| |
| |
| |
Jan Beerenhout Azn
Jan Beerenhout Azn werd in 1941 in Amsterdam geboren. Na de hbs volgde hij verschillende opleidingen. Hij is werkzaam als gemeenteambtenaar in Amsterdam. Hij is getrouwd en vader van twee dochters. Hij heeft een hekel aan mensen die niet twijfelen, mensen die regels belangrijker vinden dan mensen en mensen die ‘links’ praten en ‘rechts’ doen. Hij houdt van mensen, vooral als ze anders zijn dan anderen. Jan Beerenhout Azn ziet zichzelf als progressief, niet vastgeroest, lastig, vasthoudend, chaotisch en trouw.
| |
Kunt u in het kort iets vertellen over uw dagelijkse werk?
Sinds vijfentwintig jaar ben ik ambtenaar bestuurscontacten bij de gemeente Amsterdam. Ik zit op een kruispunt van wegen die ik de komende vijf à tien jaar nog kan inslaan. Het stadsbestuur heeft gekozen voor het besturen op afstand, het heeft daarvoor de stadsdeelraden uitgevonden en wenst dus op het stadhuis zo min mogelijk met burgers te maken te hebben. Terwijl ik in mijn functie als ambtenaar bestuurscontacten juist probeer bestuur en bestuurden bij elkaar te brengen. De afgelopen drie jaar ben ik bovendien voor een deel van mijn tijd gedetacheerd bij de korpsleiding van de politie, waar ik probeer de politie meer vreemdeling-vriendelijk te maken. Ik denk dat dit laatste aardig gelukt is - overigens met de inzet van velen, want elk van de vierendertig wijkteams in Amsterdam heeft agenten die zich specifiek met migratieproblemen bezighouden, met spanningen tussen binnen- en buitenlanders, vreemdelingen en autochtonen of hoe je ze ook noemen wilt. Dat loopt heel erg goed,
| |
| |
vind ik zelf, maar wat ik de komende vijf tot tien jaar op het stadhuis moet doen, weet ik niet. Men heeft overal de mond vol van het minderhedenbeleid maar in de praktijk komt er weinig van terecht. Minderheden zouden zo snel mogelijk tot de meerderheid moeten behoren. Immigranten zijn geen achterlijke lieden die in een vlaag van verstandsverbijstering hun koffer in de binnenlanden van weet ik welk land gepakt hebben om af te reizen. Het zijn volwassen mensen die weloverwogen hun beslissingen hebben genomen. Behandel ze dan ook zo. Daar is nog ontzettend veel aan te doen, ook bij de mensen zelf. Nieuwkomers dienen voor hun vertrek in het land van herkomst al Nederlands te leren. Nederlanders die naar Canada gaan, volgen hier een cursus over Canada en leren Frans of Engels. Een Turk die naar Amerika gaat, leert in Turkije Engels en een Turk die naar Nederland komt, hoort in Turkije Nederlands te leren. Dat is gemakkelijk te organiseren want ze zijn daar niet achterlijk en ze zijn ook in Marokko niet achterlijk. Hier zie ik nog een taak voor mij weggelegd.
| |
Het is lang geleden dat onze wegen elkaar hebben gekruist. U bent werkzaam voor de Amsterdamse politie, u geldt als een expert op het gebied van sociale vernieuwing, u gaat lange tenen niet uit de weg en alle vraaggesprekken met u komen steevast uit op het thema hoe een Nederlander moslim wordt.
En steevast antwoord ik met een tegenvraag: wilt u een lang verhaal of een kort verhaal? Ik ben Nederduits Hervormd opgevoed, wat niet veel meer inhield dan dat mijn ouders één keer in het jaar de acceptgirokaart kregen en die wel of niet invulden. Mijn vader was een dominante persoonlijkheid en hij verongelukte op 21 november 1955. Van de ene dag op de andere was degene verdwenen die mij steeds verteld had wat ik moest doen. Dat komt hard aan als je veertien bent. Ik kom uit een familie die zich heeft opgewerkt
| |
| |
door zelfstudie en avondscholen, u kent dat wel uit die tijd. In ons gezin was mijn vader de man voor de externe contacten. Mijn moeder runde het huishouden. Na het verongelukken van mijn vader was mijn moeder jarenlang in de war. Ze zat ontzettend met de vraag waarom God haar zo gestraft had, wat had ze fout gedaan dat God haar man had weggenomen. Ze bestookte haar omgeving met vragen waarop niemand een antwoord wist, maar die bij mijzelf andere vragen opriepen als: wat is God dan wel? Kun je dat eten, waar komt het vandaan, waarom is mijn moeder daar zo van onder de indruk?
En toen ben ik godsdiensten gaan verzamelen. Mijn vriendjes spaarden sigarenbandjes of plaatjes van mooie vrouwen. Ik raakte gefascineerd door godsdienst. Ik begon mijn eigen vergelijkend warenonderzoek naar de paters kapucijnen en de franciscanen, naar Lou de Palingboer en de zevende-dagadventisten en schreef daar opstelletjes over. Dat vond ik prachtig. Ik vroeg ze met de vasthoudendheid die je als puber bezit het hemd of habijt van het lijf en vooral waarom ze in God geloofden. Tijdens mijn speurtocht ontmoette ik zeurpieten en kwezels, maar ook aardige mensen die je heel graag wilden uitleggen wat ze geloofden en waarom ze dat nou geloofden. De afknapper kwam meestal niet veel later, als ik doorvroeg over hun geloofsgemeenschap en de bindende factor algauw de kritiek op anderen bleek te zijn. Ik kwam uit een traditiegebonden familie en had mijn anker verloren, was eenzaam en serieus op zoek naar gebondenheid. Hoewel ik overal aardige mensen ontmoette voelde ik me niet thuis in een omgeving waarin men zichzelf verheerlijkte en zich afzette tegen anderen. In die tijd telde Nederland twee moskeeën, een in het Friese Balk voor gerepatrieerde knil-militairen en een klein moskeetje van de Ahmadiyya Moslim Missie in Den Haag. Dat is er nog steeds. De Ahmadiyya-beweging is een van de weinige missionaire bewegingen binnen de islam, progressief op de koop toe en wordt daarom in de islamitische wereld nogal eens voor ket- | |
| |
ters uitgemaakt. Het is een van oorsprong Pakistaanse stroming, die in dat land niettemin zwaar wordt vervolgd. Op een dag kwam ik terecht bij deze moskee. Ze namen er de tijd om uit te leggen wat het betekent, dat bidden en die gymnastiekoefeningen, en waarom die malle Arabieren van rechts naar links lazen, wie de Profeet was en waarom de Profeet zoveel zondigde tegen de regels van zijn eigen godsdienst. Ik proefde een sfeer van tolerantie, want de islam - werd mij daar uitgelegd - is een voortzetting van het
jodendom en van het christendom. Toen de joden en de christenen een potje maakten van de regels van het Boek, het oerboek waar deze drie godsdiensten op zijn gebaseerd, heeft de Profeet de weg gewezen hoe je wél met de regels van het geloof om moet gaan, zonder de andere geloven te verketteren.
Dit was een lang antwoord op een korte vraag. Ik leerde daar wat bidden is, waarom er regels voor het gebed zijn, waarom men zich van tevoren wast. Op een dag vroeg de imam van de moskee mij naar mijn geloof in God. Is er één God of zijn het er twee, of drie zoals de christenen zeggen, of zes of tien...? Naar eer en geweten heb ik hem geantwoord dat ik geloof dat er meer is, een hogere macht die ik niet kan zien, één God. Oh, zei hij, je gelooft dus dat er één God is. En vind je dat Mohammed een profeet van God is? Ook dat kon ik bevestigen. Zijn antwoord was: gefeliciteerd, dan ben je moslim.
| |
Begrijp ik hieruit dat u behoort tot de Ahmadiyya-gemeenschap?
Een van de aardigste dingen van de islam vind ik zijn universele karakter. Ik weiger mij te bekennen tot welke stroming dan ook, soennieten, sjiieten, hanbalieten, malekieten en anderen hebben allen hun eigen rituelen en taalgebruik. Daarom heb ik een constant discours, meningsverschil of in de ogen van sommigen zelfs een constante oorlog met mos- | |
| |
lims van Turkse of Marokkaanse origine in Nederland die hun nationaliteit vooropstellen. In de islam dient elke moskee voor elke gelovige toegankelijk te zijn, waar dan ook ter wereld. In Nederland heb je helaas ‘Turkse’ en ‘Marokkaanse’ moskeeën. Wie zijn nationaliteit boven zijn geloof stelt handelt in strijd met de islam. Overigens heb ik ook van Nederlandse kant de nodige kritiek te verduren. Ik weiger namelijk de sociale positie van mensen, hun nationale afkomst, hun achterstandssituatie of de discriminatie daaromheen door Nederlanders of door allochtonen zelf, te laten verwarren met hun godsdienst. Wanneer een Marokkaanse ouder tegen mij uitvaart over het feit dat zijn dochter met deze of gene niet mag trouwen omdat het tegen de islam in zou gaan, ruk ik de koran uit de kast om hem te vragen waar dat precies staat. Het gaat in dat soort zaken steevast om lokale gebruiken en niet om regels die door het islamitische geloof worden voorgeschreven.
| |
U stipte de huwelijksgebruiken aan. Zoals u wellicht weet, is het in het Midden-Oosten niet ongewoon dat er wordt getrouwd tussen neef en nicht, wat voor de gezondheid van eventuele kinderen niet zonder risico's is. Ik heb begrepen dat het aantal huwelijken tussen neven en nichten binnen sommige migranten-gemeenschappen relatief groter is dan in het land van herkomst. Op zich is dit geen onbekend verschijnsel. Ook in andere migratiebewegingen, bijvoorbeeld vanuit Nederland naar Canada of Australië, zag je dat de kwartiermakers strenger vasthielden aan oude gebruiken dan de achterblijvers of de opvolgers. Wat is uw ervaring op dit gebied?
Exact wat u beschrijft. Ik heb ook vergelijkingsmateriaal bij de hand, in die zin dat de broer van mijn moeder naar Canada is geëmigreerd en onlangs mijn dochter in Portugal is gaan wonen. Zij is nu ook een emigrant, een gastarbeider in Portugal, en zij confronteert mij regelmatig met mijn eigen
| |
| |
uitspraken over integratie. Maar terug naar uw vraag: van onze eigen emigratiegeschiedenis leren wij weinig. Het eerste dat Nederlanders deden in Canada was een kerk stichten. En als je vandaag de dag de echte zwartekousenkerk wilt leren kennen, kun je twee dingen doen. Of je reist af naar de binnenlanden van de Veluwe of naar de Dutch Reformed Church in de Verenigde Staten of Canada. In het buitenland is men geneigd zich strikter aan de eigen religieuze voorschriften te houden dan men in eigen land ooit zou doen. Immigranten in Nederland doen of deden hetzelfde. De Turkse plattelandsbevolking uit Anatolië die in 1962 voor een premie van driehonderd gulden per persoon naar Nederland werd gehaald, verschilde wat het gedrag of het beroep op heilige bronnen betreft niet veel van de Brabantse keuterboeren die zich na zeshonderd jaar nog altijd door meneer pastoor lieten voorschrijven dat je op vrijdag alleen vis en geen vlees mocht eten omdat het in de bijbel zou staan. Zij weten het omdat meneer pastoor het heeft gezegd, evenzeer als een Marokkaanse vader weet dat hij geen varkensvlees mag eten omdat het in de koran staat. De vraag waarom het in de koran staat of wat de filosofie achter dat verbod of de historische achtergrond ervan is, wordt niet gesteld.
Ik merk dat veel Turken en Marokkanen, geïmporteerde moslims in Nederland, zich opsluiten in hun eigen religieuze getto en verstoken blijven van alle informatie over religieuze ontwikkelingen in hun vertrekland. Ik heb me eveneens kritisch opgesteld tegenover het Nederlandse beleid. Als de Grondwet ons vrijheid van godsdienst garandeert, dient de overheid die vrijheid daadwerkelijk te waarborgen door een actief beleid, zonder een afwachtende houding aan te nemen. We zijn in Nederland bij de opvang, begeleiding en integratie van gastarbeiders vergeten dat mensen een levensovertuiging hebben en die meenemen. Zelf waren we in die tijd druk aan het seculariseren. De kerken liepen leeg en we vonden dat de Turken en Marokkanen ook maar moesten seculariseren. Dat ze een geloofsovertuiging hadden was op z'n
| |
| |
minst hinderlijk, terwijl juist zij als immigranten in Nederland behoefte hadden aan een kerkje, een moskeetje, een tempeltje. We hebben te weinig aandacht geschonken aan de boodschap die uitgedragen werd en daardoor ontstaat er nu pas, na jaren vertraging, in islamitische kringen in Nederland het gevoel dat elke geloofsuiting of -regel zich dient af te spelen binnen de Nederlandse rechtsorde. Zoals ook de orthodoxe christenen een leefbare verweving hebben gevonden tussen wat de wet voorschrijft en wat zij geloven, zullen moslims eveneens een dergelijke geloofspraktijk kunnen of moeten ontwikkelen.
| |
U heeft in het verleden harde woorden gebruikt over de geringe bereidwilligheid van moslims om zich aan te passen aan de Nederlandse cultuur. Heeft u gemerkt dat uw opstelling effect had bij moslims of bij Nederlandse welzijnsinstellingen die zich bezighouden met het integratieproces?
Vooral bij moslims van de eerste generatie heb ik de indruk dat de boodschapper af en toe met de boodschap wordt verward. Wanneer een Turkse meneer bij mij, in één van mijn adviesfuncties, verhaal komt halen omdat iets niet zou stroken met zijn islamitische geloofsopvatting moet ik regelmatig duidelijk maken dat wat meneer beweert wel Turks, maar niet islamitisch is. Wil iets islamitisch zijn, dan moeten de bronnen ervan in de koran of in het islamitisch kerkelijk recht te vinden zijn. Veel moslims die vanuit het buitenland naar Nederland gegaan zijn, vinden het buitengewoon vervelend om zo te worden toegesproken door iemand van wie zij niet verwachten dat hij de islam een goed hart toedraagt.
Mijn opstelling heeft mij geen werkelijke vijanden opgeleverd. Wel heb ik gemerkt af en toe op lange tenen te staan waardoor juist op plekken waar je medewerking zou verwachten er eerder sprake is van tegenwerking. Ik heb altijd gepoogd de hele islamitische kerkelijke gemeente in Amsterdam en de islamitische organisaties in Nederland in het al- | |
| |
gemeen op de hoogte te houden van de ontwikkelingen rond regelingen en van publicaties of reacties in de publieke opinie. Ik vind dat moslims de eersten moeten zijn om hun eigen situatie onder ogen te zien en dat zij niet lijdzaam alle publiciteit over zich heen moeten laten komen. Het is heilzaam om moslims in Nederland knalhard te confronteren met de merkwaardige discrepantie tussen hun aanwezigheid in de pers en hun numerieke aanwezigheid in Nederland. Slechts drie procent van de Nederlandse bevolking noemt zich moslim maar zij zorgen langzamerhand voor een veelvoud van dat percentage aan nieuws, in positieve en negatieve zin. Veel moslims in Nederland putten daaruit een overdreven gevoel van belangrijkheid. Zeshonderduizend mensen noemen zich islamitisch, maar hoeveel zijn nu werkelijk moslim? Van de mensen die zich daar druk om maken is een groot deel eerder Turks of Marokkaans dan islamitisch. Het inzicht in de eigen religie is erg gering. Wat ik in mijn werk probeer duidelijk te maken, is dat men zich rekenschap dient te geven van het feit dat men in Nederland niet in een islamitisch maar in een postchristelijk, humanistisch land woont.
Een voorbeeld. Het islamitisch kerkelijk recht schrijft voor dat je in een islamitisch land (dus waar de bevolking voor eenenvijftig procent of meer islamitisch is) de islamitische leefregels zoveel mogelijk nakomt. Als je daarentegen in een niet-islamitisch land woont, zoals Nederland, dan hóéf je dat niet. En er is ook geen dwang in de godsdienst. Dus de mensen die zich hier sterker aan de godsdienst houden dan in hun eigen land en zich daarmee isoleren van de omringende postchristelijke samenleving, isoleren zich in strijd met de leeropdracht van de islam.
Het is verheugend dat bij veel jonge moslims, zoals ik die bijvoorbeeld tegenkom op de Hogeschool van Amsterdam, die een religieuze opleiding heeft, de scheidslijnen tussen hun van oorsprong Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Pakistaanse of Nederlandse nationaliteit beginnen weg te vallen.
| |
| |
Er ontstaat iets van een nieuw religieus besef en ook een besef dat men in Nederland leeft en niet in Turkije of Marokko. En zeker niet in orthodox Turkije of orthodox Marokko. De islamitische kerkelijke gemeente als geheel is in Nederland nog niet zo ver, gezien de permanente strijd tussen de Islamitische Raad Nederland, de Nederlandse Moslim Raad en de Nederlandse Moslim Omroep enzovoort. De Nederlandse Moslim Omroep maakt programma's die beslist de moeite van het bekijken waard zijn. Maar de voorganger ervan, de Islamitische Omroep Stichting, is door etnische tegenstellingen gesneuveld en niet op religieuze of omroeptechnische gronden. Zoiets moet in Nederland onmogelijk zijn. Het is geen hobby van mij om tegen zulke tegenstellingen te fulmineren. Het aanbrengen van etnische scheidslijnen is fundamenteel in strijd met het hart van de islam. Ik kan mij voorstellen dat ouderen zich op etnische gronden willen organiseren. Noem het dan een Turkse of een Marokkaanse ouderenbond en geen Turks-islamitische of Marokkaans-islamitische bond. Moslims hebben de opdracht ongescheiden door het leven te gaan. Dat doen ze dus niet, hoewel bij de jeugd langzaam maar zeker het besef groeit dat het zich conformeren aan de normen in Nederland principieel moet worden opgevat en niet louter op grond van overleveringen uit het land van de ouders.
In mijn functie als adviseur van de politie op het gebied van sociale integratie heb ik een heel discours gehad over het afleggen van de eed door een moslim-militair of een moslim-politieagente. Er werden in het zuiden des lands een paar islamitische agenten beëdigd, die vervolgens weigerden de eed ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’ af te leggen. In hun opvatting was dit een christelijke eed. Ik heb ze te verstaan gegeven dat deze eed weliswaar door christenen wordt gebruikt, maar dat het aan henzelf is om de vraag te beantwoorden of de eed strookt met de islam. Moslims geloven in één almachtige God en moslims geloven dat God helpt, dus er is geen enkele reden om je te keren tegen een eed die
| |
| |
is geformuleerd zoals het in de Nederlandse wet staat. Het feit dat je in Turkije of Marokko een andere eedsformule gebruikt om je te verschonen voordat je je werk begint, doet daar niets aan af. In Nederland gebruiken we de eed die in Nederland in de wet staat en die is bovendien zo islamitisch als maar zijn kan.
| |
U bent op jonge leeftijd tot moslim bekeerd vanuit een hervormd nest en was als Nederlandse moslim dienstplichtig militair. Werd u er door familie of vrienden van vroeger of uw dienstmakkers niet vreemd op aangekeken? Bent u gekwetst in uw vriendschappen door uw eigen bekering?
Ik heb nooit zo te koop gelopen met mijn bekering en ik ben geen type dat zich vervolgens demonstratief in een djellaba hijst omdat hij moslim is. Ik stel het op prijs vijf keer per dag te kunnen bidden maar als de gelegenheid daarvoor niet aanwezig is, zal ik het niet proberen af te dwingen omdat er nergens in de koran staat dat je fout zit als de mogelijkheid tot gebed ontbreekt. In dit opzicht ben ik altijd liberaal in de uitoefening van mijn geloof geweest. Een van de eerste plekken waar ik moslim móést zijn was de krijgsmacht, omdat ik bij mijn aantreden in de lichting 1960-6 bij de vraag welk geloof ik had, de islam had ingevuld. Deze mededeling werd vervolgens op mijn militaire hondenpenning gestanst, die ik overigens nog steeds draag. Als elke andere dienstplichtige kwam ik met mijn geloofsvermelding in een militaire legger terecht. Gezagsgetrouw als militairen zijn, sloegen ze onmiddellijk het desbetreffende dienstvoorschrift op: hoe men dient om te gaan met iemand van de vermelding ‘prot’, ‘rk’, ‘jood’ of in mijn geval ‘isl’. Een jood moet rabbinaal eten uit de militaire rabbinale keuken. En ook de voorschriften voor een moslim staan vermeld. In de militaire dienst werd ik tijdens de vastenmaand ramadan om vier uur 's nachts gewoon door de wachtcommandant uit mijn bed gelazerd, omdat het tijd was voor het ontbijt dat vastende
| |
| |
moslims voor zonsopgang moeten nuttigen. Ik werd keurig met een ontbijt bediend. Als er ergens een plek was waar het moslim-zijn nimmer een probleem heeft opgeleverd, is het in de krijgsmacht geweest. Het stond gewoon in de dienstvoorschriften.
| |
En hoe zat het met de verhoudingen met uw familie en met vrienden van voor die tijd?
Mijn familie en vrienden hebben er altijd wat onwenniger tegenover gestaan, omdat zij verwachtten dat ik als moslim prompt de rest van de dag geknield op een kleedje richting Mekka zou liggen. De vrijdag, vergelijkbaar met de joodse zaterdag en de christelijke zondag, neem ik vaak vrij voor mijn religieuze plichten en tijdens de vastenmaand eet en drink ik niet tussen zonsopgang en zonsopgang. Ik denk dat hun houding meer te maken had met de schok dat hun vooroordelen niet klopten dan met het feit dat ik als moslim probeerde te leven.
Toen ik veel later in de legerplaats Crailo een rehabiliteringsprogramma voor jonge Marokkanen met een licht crimineel verleden opzette, werd ik er op een andere wijze mee geconfronteerd. Ik was de enige die zijn jas uitdeed, zijn handen waste en ging bidden. Ik werd aangekeken met een blik van: wat is dat voor rare Hollander? Ook de eerste Bosnische vluchtelingen die daar gehuisvest waren, keken stomverbaasd omdat ze midden in Nederland een zeer blanke bleekscheet zagen uitzoeken wat de richting van Mekka was.
| |
Wat zou de oorzaak kunnen zijn van de geringe aanpassingsbereidheid van islamitische groeperingen in Nederland?
Eerder maakte ik een vergelijking met de Nederlanders die naar Canada en Australië zijn vertrokken. Je zou de verstening van de meegebrachte cultuur een wetmatigheid kunnen noemen. Er waren ook specifieke omstandigheden voor dit
| |
| |
verschijnsel. In de begintijd van de arbeidsmigratie in Nederland, de vroege jaren zeventig, vond hier een secularisatieproces plaats, namelijk de ontzuiling, dat ons in die tijd onvoldoende deed inzien dat de arbeidsimmigranten die wij - oneerbiedig gezegd - importeerden een geloofsovertuiging in hun ‘bagage’ hadden, die niet vrijblijvend kon worden tegemoetgetreden maar tot verplichtingen van onze kant had moeten leiden. Terwijl de christenen en joden konden bidden in hun vaak met staatssteun gebouwde en steeds legere kerken en synagogen, zagen de moslims dat er, juist op het moment dat zij er het meeste behoefte aan hadden, geen enkele overheidssteun voor het inrichten van een gebedsruimte was. Voor het vervullen van hun religieuze plichten werden ze veroordeeld tot wrakke schuren, oude scholen, brandgevaarlijke slooppanden. Wij als christenen en joden konden de mooiste kerken en synagogen gebruiken en zij dienden in arren moede uit eigen zak een gebedsruimte te bekostigen. Vervolgens kregen zij in dit gastvrije, christelijke land Bouwen Woningtoezicht achter zich aan met de bewering dat zij hier niet mochten kerken of hun gebedsdiensten mochten houden, omdat hun duurbetaalde pand brandgevaarlijk was. Een deel van het wantrouwen bij immigranten tegenover de Nederlandse samenleving is terug te voeren op de fouten die de Nederlandse overheid in het begin van de jaren zeventig heeft gemaakt.
| |
Heeft u een oplossing voor het conflict rondom de AyaSofya-moskee in Amsterdam-West?
Ik was een van de eerste bemiddelaars in dat conflict. Het vervelende is dat het stadsdeelbestuur het zover heeft laten komen dat de voorzitter zelf niet meer bemiddelend kon optreden maar partij in het conflict is geworden. Als ik in De Baarsjes stadsdeelvoorzitter was geweest had ik de Turken van de AyaSofya binnengehaald, ze de hemel in geprezen en vervolgens compromissen met hen gesloten. Maar het stads- | |
| |
deel heeft voor de ramkoers gekozen. Een van hun pogingen was het winkeltje van de moskee te sluiten. In een aanpalend stadsdeel wordt zo'n winkeltje, dat een normaal onderdeel van elke moskee in de wereld vormt, geprezen als een opening naar de niet-islamitische buurtbewoners. De Baarsjes gooit er zijn bestemmingsplan tegenaan, tracht het winkeltje via de rechter te sluiten, treitert over het aanleggen van een koelinstallatie (wat me gezien de volksgezondheid voor een winkel nuttig lijkt) en moet vervolgens bakzeil halen. Vervolgens wordt het winkeltje van de Marokkaanse moskee in de buurt aangepakt, zodat er in ieder geval een precedent is geschapen. Het lijkt me niet de methode om immigranten bij het gezamenlijk beheer van een stadsdeel te betrekken. Ik zou getracht hebben de Turken binnenshuis te halen. In de AyaSofya zie je een groep oudere jongeren die je de eerste doorbraak-Turken zou kunnen noemen. Een jongen als Kabaktepe van de AyaSofya heb ik ooit de vloer zien aanvegen met ambtenaren van de deelraad. ‘Wij passen artikel 19 (van de Wet op de Ruimtelijke Ordening) toe,’ riep een ambtenaar, in de verwachting daarmee de ambities van de moskee voldoende beantwoord te hebben. ‘Ach,’ antwoordde Kabaktepe, ‘dan pas ik artikel 26 toe en als je niet weet wat dat inhoudt, zal ik je het uitleggen.’ Toen waren de rapen helemaal gaar, want een Turk hoort dom te zijn. En een Turk hoort niet voor zichzelf te kunnen zorgen, geen geld te hebben en geen kerk te kunnen bouwen. De basisfout in De Baarsjes en elders
is dat ze de zelfredzaamheid van een gemeenschap achteloos van tafel hebben geveegd. Ik kom uit de school van Jan Schaefer, die de zelfredzaamheid van mensen als de kern van de leefbaarheid van de wijken zag. Wanneer een groep migranten met een plan voor hun eigen integratie komt en daar zelf geld voor meebrengt, zoals in het geval van AyaSofya, dan treed je ze tegemoet als een potentiële partner en niet als een vijand.
| |
| |
| |
Wat zou u het liefste doen de komende vijf jaar?
Migratie houdt mij bezig. Het is een nimmer ophoudend verschijnsel. Zolang de vliegtarieven zo laag zijn als nu en de verschillen over de wereld zo groot blijven, zullen mensen migreren. Er gaan Nederlanders naar Rusland en er gaan Russen naar Nederland, om uiteenlopende redenen, maar met de gemeenschappelijke factor dat men elders zijn bestaan wil opbouwen. Migranten tonen door hun vertrek naar elders juist dat ze tot de meest initiatiefrijke delen van de bevolking behoren en zijn daarmee vaak een aanwinst voor het land waar zij neerstrijken. Er zou een Wet op de Migratie moeten komen die zowel Nederlanders die uit ons land vertrekken als Turken die naar Nederland komen, een gelijke behandeling garandeert. De, door mij betreurde, mogelijkheid van een dubbele nationaliteit is in de praktijk een gegeven. Een Turk die zijn eigen nationaliteit opgeeft voor de Nederlandse, verliest zijn erfrecht in Turkije, terwijl het een stimulans van de eerste orde in het integratieproces is om iemand zo snel mogelijk de Nederlandse nationaliteit te geven. Volgens de Marokkaanse wet kan een Marokkaans staatsburger niet eens zijn nationaliteit opgeven. Omgekeerd zouden Nederlanders die naar het buitenland vertrekken ook de mogelijkheid moeten hebben hun Nederlandse nationaliteit naast hun nieuwe paspoort te behouden. Je moet zo min mogelijk verschil tussen groepen burgers maken in dat soort regelingen. Ik zou me de tijd die me tot aan mijn pensionering nog rest, graag bezighouden met de versoepeling van de regelgeving om gelijke behandeling in de praktijk te realiseren.
| |
U stelt regelmatig de vraag wat er in het handelen van burgers werkelijk door de godsdienst wordt voorgeschreven en wat cultureel is bepaald. In de koran wordt het nuttigen van alcohol afgewezen. Hoe kijkt u tegen dit verbod aan?
Na een hartaanval ben ik gedotterd. De behandelend arts wenste mij geluk met mijn voorspoedige genezing en adviseerde me als preventief middel tegen een eventuele volgen- | |
| |
de hartaanval twee glazen wijn per dag te drinken. Ik heb hem meteen gevraagd of hij dat voor mijn islamitische achterban op een receptje kon schrijven zodat ik er tenminste mee kon wapperen. Ik bedoel deze opmerking niet puur als anekdote. In de koran staat dat het drinken van bedwelmende dranken verboden is. Eenvoudige mensen hebben gemakkelijke regels nodig, dus in dit geval een verbod. Een glas wijn is voor mij geen bedwelmende drank. De filosofie daarachter is voor mij dat de islam een godsdienst tegen het ‘te’ is. Te veel drank, te veel dit, te veel dat. De islam is de godsdienst van de gematigdheid. De oorsprong, de achtergrond van het verbod op het eten van varkensvlees en het drinken van bedwelmende drank is dat je er ziek van kunt worden, en niet meer als mens kunt functioneren omdat je handelingsbekwaamheid wordt aangetast. In die zin kan ik best een of twee glazen wijn drinken (en misschien zelfs een keer wat meer), zolang het maar mijn functioneren als mens niet belemmert, want dat is het uitgangspunt.
Ooit was ik secretaris van de Turkse Kamer van Koophandel in Nederland. Een van mijn allereerste reizen naar Turkije had plaats tijdens de ramadan. Het einde van de vastendag werd aangekondigd met een kanonschot vanaf de citadel. De mensen zaten bij wijze van spreken met de vork in de hand te wachten tot het schot zou klinken om vervolgens aan te vallen op het verrukkelijke voedsel. Boem, het kanon ging af en mijn gastheer greep tot mijn verbazing naar een glas raki, de nationale drank in Turkije met een alcoholgehalte van vijftig procent, terwijl hij me even daarvoor nog had verzekerd een zeer gelovig moslim te zijn. Hij doopte zijn vinger in het glas en gooide twee druppels op de grond. Zijn uitleg was simpel: ‘De Profeet heeft gezegd: “Laat de eerste druppel niet over uw lippen komen”, die gooi ik dus weg. En de andere drink ik op.’ Je kunt het vergelijken met het katholieke visje op de vrijdag, officieel ook een vasten- of onthoudingsdag. De religieuze betekenis van het verbod op het drinken van bedwelmende dranken ligt
| |
| |
in de mogelijke bedwelming en niet in het nuttigen van alcohol op zich.
| |
Wat doen wij met Marokkaanse jongeren die de kant van het drugsgebruik op gaan en verslaafd raken?
Marokkaanse jongeren handelen steeds meer in drugs. Een van de achterliggende problemen is dat de Marokkaanse overheid met de mond belijdt de teelt van hasj te willen aanpakken, maar zwijgt over het feit dat het areaal dat in Noord-Marokko is beplant is gestegen van negenduizend naar negenenzestigduizend hectare. Dat spul moet ook worden afgezet en komt derhalve hiernaar toe. Omdat het een Europees belang is in Noord-Afrika een enigszins stabiele bondgenoot te hebben, wordt Marokko niet aangepakt, ook niet in internationaal verband. Een van de problemen bij de politie is dat wij nauwelijks sollicitanten van Marokkaanse afkomst kunnen krijgen. Een sollicitatie bij de politie gaat gepaard met een antecedentenonderzoek en wie in zijn familie een opa met een hennepplantage heeft, een oom met een veredelingsbedrijf voor hasj of een neef die zich met het transport bezighoudt, kan een baan bij de politie wel vergeten. Om een voorbeeld uit het Gooi te noemen: zestig tot zeventig procent van de Marokkaanse families daar heeft neveninkomsten uit de hasj-handel. Het is niet alleen Bovenkerk die dit stelt. Ook een onderzoeker als Paolo de Mas komt tot dergelijke conclusies.
Terug naar de vraag wat wij doen met Marokkaanse jongens die verslaafd raken, wat een andere categorie is dan de jongens die in de handel zitten. Degene die erin handelt kijkt wel uit. Die stopt het niet in zijn eigen arm of neus. We hebben met verslaafde Marokkaanse jongeren goede resultaten bereikt door ze, onder een strak regime, orde en regelmaat te laten scheppen in hun eigen bestaan. Wat dat betreft is het jammer dat de militaire dienstplicht is afgeschaft. Het Crailo-project had plaats in het kader van de sociale vernieuwing,
| |
| |
een term die bijna alweer tot het verleden behoort. Het basisidee van Crailo was heel simpel, namelijk dat één en één twee is. De krijgsmacht had en heeft een groot aantal opleidingsinstituten en faciliteiten, die met het afschaffen van de dienstplicht ongebruikt zouden blijven. Wij hadden ook nog al die sergeant-majoor-instructeurs over. Waarom zouden wij de bestaande infrastructuur niet kunnen gebruiken om Marokkaanse boefjes die nooit een school hebben afgemaakt een opleiding te geven?
De toenmalige minister van Defensie, Ter Beek, heeft ons de gelegenheid gegeven bij het Korps Militaire Colonnes in Crailo Turkse, Marokkaanse en andere jongens, boefjes die door de politie van straat waren gehaald, een opleiding te geven. Ik denk er met genoegen aan terug. Paulusma, een carrière-kolonel, wachtte ons op toen ik de eerste groep van tachtig Marokkaanse boefjes kwam afleveren. ‘Mannen!’ zegt Paulusma, want hij had nog nooit burgers toegesproken, ‘ik heb opdracht gekregen van jullie chauffeurs te maken. Dat doe ik dus. En de eerste die het woord allochtonen gebruikt sodemieter ik de kazerne af.’ Zij kregen allemaal zo'n groen pak van de Nederlandse dienstplichtigen aan, met het verschil dat hun strepen ondersteboven zaten, zodat militairen konden zien dat ze met burgers van doen hadden. Als burger vielen ze namelijk niet onder de krijgstucht. Dus moest er eveneens permanent een politieagent aanwezig zijn. Voor het eerst van hun leven kregen die jongens te horen: ‘Jij komt hier om chauffeur te worden, dus jij wordt dat ook.’ Er werd hard aan die jongens getrokken en wat nog belangrijker was, was dat mensen hun vertelden dat ze wat konden en dat mensen geloof in hen hadden. Ze kregen een even grote bek terug als ze zelf gaven, met een fikse straf voor elke overtreding van de afgesproken regels. Langzaam maar zeker zag je een soort positieve competitie groeien tussen de verschillende kamers waar de jongens in groepjes waren gehuisvest. Ik heb meegemaakt dat een jongen die heel slecht kon lezen maar toch het boek Hoe word ik chauffeur uit z'n hoofd moest leren,
| |
| |
werd voorgelezen door twee maatjes. Want het kon toch niet zo zijn dat hun kamer minder diploma's haalde. Kolonel Paulusma had dat feilloos door. Toen de jongens hun eerste Nederlandse diploma kregen, namelijk het klein-rijbewijs, heeft hij de hele legerplaats laten aantreden, en de jongens op een rijtje ervoor gezet: ‘Cursist Ahmed Zo-en-zo, uittreden!’ Voor het front van de troepen kreeg hij zijn eerste Nederlandse diploma. Dat was een feest voor die jongen, een stuk erkenning. Lubbers heeft dat idee gejat en er militaire strafkampen van gemaakt. Dat was geenszins de oorspronkelijke bedoeling omdat het bij ons ging om jongens die net niet waren gestraft.
| |
De Amsterdamse politieman Rob Raat heeft een keer in een VARA-programma gezegd dat hij nooit meer met islamitische ouders over hun ontspoorde zoons praat. De reden daarvoor was dat hij steeds te horen kreeg dat het toch zulke goede jongens waren en dat de politie het maar zelf moest uitzoeken. Is dat een uitspraak waar u zich in zou herkennen?
Voor een deel wel, omdat wij vanaf het allereerste begin geen eisen aan de immigranten hebben gesteld en hun evenmin duidelijk hebben gemaakt wat in Nederland wel en niet kan. Je kon immers ‘integreren met behoud van je eigen cultuur’. Daardoor kon bij de ouders het idee ontstaan dat zij weliswaar binnenshuis de verantwoordelijkheid droegen voor wat hun kinderen deden, maar dat buitenshuis de verantwoordelijkheid bij anderen lag, zoals de school of de politie. Wij hadden in het begin al duidelijk moeten maken dat de eerste verantwoordelijkheid ook buitenshuis bij de ouders ligt. Als je buitenlandse ouders klip en klaar uitlegt waar het op staat, krijg je met enige regelmaat verwijten van racisme of discriminatie naar je hoofd. Maar respect voor cultuur is geen eenrichtingsverkeer. Laatst sprak ik met een Marokkaan die hier al twintig jaar woont en de betekenis van 4 en
| |
| |
5 mei niet wist uit te leggen. Integreren met behoud van eigen cultuur is een tegenspraak in zichzelf. Emigratie betekent altijd verandering, integratie eveneens. Of je verandert en dan integreer je, of je behoudt je eigen cultuur, verandert dus niet en integreert dus ook niet.
| |
Er wordt met enige scepsis gesproken over de zogenaamde zaakwaarnemers, bijvoorbeeld het voormalige Nederlands Centrum Buitenlanders, dat nu deels zelfstandig en deels als landelijke steunfunctie werkt. Wat is uw mening over zaakwaarnemers als het NCB en misschien ook het Amsterdams Centrum voor Buitenlanders?
Het acb is minder zaakwaarnemer dan het ncb. Het kan dus van organisatie tot organisatie verschillen. Ook binnen de eigen migrantengemeenschappen kom je zaakwaarnemers tegen.
De gemeente Amsterdam verspreidt regelmatig folders over onderwerpen die voor immigranten belangrijk zijn. Een van de vaste verspreidingspunten is de moskee, men verwacht dat die ervoor zorgt dat de informatie bij de leden terechtkomt. Het bestuur nam kennis van de informatie en gooide de folders vervolgens weg, zodat de leden van het bestuur een monopolie op de informatie hadden. De moskeegangers moesten bij hen te rade en dat versterkte de interne machtspositie van het bestuur. Er zijn uiteraard ook moskeeën die anders te werk gaan. Veel van de zaakwaarnemers hadden en hebben er belang bij dat hun eigen achterban dom, ziek, zwak en misselijk blijft. Zij werken beslist niet mee aan de emancipatie en de integratie van hun achterban omdat hun positie dan in het geding komt. De toenmalige directeur van het ncb, Mohammed Rabbae, heeft me eens een brief geschreven die ik later misschien nog eens ingelijst aan mijn muur ga hangen. Hij vond mijn optreden tegenover buitenlanders in de Indische Buurt, waar ik voorpostambtenaar was, ‘buitengewoon koloniaal’. Toen heb ik hem terugge- | |
| |
schreven dat ik in Van Dale had opgezocht wat een koloniaal was, namelijk iemand die in het buitenland de cultuur die hij meedraagt beter vindt dan de cultuur die hij aantreft. Ergo, dat ik me niet aan de indruk kon onttrekken dat meneer Rabbae een koloniaal was en niet ik. Ik heb op voet van oorlog met hem geleefd, onder andere omdat hij zich altijd heeft afgezet tegen de islamitische kerkgemeenten in Nederland, tot hij in de gaten kreeg dat meer mensen moskeeën bezochten dan zijn bijeenkomsten. De koers is vervolgens verlegd en Rabbae bepaalde voortaan welke moskee deugde en welke niet. Overigens vind ik dat hij het als kamerlid voor GroenLinks niet slecht doet. De Islamitische Raad Nederland is een soortgelijke zaakwaarnemer. De leden van die raad vinden zich vreselijk belangrijk maar blokkeren ondertussen wel de deelname van andere
Turken en Marokkanen aan dat maatschappelijke wereldje.
Ik denk dat je zo langzamerhand geen zaakwaarnemers meer nodig hebt. Als ik de mening van een aantal Turken wilde horen of van de Turkse gemeenschap in Nederland, struikelde ik over mensen die namens de buurt of namens de Turken in de buurt zeiden te spreken. Wie zegt namens iedereen te spreken, moet dat hard kunnen maken. Als ik het telefoonboek opensloeg en een dergelijke zaakwaarnemer vroeg om willekeurig welke Turkse familie te bellen met de vraag of hij namens hen sprak, volgde een dergelijk telefoontje nooit. Mijn informatie heb ik altijd getoetst aan persoonlijke ervaringen. Tegen de tijd dat de families weer van vakantie terugkwamen uit Turkije of Marokko werd het ook weer drukker op de voorpost. Ik liet mij door de mensen die mij een probleem voorlegden bij hen thuis uitnodigen. Dan krijg je het echte verhaal te horen van hun migratie en de toekomstwensen van hun kinderen. En je kon jouw verhaal kwijt, over de nieuwe aanschaf van Turkse kinderboeken door de bibliotheek, de schoolkeuze of welk ander onderwerp ook dat voor de integratie van zo'n familie belangrijk was. Pas daarna legde ik mijn oor te luisteren bij de plaats- | |
| |
bekleders, waar je, gezien hun invloed, niet helemaal omheen kunt. Ze hebben macht, en juist daarom heb ik hun uitspraken door eigen informatievergaring steeds nagetrokken. Of het nu bij mensen thuis, in het koffiehuis of in de moskee was. Met dit optreden heb ik me bij de zaakwaarnemers niet geliefd gemaakt. Ze zagen mij als een bedreiging voor hun machtspositie.
| |
Steeds meer christenen in Nederland ontkerkelijken, steeds minder mensen kunnen je de betekenis uitleggen van Goede Vrijdag, Pasen of Pinksteren. Verwacht u dat de islamitische jeugd op den duur ook zal ontkerkelijken?
Ja, en daar ligt een probleem, waar bijvoorbeeld de AyaSofya mee te maken zal krijgen. Zij willen een groot complex bouwen, wat hun goed recht is, want ze doen het met eigen geld op eigen grond. Als je een dergelijk complex voor de komende vijftig jaar neerzet, zul je ongetwijfeld geconfronteerd worden met de veranderingen in je eigen achterban. Ik kan me niet voorstellen dat de ontkerkelijking, of liever de liberalisering zoals de christenen die de afgelopen decennia doorgemaakt hebben, aan de islam in ons land voorbij zal gaan. Mensen blijven christelijk maar komen alleen niet meer in de kerk, omdat ze voor hun geloofsbeleving geen kerk meer nodig hebben. Een vriend van me, een franciscaan, is net begraven. Van hem werd gezegd dat hij zo katholiek was dat hij nauwelijks meer rooms was. Want hij kerkte ook in de hervormde kerk. Als je kijkt naar de moslimkinderen van nu zie je langzaam maar zeker, bij een bepaalde groep tenminste, een soort EO-achtige vrolijke islam ontstaan en tegelijk een zekere ontkerkelijking. In mijn politiewerk heb ik ze tegenover me zitten: de jongeren die verklaren moslim te zijn, maar wel even tevoren een oude dame haar handtas afhandig hebben gemaakt. Ik spreek ze dan aan op hun moslim-zijn. Men heeft een notie van moslim-zijn maar wat het nou betekent, en wat voor consequenties
| |
| |
je eruit dient te trekken, wat voor morele normen en waarden je eraan kunt ontlenen, blijft vaag voor hen. Nederland heeft te veel steken laten vallen om de islam daadwerkelijk maatschappelijk te integreren. Wij hebben twintig jaar nagelaten moslims duidelijk te maken dat ze ook normen en waarden hebben die helemaal niet zoveel van de christelijke verschillen.
| |
Ik kan goed volgen wat u zegt. De vraag die zich dan opwerpt, en die noch u noch ik kan beantwoorden, is of wij in dit land vooruitkijken naar een samenleving waarin mensen een soort religiositeit voelen, zonder dat die religiositeit hetzij een christelijk, hetzij een islamitisch, hetzij een joods etiket draagt. Is het eigenlijk erg dat de grenzen tussen religies vervagen?
Nee, dat is niet erg. Zeker niet als je het beschouwt in de islamitisch-theologische context. Een van de mooiste hoofdstukken uit de koran vind ik het hoofdstuk over Maria. Veel islamitische vrienden van mij heten Isa, Jezus dus. Door de nadruk te leggen op datgene waarin we overeenstemmen, en niet op datgene waarover we van opvatting verschillen, de kruistochten bijvoorbeeld, komen we dicht bij elkaar. De verschillen zijn uiterst dogmatisch van aard. De christenen stellen dat drie één is. Dan zal er van hun boekhouding ook wel geen moer kloppen, zeggen de moslims vervolgens, wij geloven in één God. Als je moslims uitlegt wat die drie-eenheid betekent, ontmoet je onmiddellijk meer begrip. Op hun beurt zijn de christenen zeer slecht geïnformeerd over de islam. Ik vind de vervaging van grenzen tussen de godsdiensten helemaal niet erg. Je moet de verschillen alleen niet onder tafel vegen. Dat mensen steeds meer samenwerken is goed, maar er blijven op een gegeven moment essentiële verschillen over waarvoor je de ruimte moet laten. Als een christen wenst te geloven in de heilige drie-eenheid en een moslim wenst dat af te wijzen, dan is dat een dogmatisch verschil
| |
| |
dat je vooral in stand moet houden. Wat moslims en christenen bindt om samen te leven, zijn de normen en waarden die zij delen en die zij onophoudelijk naar voren moeten halen.
| |
Toen u voorpostambtenaar in de Indische Buurt was, heeft u ooit een brief geschreven aan de leraren Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur, OETC, een vakgebied dat vervolgens Onderwijs in Eigen Taal werd genoemd en tegenwoordig Onderwijs in Allochtone Levende Talen, OALT, heet. De filosofie achter het OETC is dat een vroegtijdige alfabetisering in de taal van de ouders de basis voor een betere beheersing van het Nederlands legt en bovendien de communicatie met de ouders vergemakkelijkt. De kern van uw kritiek betrof de geringe kennis van de Nederlandse cultuur van de leraren, die een dergelijke kennis derhalve ook niet op hun leerlingen konden overdragen.
Ze wisten niet alleen heel weinig van de Nederlandse cultuur, ze wisten ook weinig van bijvoorbeeld de Turkse cultuur. Op een verjaardagspartijtje kwam ik vijf Turkse oetc-leerkrachten tegen. Ik stelde ze een paar vragen. ‘Hoe heet toch de prima ballerina van het ballet in Ankara?’ Dat wisten ze niet. ‘Wat is de meest recente literaire bestseller in Turkije?’ Wisten ze ook niet. ‘En hoe heet ook alweer de chef-dirigent van het Filharmonisch Orkest van Istanboel?’ Hetzelfde antwoord. Hoe kun je onderwijs in Turkse cultuur geven als je niet weet wat de stand van zaken is op het gebied van literatuur, muziek of dans? Geen Turkse muzieknoot konden ze lezen, geen enkel Turks muziekinstrument konden ze bespelen en van de islam kenden ze alleen de wijze waarop die in Turkije wordt beleden. Mijn opvatting is dat je Turkse kinderen alles moet leren over de Nederlandse cultuur en Nederlandse kinderen alles over de Turkse cultuur. Dan pas bereik je een multiculturele samenleving, of althans dat wat Frank Niamut, hoofd van een
| |
| |
basisschool in Amsterdam-Zuidoost, een transculturele samenleving noemt, waarin de verschillende culturele componenten met elkaar vervlochten raken en in elkaar overlopen.
|
|