door hun omstandigheden achterlijk geworden. Ongeveer tien procent van de Hongaarse bevolking bestaat uit zigeuners, die volgens Roszik een sociale onderklasse vormen. Ze zijn een van de acht minderheden; de andere zijn: Slowaken, Roemenen, Duitsers (hier ‘Schwaben’ genoemd), Slovenen, Serven, Kroaten en joden. Van de laatsten zijn er nu nog een kleine honderdduizend, nadat er een half miljoen tijdens de oorlog zijn omgekomen. Voor deze minderheden, die net als andere Hongaren aan de verkiezingen deelnemen, zijn daarnaast acht zetels gereserveerd. Niemand weet nog hoe die zullen worden verdeeld.
Het Hongaarse kiesstelsel is ingewikkeld. Op regionale partijlijsten worden 152 leden verkozen. Daarnaast zijn er 176 direct gekozenen, vervolgens bovenvermelde acht zetels en ten slotte vormen 58 zetels een restcategorie voor landelijke lijsten. Het systeem is zo ingewikkeld als de kubus van Rubik, maar lijkt democratisch te zijn, al is 394 zetels wat veel op een bevolking van 10,6 miljoen.
15.05 uur Ons zesde stembureau ligt in Tahitotfalu, een dorp aan de Donau waar veel Schwaben wonen. Ongeveer de helft van de inwoners kan Duits spreken. De gemeenschap woont hier al eeuwen. Er staan 752 kiezers ingeschreven en 402 daarvan hebben al gestemd. Men was bang voor een lage opkomst, maar in het gebied dat ik bezoek wordt die vrees niet bewaarheid. Een lid van de commissie van toezicht behoort tot de partij van kleine landeigenaren (FKgP). In de laatste vrije verkiezingen, die van 1945, kreeg de FKgP 57 procent van de stemmen. Hun voornaamste doel is: het land en kleine bedrijven zoals winkels teruggeven aan de oorspronkelijke eigenaren. Hoe dat precies moet gebeuren, wordt niet duidelijk, noch hoe die mensen aan startkapitaal moeten komen. Maar de aanhang van de FKgP op het platteland is groot.
Mijn teamgenoot Shlomo Avineri, hoogleraar politicologie aan de Hebrew University van Jeruzalem, vraagt zich af wat er met de agrarische sector gaat gebeuren. Nu is die sector relatief efficiënt. Worden de grote bedrijven opgesplitst in kleinere, dan zou de productie kunnen dalen. Dat heeft Polen na 1956 laten zien. Daardoor zou de Hongaarse buitenlandse schuld van 18 miljard dollar - per hoofd van de bevolking groter dan de Pool-