernietigd. Aldus bestond de politieke wereld in Frankrijk uit twee gescheiden provincies: in de eerste handelde men de zaken af, in de tweede hield men zich bezig met abstracte beginselen. In deze tweede provincie interesseerde men zich niet voor wat bestond om te dromen van wat zou kunnen bestaan. Het was een schrikbarend schouwspel want wat een goede eigenschap was in een schrijver, was vaak een slechte in een staatsman, zo besloot Tocqueville. Twee eigenschappen kenmerkten dus de intellectueel in het Frankrijk van vóór de Revolutie: een gebrek aan ervaring en een overmatig enthousiasme voor abstracte beginselen. Deze eigenschappen kan men heden ten dage bij veel intellectuelen ook aantreffen. Maar daarbij komt een derde eigenschap, namelijk de drang tot communicatie. Vandaar dat men ook wel spreekt van public intellectuals. In de wetenschap werken veel | |
[pagina 43]
| |
begaafde onderzoekers. Bij grote ondernemingen werken veel slimme mensen. Maar zij beperken hun bevindingen tot de onderneming waarvoor zij werken. Zij communiceren niet, althans niet naar buiten. Zij mogen een uitstekend intellect hebben maar zij zijn geen echte public intellectuals. Ik wil het niet over hen hebben maar over de vele schrijvers, dichters, literaire critici, cartoonisten, professoren, journalisten en overige vertegenwoordigers van de media die geen ervaring hebben met besturen, aan de hand van algemene beginselen oordelen over bijzondere onderwerpen en de wereld kond willen doen van wat zij vinden. Een van de kenmerken die Van der List noemt, is onafhankelijkheid. Zijn intellectuelen onafhankelijk? Laat ik hier ingaan op de Sokal-affaire. Alan Sokal is een Amerikaanse mathematische fysicus die zich lang heeft geërgerd aan de dikdoenerij van vooral Franse filosofen die quasiwetenschappelijke termen benutten zonder te beseffen wat die termen inhouden. Zo schreef Jean Baudrillard naar aanleiding van de eerste Golfoorlog (1990/1991): ‘De ruimte van de oorlog is nu definitief niet-euclidisch geworden.’ In zijn ergernis kon Sokal twee dingen doen: in een argumenterend artikel deze onzin weerleggen of een parodie publiceren. Hij koos voor het laatste, waarschijnlijk denkend aan het Franse ‘c'est le ridicule qui tue’. Zo schreef hij een artikel met de zwaarwichtige titel ‘De grenzen overschrijden. Naar een transformatieve hermeneutiek van de zwaartekracht’. Hij reeg in dit artikel een verzameling onzinnige citaten van postmoderne filosofen met behulp van even onzinnige opmerkingen aaneen, voorzag het geheel van indrukwekkende voetnoten en stuurde het naar het Amerikaanse tijdschrift Social Text. Zijn artikel kon onveranderd mee in een speciaal nummer dat verscheen om de kritiek van wetenschappers op het postmodernisme te pareren. Het was te mooi om waar te zijn. Toen de parodie bekend werd, lachten velen zich een ongeluk. In Frankrijk bleef het lang stil, totdat Le Monde een serie artikelen aan de Sokal-affaire wijdde. Er ontstond grote commotie | |
[pagina 44]
| |
omdat het artikel van Sokal niet ten onrechte als een Amerikaanse aanval op Franse schrijvers werd gezien. De Sokal-affaire is een voorbeeld van de wijze waarop intellectuelen zich op sleeptouw laten nemen door een mode, in dit geval het postmodernisme. Er zijn ook andere voorbeelden, in het bijzonder ten aanzien van het communisme. Het is kenmerkend dat de bewondering van westerse intellectuelen voor de Sovjet-Unie het hoogst was toen de repressie daar haar dieptepunt had bereikt, namelijk tijdens de zuiveringen van de jaren dertig. Toch waren de misdaden van het stalinisme ook toen al bekend. Het was alsof velen dachten: ‘I have made up my mind, so please do not confuse me with the facts.’ Zo ook aangaande China. Het hoogtepunt van het maoïsme hier viel samen met de culturele revolutie daar, die een tragisch dieptepunt in de geschiedenis van dat grote land vormde. In ons land zagen wij hetzelfde verschijnsel in de jaren zeventig, toen velen die zeiden tot de zogenaamde ‘kritische generatie’ te behoren, zich tot het communisme bekeerden, daarmee aangevend allesbehalve kritisch te zijn. Velen deinden mee op de golven van de Volkskrant, zich behaaglijk warmend aan een Wir-Gefühl. Natuurlijk zijn er ook onafhankelijke denkers, zoals André Gide, Frans Nobelprijswinnaar voor de literatuur, die zich eerst tot communist bekeerde maar na een bezoek aan de Sovjet-Unie van zijn geloof afviel en daar een boek over publiceerde tegen het advies van anderen in. Bijgevolg werd hij uit de linkse kudde gestoten. Maar in het algemeen mag men zeggen dat intellectuelen grote moeite hebben zich niet te conformeren aan de heersende ideeën. Het doet denken aan Goethes uitspraak: ‘Een idee waarvan de tijd gekomen is, bezit een onoverwinnelijke kracht.’ Wat dat betreft, lijkt dit verschijnsel op de mode in de kleren. Veel meisjes en jonge vrouwen dragen naveltruitjes. Waarom? ‘Omdat iedereen het doet.’ Niemand wil achterblijven. Zo zei men indertijd in Parijs: ‘Comment peut-on être anticommunist?’ | |
[pagina 45]
| |
Het kapitalismeMen spreekt vaak over het kapitalisme als stelsel. Maar is het dat ook? Het heeft in de loop van zijn lange geschiedenis immers vele vormen aangenomen, van de Romeinse eigenaar van de geprivatiseerde riolering die ‘pecunia non olet’ uitriep, via de Naamloze Vennootschap van de voc, tot de sociale markteconomie van Ludwig Erhard. Maar een paar zaken lijken essentieel. In de eerste plaats de particuliere eigendom die Marx wilde afschaffen. In de tweede plaats vrije in- en verkoop op vrije markten voor goederen, diensten, kapitaal en arbeid. Dus vrije concurrentie en een prijsvorming die wordt bepaald door vraag en aanbod. In zijn zuivere vorm heeft dit kapitalisme nooit bestaan. Grote delen van de wereldmarkt zijn ook nu allesbehalve vrij. Denk maar aan de opec of aan het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de Europese Unie. Toch blijven vrije keuze, vrije concurrentie en eigen verantwoordelijkheid essentiële kenmerken. Hoe heeft het kapitalisme zich ontwikkeld? Afgezien van voorlopers als de zojuist genoemde voc was er de beginfase van het rauwe kapitalisme dat zo indringend door Dickens is beschreven. Denk aan ‘the dark satanic mills’ van de dichter William Blake (1757-1827) of aan de roman De Kapellekensbaan van Louis Paul Boon over de textielarbeiders in het Vlaamse Aalst. Een overgangsfase kenmerkte zich door een zich ontwikkelende sociale zekerheid, in Nederland zeg tot ongeveer 1970, met de Tweede Wereldoorlog als hiaat. Ten derde het moderne kapitalisme in zijn twee varianten: de Rijnlandse met veel ronde tafels en overleg en de Angelsaksische met meer concurrentie en dus meer risico's. Wat de gevolgen van het kapitalisme betreft, is mijn stelling dat het de grootste mate van welvaart én van vrijheid heeft gegeven die de wereld ooit heeft gezien. Laat ik de Zweed Johan Norberg citeren: | |
[pagina 46]
| |
Tussen 1965 en 1998 is het inkomen van de gemiddelde wereldburger zo goed als verdubbeld (rekening houdend met inflatie en koopkrachtpariteiten). In die periode steeg het gemiddelde inkomen van de rijkste 20 procent van de wereldbevolking met ongeveer 75 procent. Voor het armste deel van de wereldbevolking ging het sneller want voor hen werd in die periode het gemiddeld inkomen meer dan verdubbeld.Ga naar eind2 Volgens het United Nations Development Programme (undp) is de armoede in de wereld alles bij elkaar in de laatste vijftig jaar meer gedaald dan in de voorgaande vijfhonderd jaar. Dat is voornamelijk te danken aan de vrije, ondernemingsgewijze productie. Wat heeft het kapitalisme betekend voor ontwikkelingslanden? Of men nu kijkt naar de levensverwachting, de ondervoeding, het analfabetisme of de beschikbaarheid van schoon water, overal ziet men grote vooruitgang. Ik ken geen democratisch geregeerd land waarvan de economie niet op basis van de een of andere vorm van kapitalisme functioneert. Alle landen met een bevelseconomie daarentegen zijn zowel ondemocratisch als arm. De Amerikaans-Indiase econoom Amartya Sen heeft terecht opgemerkt dat er nog nooit een hongersnood in een democratisch geregeerd land is geweest. De grote uitzondering is natuurlijk Afrika maar daar is dan ook weinig democratie en dus weinig kapitalisme. Ook in Latijns-Amerika is veel armoede maar dat komt eerder door een te weinig aan kapitalisme dan aan een teveel daarvan. De analyses van undp en de Wereldbank laten zien dat de ongelijkheid tussen landen (in koopkrachtpariteiten) sinds het begin van de jaren zeventig onophoudelijk is gedaald, vooral tussen 1993 en 1998 toen de globalisering pas goed op gang kwam. Het verschil in inkomen tussen de armste en de rijkste 20 procent van de ontwikkelingslanden is inderdaad groot maar daalt in alle werelddelen. Zijn er dan nooit misstanden geweest? Natuurlijk. Aller- | |
[pagina 47]
| |
eerst het rauwe kapitalisme waar ik zo-even naar verwees. Of in de financiële wereld van vandaag met zijn Enron-, Worldcom-, Ahold- en Parmalat-schandalen. Natuurlijk zijn die schandalen opvallend. Maar wat ook opvalt, is de mogelijkheid die een vrije samenleving heeft zichzelf te corrigeren. Die correctie is gekomen en was vooral in de vs niet zachtzinnig. Men moet beseffen dat de welvaart die het kapitalisme ons heeft gebracht niet alleen de aandeelhouders ten goede is gekomen maar de hele quartaire sector heeft gefinancierd: de sociale zekerheid, de gezondheidszorg en het onderwijs. Welnu: men kent de boom aan zijn vruchten. Natuurlijk zijn er altijd problemen. De politiek is er vol van. Maar de algemene toestand in Nederland is goed en dus is het liberale kapitalisme zoals wij dat hier kennen ook goed. Wat heeft het kapitalisme nodig om goed te kunnen functioneren? In de eerste plaats duidelijke regels, te stellen door de overheid: ter bescherming van de eigendom; ter nakoming van overeenkomsten; ter bevordering van de concurrentie; ter waarborg van de bestaanszekerheid; ter bescherming van het milieu en zo meer. Maar het kapitalisme kan het toch ook niet stellen, ten tweede, zonder bepaalde persoonlijke gedragsregels die op conventies berusten. Denk maar aan: belofte maakt schuld; respect voor de eigendom van een ander; zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid. Individuele vrijheid bloeit alleen binnen een stabiel geheel van sociale verhoudingen. Vandaar het belang van het middenveld. Maar in het algemeen kan het kapitalisme het niet stellen zonder bepaalde ethische normen, dus zonder een zekere moraliteit. Dat is de moraliteit van de markt. In het bijzonder voor deze tijd is Voltaires beschrijving (in zijn Filosofische Brieven) van de Londense aandelenbeurs belangwekkend: Ga naar de Londense Beurs, een achtenswaardiger plaats dan vele hoven. U zult vertegenwoordigers van elke natie daar | |
[pagina 48]
| |
verenigd zien ten voordele van de mensheid. De jood, de islamiet en de christen handelen hier met elkaar als hadden zij dezelfde godsdienst en bewaarden zij de naam ‘ongelovigen’ voor hen die failliet gaan. Het kapitalisme schept prikkels om samen te werken met hen die in andere uiteindelijke doelstellingen van het leven geloven.Ga naar eind3 | |
Intellectuelen en het kapitalismeIk acht mij ontslagen van de verplichting aan te tonen dat intellectuelen zich slecht verhouden tot het kapitalisme. Ik weet het, De Groene Amsterdammer wijdde op 1 maart 1989 een heel nummer aan het kapitalisme, onder de titel ‘De beste van alle denkbare werelden’. Onder minister-president Wim Kok heeft de PvdA haar ideologische veren afgeschud. In de Verenigde Staten is er een krachtige stroming die voor het kapitalisme opkomt. Dat zijn de zogenaamde neoconservatieven. Maar in het algemeen staan intellectuelen afkerig jegens het kapitalisme en zeker in Europa. Het is opvallend dat verreweg de meeste journalisten in Nederland links stemmen. Waarom tonen de meeste intellectuelen een afkeer van het kapitalisme? Er is niet één oorzaak voor een dergelijk wijdverspreid verschijnsel. Laat ik proberen de verschillende aspecten afzonderlijk te behandelen. Waarom heeft het kapitalisme zo'n slechte naam? Ten eerste vanwege de herinnering aan de rauwe aanvangsfase, zo indringend door tal van Victoriaanse auteurs beschreven. Marx meende dat het kapitaal ‘druipend van hoofd tot teen, uit elke porie, van bloed en vuil was geboren’.Ga naar eind4 Of aan de misstanden in de Amerikaanse industrie, bijvoorbeeld de vleesindustrie in Chicago. Of aan de ellende van de economische crisis van de jaren dertig, beschreven door Hans Fallada in Kleiner Mann, was nun. | |
[pagina 49]
| |
Ten tweede vanwege de veronderstelde motieven van de ondernemer, waarvan het winstmotief natuurlijk het belangrijkste is. Winst doet denken aan egoïsme, gierigheid en inhaligheid en dat zijn slechte eigenschappen - ook al gaan ondernemingen ten onder als zij geen winst maken. Het betreft hier een geval van Gesinnungsethik versus Verantwortungsethik. De culturele revolutie van de jaren 1968 en daarna leed in ernstige mate aan Gesinnungsethik, wat onze economie bijna in het slop heeft gebracht. Wat weinig wordt erkend is het spelelement dat eigen is aan de concurrentie. Zeker in de moderne maatschappij, waar vaak een duidelijke scheiding bestaat tussen eigendom en management, wordt concurrentie vaak gevoeld als een spel. Men wil de grootste, de beste of de snelste zijn, niet alleen vanwege financieel gewin maar ook omdat men het leuk vindt de ander de loef af te steken. De geschiedenis en de vermeende motieven van ondernemers zijn belangrijke oorzaken. Maar men mag niet voorbijgaan aan de achtergrond van bijna alle intellectuelen en die is het onderwijs. Laat mij twee citaten geven van de filosoof Ernest Gellner: ‘Aan de basis van de moderne sociale orde staat niet de beul maar de professor.’ (De beul is natuurlijk een verwijzing naar De Maistre.) En ‘onderwijs is verreweg de duurste investering van de mens en in feite geeft het hem zijn identiteit’.Ga naar eind5 Wij gaan allen door het schoolsysteem heen. Daar leren wij het belang van taal en van ideeën. De school beloont het intellect. Knappe kinderen staan boven aan de piramide, domme of luie kinderen onderaan. Na de school gaan de meeste leerlingen voor een onderneming of een bureaucratie werken. Een minderheid zal werk zoeken als intellectueel. Zij zullen ons de zinnen geven waarmee wij onze gevoelens tot uitdrukking kunnen brengen. Vaak zijn het de beste leerlingen die dat doen. Op school hadden zij het meeste aanzien. Welke ontvangst bereidt de maatschappij hen voor? Het is de Amerikaanse filosoof Robert Nozick die zich met | |
[pagina 50]
| |
deze vraag heeft beziggehouden.Ga naar eind6 Volgens Nozick verwachten intellectuelen in de maatschappij hetzelfde aanzien en dus dezelfde status als op school en universiteit. Maar in het algemeen verschaft de maatschappij die status niet. Een hoge status hebben topondernemers, de zogenaamde captains of industry, hoogleraren die een kei zijn in hun vak, leden van de rechterlijke macht, voetballers en zo meer. Maar niet de mensen die de krant volschrijven, die ons vertellen hoe wij moeten denken. Krijgen intellectuelen die hoge status niet dan voelen zij een ressentiment tegen de maatschappij, die hun onthoudt waar zij menen recht op te hebben, aldus Nozick. Nozick en Gellner hebben gelijk als zij wijzen op school en universiteit als vormende factoren. Toch ben ik niet geheel door Nozick overtuigd. Ten eerste geloof ik niet dat het per se de beste leerlingen zijn die later een intellectueel beroep kiezen. Sommige intellectuelen komen misschien juist uit de achterhoede van school en universiteit en ageren uit ressentiment omdat niemand hen daar zag staan. Nozick deed er overigens goed aan aandacht te vragen voor het ressentiment dat zo'n machtige factor in de politiek is. Denk aan de Duitse filosofen Herder en Fichte die leden onder een dubbel ressentiment: vanwege hun kleinburgerlijke afkomst die hun weinig aanzien gaf in de standenmaatschappij van die dagen; en jegens de Franse cultuur die dominant was aan de Duitse hoven. Welnu, de invloed van Herder en Fichte was zeer groot. Denk voorts aan Ter Braaks ‘Het nationaalsocialisme als rancuneleer’. Denk ten slotte aan het moslimterrorisme waaraan naar mijn mening het ressentiment ten grondslag ligt. Ten tweede vraag ik mij af of intellectuelen wel zozeer het aanzien van de samenleving moeten missen als Nozick pretendeert. Misschien geldt het voor de Verenigde Staten, waar de slagzin geldt: ‘Intellectuals are on tap but not on top.’ Maar in Europa? Hoe stond het met de status van Sartre? Met die van Günter Grass, van Harry Mulisch? Wie ontvangen beurzen van de Guggenheim- en Rockefeller-foundations? Wie treft | |
[pagina 51]
| |
men aan als visiting professor van de Universiteit van New York of Californië?Ga naar eind7 Het verschijnsel blijft intrigeren. De Engelse schrijver J.B. Priestley zei: ‘Mijn vader heeft nooit veel geld gehad. Hij dacht dan ook niet aan geld maar aan andere en betere zaken.’Ga naar eind8 Nozick wijst op het enorme belang van onderwijs, waar leerlingen beoordeeld worden door een centrale autoriteit en waar zij leren logisch, rechtlijnig en consistent te denken. Dat schept een wijze van benaderen die bij hen die geen intellectueel beroep kiezen, wordt gecorrigeerd door de maatschappij. Maar bij veel intellectuelen heeft die correctie nooit plaats. Dat leidt dan tot de volgende vooringenomenheden. Ten eerste die van het rationalisme. Dat toonden de ‘hommes de lettres’ van de achttiende eeuw: geesten die zich wijdden aan het conceptualiseren en rationaliseren zonder veel kennis van zaken. Ten tweede de vooringenomenheid van de systematisering, die met de vorige samenhangt. Het prestige van de natuurwetenschappen is zo groot dat allerlei intellectuelen zelf ook de natuurwetenschappelijke methode willen toepassen. Ten derde de vooringenomenheid van het etatisme. Veel intellectuelen hebben moeite te aanvaarden dat er beperkingen behoren te zijn aan wat de staat vermag.Ga naar eind9 | |
ConclusieIk denk dat wij nu de elementen in handen hebben die ons in staat stellen de vraag te beantwoorden waarom intellectuelen niet van het kapitalisme houden. Een belangrijke reden is de stellingname van Karl Marx, de verbeelding door romanschrijvers van de aanvangsfase van het kapitalisme en van de crisis van de jaren dertig, en de niet-aflatende desinformatie van socialisten die het kapitalisme zien als bedreiging van de planeconomie. Een tweede oorzaak hangt samen met de vermeende onsympathieke motieven van de ondernemer en de ogenschijnlijke | |
[pagina 52]
| |
chaos van de markt, waar intellectuelen niet zouden kunnen aarden. En dan, ten derde, zijn er de kenmerken van veel intellectuelen. Zij hebben de neiging op basis van algemene beginselen en niet gehinderd door ervaring uitspraken te doen over tal van bijzondere onderwerpen, wat vaak ontaardt in ijdel getheoretiseer dat het zicht op de werkelijkheid blokkeert. Ideeën beperken het waarnemingsvermogen. Verder de gefrustreerde verwachting van velen dat zij het voor het zeggen zullen hebben omdat zij het meeste weten. Voorts hun grote modegevoeligheid die kan ontaarden in politieke correctheid. Want met wie gaan intellectuelen om? Met andere intellectuelen. Zij zijn afhankelijk van hun peergroup. Ik sluit af met het volgende citaat van Vaclav Havel: Intellectuelen geven vaak toe aan de verleiding de wereld als één geheel te vatten, om haar in haar geheel te verklaren en universele oplossingen voor haar problemen voor te stellen. Een geestelijk ongeduld en een verscheidenheid van intellectuele shortcuts zijn er gewoonlijk de oorzaak van dat intellectuelen ertoe neigen holistische ideologieën te bedenken en toe te geven aan de verleidelijke kracht van holistisch social engineering.Ga naar eind10 Maar uiteindelijk wint de werkelijkheid die zich niet laat veronachtzamen en alle overspannen verwachtingen de bodem inslaat. Was het niet Mao die zei dat het beter was rood te zijn dan expert? Was het niet Deng Xiaoping die luttele jaren daarna zei dat het er niet toe deed of een kat wit of zwart was zolang die maar muizen ving? |
|