Het heft in handen
(1995)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
VI Varia | |
[pagina 187]
| |
17 Waar is het debat?Begin maart 1993 besloot de politieke commentator van het dagblad Trouw, Willem Breedveld, zich aan andere zaken te gaan wijden. Op het mini-symposium dat ter gelegenheid van dit afscheid werd gehouden, hield ik de volgende toespraak, die op 3 maart 1993 in Trouw is gepubliceerd. De Tweede Kamer is zelden het toneel van een echt debat. Sprekers zijn meestal beperkt in hun tijd en concentreren zich dus op het eigen verhaal. De meesten spreken van papier, wat het geven van commentaar op anderen niet bevordert. Er zijn betrekkelijk veel partijen die vinden dat ze vanaf het nulpunt moeten beginnen. Ook dat komt de levendigheid niet ten goede. Ons stelsel van evenredige vertegenwoordiging werkt fractiediscipline in de hand. Onder het Britse stelsel van kieskringen - dat weer andere nadelen heeft - zijn parlementariërs onafhankelijker. Bij ons is het slechts een enkeling als Kaland die het debat verlevendigt door tussen de vele natte vuurpijlen een enkel raak schot te lossen. Zijn motivatie is het appeltje dat hij met Lubbers te schillen heeft. Omdat hij de politiek binnenkort verlaat, voelt hij zich onafhankelijk. De coalitiepartijen willen ieder hun eigen positie versterken zonder de coalitie zelf echt in gevaar te brengen. Dat leidt tot Texelse toespraken en interviews in het Eindhovens Dagblad, tot spiegelgevechten en schijnbewegingen, maar niet tot een debat in de Tweede Kamer op het scherp van de snede. Is een zaak eenmaal aangeland in de vergaderzaal, dan is zij meestal dichtgetimmerd en komen andere partijen er niet meer aan te pas. Zo niet, dan is de coalitie ook inderdaad in de problemen. Het kabinet wil zijn doel bereiken en is dus niet geïnteresseerd in het debat als zodanig. Lubbers wilde in oktober 1990 niet zeggen wat hij vond van de positie van het verenigde Duitsland, dat toen net was ontstaan, in de Europese Gemeenschap. Blijkbaar diende het zijn doel niet, daarmee voor de draad te komen. Maar | |
[pagina 188]
| |
hij zei wel, een paar jaar later, wat hij vond van Brinkmans gedachten over de dienstplicht. Dat was toen dus wel in zijn belang. Echt belangrijke politieke problemen, zoals de kabinetscrisis van 1989, worden niet in de voltallige ministerraad maar in klein gezelschap besproken. Dat vergroot natuurlijk de macht van de minister-president. Ook buiten de Kamer zijn echte debatten tussen politici schaars. Televisietijd is uiterst beperkt. Voor de radio geldt in mindere mate hetzelfde. Voor de meeste onderwerpen heeft men althans enige tijd nodig. Betreft het debat ingewikkelde zaken dan is veel voorbereiding vereist. Mijn debat met de Amerikaanse taalwetenschapper Noam Chomsky (ieder twee lange artikelen in NRC Handelsblad en een openbare confrontatie in Groningen) heeft mij zeer veel tijd gekost. De meeste politici hebben wel wat anders te doen. Waarom deelnemen aan een debat zonder de kans daarvan beter te worden? Politici denken functioneel. Onze nationale aard nodigt al evenmin uit tot het openbare debat. Wij leven in een consensus-maatschappij waar confrontaties worden gemeden, tenzij die confrontatie een ethisch karakter kan krijgen. Een samenleving van plooien en schikken, van accommodaties en compromissen heeft veel vóór, maar zij stimuleert niet tot hartstochtelijk debatteren. Ook gaat het bij ons vaak niet zozeer over feiten en argumenten alswel over bedoelingen. Dan worden de nieren geproefd. Dan worden de woorden op een goudschaaltje gewogen: ‘laten verdwijnen’ in het geval van Kosto, ‘kaalslag’ in dat van Ritzen. Het theologische getuigen van vroeger is het politieke getuigen van nu geworden. Zijn er dan helemaal geen openbare debatten in Nederland? Zeker wel, maar die vinden in de media plaats en vooral in de pers. Twee voorbeelden: de plaatsing van kruisraketten en de integratie van minderheden. De plaatsing van kruisraketten heeft een paar jaar lang vele pennen in beweging gehouden. Hervormd Nederland bleek ten slotte niet veel meer dan een anti-rakettenblad. Ruim honderd artikelen zijn geschreven over mijn stelling in het minderheden-vraagstuk van september 1991. En dat debat is nog lang niet ten einde. Welke aspecten hebben deze twee debatten gemeen? Ten eer- | |
[pagina 189]
| |
ste een gepassioneerde minderheid (ikv, minderhedenlobby), die niet terugschrikt voor een (ethische) confrontatie. Ten tweede de betrokkenheid van zeer velen. Ten derde de eenvoud van de essentie van de zaak. Geen rel, geen debat. Drie keer heb ik mij in het openbaar tegen polygame gezinshereniging gekeerd. De eerste keer stond een verslag van mijn toespraak in Het Parool. De tweede keer stond mijn volledige tekst in NRC Handelsblad. Beide keren bleef een reactie uit. De derde keer heeft het anp zeven regels uit de tekst van tien pagina's gelicht, de kop aangedikt en dit met een negatief commentaar van de jovd de wereld ingestuurd. Voilà!Ga naar eind1 Het is waar dat de media geen nieuws creëren. Zij vergroten slechts wat zij aantreffen. Maar in dit geval was het evenwicht wel erg ver te zoeken. Bij een taboe ook geen debat. Twintig jaar geleden vroeg Hans Wiegel aandacht voor zowel steunfraude als criminaliteit. Een geur van heiligheid omgaf toen echter ontvangers van steun, delinquenten en andere underdogs. Het ging wéér om de bedoelingen en niet om de feiten. Natuurlijk zag de Amsterdamse gsd wat er aan de hand was. Maar van de linkse Amsterdamse gemeenteraad mocht hij het niet zien. In zijn oratie aan de Erasmus Universiteit vond Jan Blokker ‘zelfcensuur’ een te groot woord voor dit verschijnsel. Maar ‘zelfregulering, zelfcorrectie en zelfbeperking zijn binnen de groep (van journalisten) aan de orde van de dag,’ zei hij.Ga naar eind2 Nederland is een klein land met een grote bevolking en een hoge communicatiedichtheid. Dan ontstaat het risico dat iedereen over hetzelfde praat. Willem Breedveld: ‘Vaak is het regel dat de journalistiek zich laat dicteren door de waan van de dag.’Ga naar eind3 Neem de affaire-Jenninger. Op 10 november 1988 hield deze voorzitter van de Bundestag een toespraak vanwege het feit dat de Reichskristallnacht vijftig jaar daarvoor had plaatsgehad. Na protest van de Groenen stak een storm van verontwaardiging op, die Jenninger zijn kop heeft gekost. Ook in Nederland was bijna iedereen ervan overtuigd dat hij Hitler zou hebben vergoelijkt. Maar nauwkeurige analyse wijst uit dat Jenninger een rede hield waarop niets viel aan te merken: ‘Een zeer open confrontatie van een Duitser met het Duitse verleden.’Ga naar eind4 Ziehier dus enige eisen waaraan een verantwoordelijke pers | |
[pagina 190]
| |
moet voldoen: onafhankelijkheid, evenwicht en durf. Zij zijn van groot belang want journalisten hebben macht. De televisie kan een politicus maken en breken. Iedereen weet dat. Wallage: ‘De ochtendkranten hebben soms op de feitelijke meningsvorming een beslissende invloed.’Ga naar eind5 Een feit wordt pas feit als het verslagen is. Geen wonder dat politici en journalisten in een omhelzing moeten leven. Volgens Kennedy waren ‘journalisten onze grootste vrienden, kranten onze grootste vijanden’. Voeg dat bij het ontbreken van het parlementaire debat, de kortademigheid van onze besluitvorming en de Nederlandse adviescultuur, en een moeilijk ontwarbare kluwen is het gevolg. Zie de discussie over de wao. In de tussenbalans (februari 1991) kondigde het kabinet bijna 4 miljard aan bezuinigingen op de wao aan. Maar concrete plannen waren er niet. Eerst moest de ser nog adviseren. Juli 1991 werd dat advies weggegooid: het kabinet wist het beter. Kok schrok zich een hoedje van de reacties. Marjanne Sint trad af. Eind augustus kwam het tweede plan. Kok overleefde zijn congres in Nijmegen (september 1991). Op 1 mei 1992 ging de PvdA-fractie overstag. Wapengekletter van het cda want de zaak schoot niet op. Lubbers verweet de Tweede Kamer traagheid maar het kabinet kwam er zelf niet uit. Na een week onderhandelen tussen vvd en cda in januari 1993 werd een compromis door de Kamer aanvaard. Breedveld heeft gelijk als hij dat ‘een volstrekte chaos’ noemt. Dat komt ervan als een van de coalitiepartijen niet weet wat zij wil en het kabinet zijn ei dus niet kan leggen. De pers moet dat alles verslaan en holt dus van incident naar incident, van McDonald's aan de a6 naar de Chinees in Bergschenhoek. Het versterkt haar neiging de vorm te benadrukken boven de inhoud, het persoonlijke boven het zakelijke, de emoties boven de argumenten. Wie had wat waar en wanneer gezegd? Lubbers op de kast! De Nederlandse politiek als familieruzie. Maar daar ging het natuurlijk niet om. Ten dele wordt die neiging afgedwongen door de televisie, die immers meer geschikt is voor het tekenen van een sfeer dan voor het overbrengen van een argument. De dagbladpers en zeker de weekbladpers moeten toch tot meer in staat zijn! Het is begrijpelijk dat journalisten dankbaar zijn voor elk lek. Maar het belang daarvan moet niet worden overschat. Zoals | |
[pagina 191]
| |
Breedveld terecht opmerkte: ‘De meeste lekken blijken te berusten op ijdeltuiterij.’Ga naar eind6 Wat meer afstandelijkheid zou de pers hier goed doen. Daar komt nog iets bij. Een politicus die zich bezighoudt met lekken, verraadt een gebrek aan stijl. Ministers geven persconferenties over de troonrede voordat het staatshoofd heeft gesproken. Daarmee dwingen zij de koningin zich te lenen voor een schijnvertoning. Na de waanideeën van de jaren zeventig, toen alles mocht en niets hoefde, zou wat meer aandacht voor stijl de Nederlandse politiek niet misstaan. |