| |
| |
| |
PAT COX
Geboren op 28 november 1952 in Dublin
Studeerde economie aan het Trinity College in Dublin
Politieke carrière
|
1974-1982 |
Docent aan de universiteit van Limerick |
1982-1986 |
Televisiejournalist |
1986-1989 |
Eerste secretaris-generaal Progressieve Democraten |
1989-2004 |
Lid Europees Parlement |
1994-1998 |
Vice-voorzitter liberale fractie Europees Parlement |
1998-2002 |
Voorzitter liberale fractie in Europees Parlement |
2002-2004 |
Voorzitter Europees Parlement |
| |
| |
| |
Pat Cox
Voorzitter van het Europees Parlement
Frits Bolkestein: Veel Ierse politici waren vroeger caféhouder. Ik heb de indruk dat dat een prima voorbereiding was op hun politieke activiteiten, omdat je als kroegbaas doorgaans veel inzicht verwerft in het wezen en gedrag van mensen. U volgde echter een ander traject. Kunt u kort vertellen hoe u politicus werd? En hoe u het vervolgens bracht tot voorzitter van het ep, hoewel u afkomstig bent uit een kleine lidstaat en uit een vrij kleine politieke fractie?
Pat Cox: Ik heb economie gestudeerd aan het Trinity College in Dublin. Eerst heb ik een paar jaar gewerkt voor het Instituut voor Bestuurskunde in Dublin, waar ik economie doceerde, vooral aan ambtenaren. Daarna gaf ik les aan de universiteit van Limerick, waar medio jaren zeventig veel aandacht was voor regionale ontwikkeling. Ik heb daar meegewerkt aan de opzet van ‘Europese studies’ als hoofdvak en nam het economische gedeelte van dat curriculum voor mijn rekening. Op die manier raakte ik goed vertrouwd met een breed spectrum van literatuur over Europa.
Begin jaren tachtig zei ik het academische leven vaarwel en werkte vier jaar als programmamaker bij rte, een tv-zender die toen geheel in handen van de staat was. Op de Ierse oostkust kon je via beschikbare apparatuur Britse uitzendingen ontvangen, maar naarmate je verder landinwaarts woonde, werd het staatsmonopolie op televisiegebied krachtiger. Vier jaar lang had ik een actualiteitenprogramma met politiek en economisch nieuws.
| |
| |
In 1986 werd ik de eerste secretaris-generaal van een nieuwe politieke partij, de Progressive Democrats. Ik werd nationaal campagneleider in de aanloop naar de verkiezingen van 1987 die een groot succes waren. Voor de eerste Europese verkiezingen waaraan de partij deelnam in 1989, leidde ik opnieuw de campagne, nu in mijn kiesdistrict Munster, in het zuiden van Ierland. We hadden een profiel opgesteld voor de kandidaat naar wie we op zoek waren maar konden niemand vinden die daaraan beantwoordde. Toen vroeg iemand me of ik me niet kandidaat wilde stellen - men kende mijn gezicht van tv en ik was daardoor bekend in het kiesdistrict. Vervolgens ben ik in de organisatie gegaan, heb een paar weken campagne gevoerd en werd geselecteerd.
En hoe bracht uw partij het ervan af?
De partij verkoos één kandidaat voor het Europees Parlement en bij die verkiezing kreeg ik de meeste stemmen als afgevaardigde van mijn partij.
Als secretaris-generaal van de partij in Ierland, onderhield ik al in 1987 contacten met het Europees Parlement, vooral met de liberale fractie. Op het laatst heb ik een paar bezoeken gebracht aan Brussel en Straatsburg om namens mijn partij die fractie te ontmoeten. Dat kreeg zijn beslag in de aansluiting van mijn partij bij de eldr-fractie, voorafgaand aan het congres in Luxemburg in 1988 dat een program opstelde voor de verkiezingen. Zo werd de link met de liberale fractie gelegd.
In de fractie werkte ik de eerste tien jaar hoofdzakelijk, zij het niet uitsluitend, in de commissie voor economische en monetaire zaken. Ik bestudeerde kwesties van strategisch belang rond de economische en monetaire unie. Ik werd een van de twee eerste rapporteurs van het Parlement met een rapport over de emu. Hoewel het een bescheiden stuk was, was het strategisch van belang. Het verslag betrof multilate- | |
| |
raal toezicht. Ik ben in de commissie en in de fractie blijven werken aan dat specifieke aspect.
Na de verkiezingen van 1994 werd ik verkozen tot vice-fractievoorzitter van de eldr. Het was iets dat in mijn eigen kiesdistrict niet als belangrijk werd gezien, maar binnen de fractie was ik nu dichter bij de besluitvorming. Ik hield me bezig met het formuleren van het beleid voor de fractie en het lukte me aardig de neuzen in dezelfde richting te krijgen.
Gijs de Vries was een uitstekende fractievoorzitter. Ik kreeg de kans om fractievoorzitter te worden toen De Vries na verkiezingen in Nederland uitzicht had op een terugkeer naar de Nederlandse politiek en daarvoor ook koos. Op dat moment hadden we minder dan een jaar te gaan voor de Europese verkiezingen van 1999. Ik had in de fractie de nodige consensus bewerkstelligd voor beleidsvraagstukken. Men zag me als een goede kracht, een nuttige overgangsfiguur, totdat de ‘grote jongens’ in de fractie hadden uitgevochten wie na de verkiezingen de nieuwe voorzitter moest worden. Ik weet zeker dat het toen zo zat. Niemand was bot of zelfzuchtig, maar je moet wel realistisch zijn als het om jezelf en om je beleid gaat.
Uitgerekend op dat moment kregen we die heisa met de Commissie-Santer. Die zaak leidde tot de ontslag van de Commissie. Als fractie legden we de band aan met de kwestie van de aansprakelijkheid van de Commissie, het uitvoerende orgaan. Het publiek, de pers en zelfs de parlementariërs zijn niet altijd op de hoogte van de details betreffende de rekeningen van de Unie maar het ep en het publiek weten drommels goed waar het om gaat als je het hebt over rekenschap afleggen. Dit had een gunstige neerslag op het profiel van de fractie, waardoor we ons in een kritiek stadium nadrukkelijk konden onderscheiden.
Toen de fractie na de Europese verkiezingen van 1999 vergaderde om te onderzoeken wie in aanmerking kwam voor
| |
| |
het voorzitterschap, besloot ze tot mijn herverkiezing voor die job. Voor het eerst sinds de rechtstreekse verkiezing van de leden van het ep, werden de christen-democraten de grootste fractie en kwamen ze met ‘zakelijke voorstellen’, zal ik maar zeggen. In politiek opzicht was er een bereidheid bij de christen-democraten andere mogelijkheden te verkennen dan de traditionele afspraak tussen christen-democraten en sociaal-democraten die tot dan toe de politieke toon had bepaald. Als je die kansen niet aangrijpt, vervliegt zo'n moment en dus hapten de liberalen toe. Dat ‘toehappen’ heeft geleid tot mijn huidige functie als Parlementsvoorzitter.
Er is nog een ander element dat een rol speelde: als je kijkt naar het stemgedrag van de liberale fractie in de jaren tachtig dan had dat vaak veel weg van een schot hagel! Die stemde wat rechts, die weer wat links; de één was weer pro-Europa, de ander eerder tegen. Inmiddels is dat stemgedrag samenhangender, is er meer discipline. Met als gevolg dat je een strategische factor wordt en een betrouwbare partner.
| |
Opkomst bij Europese verkiezingen
U werd in 1989, bijna 15 jaar geleden, lid van het ep. Hoe zou u de veranderingen beschrijven die het Parlement in die periode heeft doorgemaakt?
Ik denk dat er veel is veranderd en dat de werkdruk en de aandachtpunten anders zijn geworden. Het Parlement waar ik lid van werd, rijpte geleidelijk naar klassieke parlementaire functies. Een belangrijke hindernis werd overwonnen met het Verdrag van Maastricht, toen de bevoegdheid tot medewetgevende besluitvorming van kracht werd. Dat principe heeft de wetgevende rol van het ep spectaculair veranderd, evenals zijn gewicht ten opzichte van de Raad en de Commissie in het wetgevende proces. Op begrotingsgebied was de
| |
| |
bevoegdheid als ‘budgetwaakhond’ gevestigd in de jaren tachtig. In bepaalde opzichten betekende de val van de Commissie-Santer een nieuwe mijlpaal wat betreft de politieke rekenschap die de Commissie het Parlement verschuldigd is.
Met de jaren heeft het ep de klassieke parlementaire functies naar zich toe kunnen trekken - als wetgevend orgaan en toezichthouder op de begroting - zij het dat er op begrotingsgebied nog ruimte is om die bevoegdheden te verdiepen. Het ep is nu een instelling die degelijk is gelegitimeerd, aansprakelijk is voor zijn handelen en in transparantie opereert. Natuurlijk bestaat een centrale functie van elk parlement in diens rol als pleitbezorger en spreekbuis van het volk, een orgaan dat een standpunt bepaalt over actuele zaken.
Onlangs is extern onderzoek gedaan naar de stemmingsuitslagen van het Parlement. Zo buigt de Londense School van Economie (lse) zich over de stemresultaten in het ep sinds de eerste directe verkiezingen in 1979. Daaruit blijkt dat steeds meer fracties in het Parlement coherenter - meer als blok - zijn gaan stemmen, op een wijze die dichter aanleunt bij het klassieke, voorspelbare verloop dat we kennen van de nationale parlementen. De opvatting dat het ep een exotisch, buitenissig parlement zou zijn dat zich heel anders gedraagt dan andere parlementen, wordt steeds meer gelogenstraft.
Toch is de opkomst bij Europese verkiezingen teleurstellend. In Nederland lag de opkomst de laatste keer rond de 30 procent, wat erg laag is voor een land dat zich van oudsher sterk maakt voor integratie. Het Parlement zal veel slag moeten leveren om het hart van de kiezers te winnen. Wat zou het ep kunnen doen om het electoraat te overtuigen te gaan stemmen?
Ik denk dat de omvang van de uitdaging blijkt uit die geringe opkomst. Maar we moeten bedenken dat een tegenvallende opkomst geen kritiek op het ep als zodanig is. Ik denk dat er meer speelt, dat het Europese debat nog altijd een soort ver- | |
| |
van-mijn-bedshow is. Ik ben het eens met uw opmerking over de opkomst in Nederland. Ik herinner me dat destijds als argument verkiezingsmoeheid werd aangevoerd, omdat de Nederlanders kort achtereen hadden moeten stemmen voor de Staten-Generaal, voor de provincies en voor de gemeenten. Ook in het Verenigd Koninkrijk was de opkomst lamentabel: de slechtste in de hele Unie, met nog geen 25 procent. De redenen daarvoor liggen diep en vertellen ons meer over het post-imperiale Groot-Brittannië dan over de hedendaagse Europese Unie.
Ik vraag me af of de geringe betrokkenheid van de burger een strikt Europese aangelegenheid is, want we zien ook een daling van de opkomst bij verkiezingen voor onze stevig verankerde nationale parlementen. We moeten daarom voorzichtig zijn met het argument van de ‘geringe legitimiteit’ van het ep. Als we kijken naar democratische legitimatie, zie je dat de opkomst voor de jongste Europese verkiezingen - ondanks de slechte opkomst in het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Zweden - hoger lag dan het aantal mensen dat ging stemmen tijdens de jongste presidentsverkiezingen in de vs. Ik hoor maar zelden iemand de democratische legitimatie van de Amerikaanse president in twijfel trekken.
Ik heb voorgesteld in 2004 een bijeenkomst te beleggen met de voornaamste politieke strategen van de politieke partijen in de 25 lidstaten om die mensen een algemene boodschap mee te geven: Ik wil dat de Europese politieke partijen hun boegbeelden afvaardigen naar Straatsburg en Brussel. Wie zijn de mensen achter de schermen die instaan voor de plannen en de opzet van de strategieën voor de Europese verkiezingen in de zomer van 2004? Ik ben als voorzitter van het Europees Parlement niet geïnteresseerd in hun ideologische en beleidsmatige voorkeuren maar ik wil wel de boodschap laten overkomen dat we in het kader van de Intergouvernementele Conferentie een Europese grondwet willen overeen- | |
| |
komen. Daarmee moeten we naar de kiezer. De eu groeit straks van 15 naar 25 lidstaten. We kennen alle debatten en argumenten over het Stabiliteitspact die laten zien dat we van doen hebben met een politiek Europa. Laten we over de brug komen met echt politieke argumenten. We moeten meer inhoudelijke argumenten aanvoeren. Natuurlijk krijg je straks de bekende verhalen te horen: De Europese verkiezingen zijn graadmeter van de populariteit van nationale regeringen. Er zal veel worden gedelibereerd over de persoonlijkheid van kandidaten. Maar laten we ervoor zorgen dat Europa zélf ook een plek krijgt in de debatten! Zeker nu we als nooit tevoren van doen hebben met een heuse opeenstapeling van Europese thema's - de Europese grondwet, de uitbreiding, de discussies rond het Stabiliteitspact - die ons alle ruimte geven om deze campagne over het belang van Europa te laten gaan.
Hetzelfde wil ik doen met de media. We zullen een beroep doen op het netwerk van het ep, maar ook op de partijen om mensen aan te leveren. Wat mij betreft mogen dat hoofdredacteuren zijn - mensen die we normaliter nooit krijgen te zien - maar die wel de planning vooraf bepalen. Hoe zien die mensen de verkiezingen? De vraag die voorligt is: kunnen we de Europese verkiezingen voor het eerst Europees maken?
| |
Referendum
Hoe verwacht u dat de Conventie en de Intergouvernementele Conferentie (igc) de rol en positie van het Europees Parlement zullen versterken?
Ik denk dat de Conventie ten aanzien van het Europees Parlement goed werk heeft geleverd met de uitbreiding van het stemmen bij gekwalificeerde meerderheid (qmv) met medewetgevende besluitvorming; de herziening van de budgettaire procedure waarbij het kunstmatige onderscheid tus- | |
| |
sen verplichte en facultatieve uitgaven is geschrapt; en met de meer algemene rol van het Parlement ten opzichte van de Commissie en de andere instellingen.
Maar ik ben ook blij met een versteviging van de rol van de nationale parlementen. We moeten zien hoe dat zich ontwikkelt. Ik zie het als een parallelle ontwikkeling die al even belangrijk als noodzakelijk is, omdat Europa in bepaalde opzichten op drift is. Voor te veel mensen is Europa iets dat ‘daar bij hen’ gebeurt, terwijl de echte politiek ‘hier bij ons’ wordt gemaakt. Er moeten op een of andere manier meer natuurlijke aanknopingspunten komen tussen de gevestigde democratische processen op nationaal niveau en de democratische verantwoordelijkheden van Europa. Uiteindelijk krijgen we 732 leden in het Europees Parlement. Dat betekent dat meer dan 700 mensen zich sterk maken voor die Europese missie. Dat zijn er veel, maar ze vallen in het niet vergeleken bij de bijna tienduizend mensen die zetelen in de nationale senaten en kamers van volksvertegenwoordigers. Die tienduizend mensen zullen we nadrukkelijker bij Europa moeten betrekken dan we tot nu toe hebben gedaan. Ik denk dat zo'n wisselwerking belangrijk is en de zaken erop versterkt. Gaat het mij om het belang van de instelling? Welnee. Gaat het mij om het democratisch gehalte? Jazeker. Het is een democratische noodzaak dat de nationale parlementen nauwer betrokken worden bij Europa. Ik zie de voorstellen van de Conventie als een oprechte poging om op verscheidene niveaus meer parlementaire democratie in het Europese proces te pompen.
Wat voor bevoegdheden zou het Parlement verder willen?
Laten we eerst de voorstellen van de Conventie realiseren. Dat zeg ik niet omdat ik geen dromen of visie koester, maar bij elke stap die je kúnt maken moet je alle capaciteiten bundelen om dat effectief te doen. In plaats van meteen naar een
| |
| |
volgende punt te springen, betreed ik liever eerst de brug die nog niet betreden is, om vanuit die positie de zaak van het Parlement te bepleiten. Mijn ingebakken ‘euro-realisme’ zegt me: ‘Laten we aan de slag gaan, laten we ondervinden hoe reëel het is, laten we kijken hoe het werkt en dan de zaken evalueren.’ Ik ben niet dol op dat gedram van mensen die vinden dat als je in Europa X voor elkaar hebt gekregen, je meteen drie X'en daaraan moet verbinden, terwijl de burger zich X nog maar voor de helft heeft eigengemaakt.
Hoe ziet u persoonlijk, en ook als Ier, de mogelijkheid of wenselijkheid van een referendum over de resultaten van de igc?
Tja, ik weet dat er in Ierland een referendum kómt. Dat ligt in de lijn van onze traditie. En nog voor het zover is, kunnen we voorspellen wat er dan staat te gebeuren. Het referendum zal ten dele verband houden met de vraag zelf en anderzijds met allerlei andere zaken en voorkeuren van de verschillende spelers. In 1972 was er in Ierland een referendum over toetreding tot de eeg; in 1988 hadden we een volksraadpleging over de Europese Akte; in 1992 een referendum over het Verdrag van Maastricht; in 1996 werd de bevolking ondervraagd over het Verdrag van Amsterdam; en daarna waren er twee referenda over het Verdrag van Nice. Dezelfde mensen die niets van de eu willen weten blijven weerklank vinden en ook de voorstanders van Europese integratie debiteren dezelfde argumenten. Steeds opnieuw woedt het debat alsof we een blanco vel papier voor ons hebben: wil je het of wil je het niet? Ik heb er gemengde gevoelens bij, maar uiteindelijk draait het bij ons toch uit op een referendum. Als het zover is zal ik de straat opgaan en mijn werk doen.
In landen waar die traditie niet bestaat, wil ik voorzichtig zijn met mijn advies, en wel om een eenvoudige reden: ik denk dat we zelfs met een Europese Grondwet de constituties van de democratische lidstaten nooit ongedaan kunnen
| |
| |
maken. De eu-lidstaten moeten vrij zijn naargelang de ordening van hun staat hun voorkeuren in het politieke proces te bepalen. Het is een nationale keuze om al dan niet een referendum te organiseren. Dat moeten wij respecteren. De voorliggende vraag is in hoge mate een Nederlandse, Britse of Duitse kwestie. Er zijn voor- en nadelen aan verbonden. Men biedt de burgers de keuze en dat is een manier om de Europese Grondwet te legitimeren. Maar men geeft de burger niet de ‘eigendom’ in handen. Ik wil niet zeggen dat het een onbegonnen zaak is maar het kan heel gemakkelijk worden uitgebuit, zeker door populisten.
Dat is de reden waarom ik tegen referenda ben. Ik geloof in representatieve democratie, niet in directe democratie. Het is heel simpel om een referendum te gijzelen vanwege een of andere gebeurtenis. Het lijkt mij geen goed plan.
Ik zal u een concreet voorbeeld geven. Ik voerde voor het vorige referendum campagne in een stad ergens in Ierland, niet in mijn eigen kiesdistrict. Het was de thuishaven van de Ierse minister van Buitenlandse Zaken. Ik was er met een voormalig premier. Het was een zaterdagmiddag en we kwamen met onze bus en in T-shirts aan in het plaatselijke winkelcentrum. Ik kwam er een grootmoeder met haar dochter tegen. De grootmoeder duwde een dubbele wandelwagen met twee hummels erin. De vrouw vroeg me: ‘Waarom zou ik vóór het Verdrag van Nice moeten stemmen en deze kinderen dan de oorlog in sturen op grond van Europese argumenten waar ik niets van weet?’ Wie de verdragstekst kent, weet dat ze daar helemaal niet toe werd opgeroepen. Maar op de affiches van de tegenstanders van Nice zag je op één helft een vriendelijk glimlachende vn-soldaat die net zijn vrouw heeft gekust en vertrekt, en op de andere helft een navo-soldaat met een biologisch pak en een geweer in de aanslag. Op de poster stond: ‘Tot ziens vn, hallo navo’ (waarvan Ierland geen lid is). Toen
| |
| |
ik haar zei dat het verdrag daar niet over ging, antwoordde ze: ‘Ik heb op de radio anders wel een deskundige gehoord die zei dat dit stond te gebeuren.’ Op die manier kan een referendum heel riskant worden.
| |
President van Europa
We hebben het Europees Parlement, we hebben de Commissie en we hebben de Raad. Kunt u me iets vertellen over de relatie tussen het Parlement en de Commissie, en tussen het Parlement en de Raad?
Operationeel gezien is vooral een goede relatie tussen het Parlement en de Commissie onontbeerlijk omdat beide werken met parallelle vijfjarige ambtstermijnen. Waar ze kúnnen samenwerken is eensgezindheid tussen de twee instellingen een vereiste, ook al zijn er onderlinge spanningen op democratisch en institutioneel vlak. Tot op zekere hoogte kan creatieve spanning tussen instellingen nuttig zijn, maar een hoogwaardige relatie tussen de twee is belangrijk omdat ze allebei nadrukkelijk de Europese zaak behartigen.
De relatie tussen het Parlement en de Raad ben ik strategischer gaan zien dan voorheen. Ik denk dat die verstandhouding vooral belangrijk is bij het oplossen van vraagstukken als de medewetgevende besluitvorming bij politieke aangelegenheden en om mogelijke spanningen weg te nemen. Ik heb ondervonden dat een goede werkrelatie met het politieke en het diplomatieke leiderschap van achtereenvolgende voorzitterschappen nodig en nuttig is. De Raad komt om de zes maanden onder het voorzitterschap te staan van een andere lidstaat. Elke nieuwe driehoeksrelatie tussen de instellingen (Parlement, Raad en Commissie) vereist dat het Parlement krachtige banden heeft binnen die driehoek en met de lidstaten. Daarin spelen de voorzitters van die instellingen een cruciale rol.
| |
| |
Het is niet ongebruikelijk dat in er in een structuur met verschillende instellingen wat spanning bestaat tussen die instellingen. Mijn perceptie is dat het Parlement en de Commissie natuurlijke bondgenoten zijn die strijden tegen de Raad. Ziet u dat ook zo?
Ik denk dat de Commissie en het Parlement een belangrijke zaak gemeenschappelijk hebben: hun Europese roeping. In de Commissie zit men midden in het Europese netwerk, met de lidstaten, de politieke culturen en verschillende handelwijzen. Gedurende het voorzitterschap van de Raad zal een lidstaat idealiter proberen alle beleidsterreinen te bestrijken. Maar als dat land geen voorzitter is, bestaat zijn taak er primair in zijn eigen belangen te verdedigen en zelf te werken aan coalities tussen regeringen. In die zin heeft het beleidsvormingsproces andere wortels. Daarom acht ik een krachtige strategische relatie tussen Parlement en Commissie, met een behoorlijke mate van betrouwbaarheid, van groot belang.
Het voorzitterschap van de Raad wisselt nu om de zes maanden. Dat systeem heeft voor- en nadelen. Het voordeel is dat elk nieuw voorzitterschap iets wil maken van zijn zes maanden, de klus met frisse moed begint. Het nadeel is dat er veel werk aan kleeft. Als je kijkt naar de toekomstige lidstaten - denk aan de Baltische landen, Cyprus en Malta - krijgen die dat karwei geklaard? Op die basis is de idee van een ‘president’ van de Raad gegroeid. Wat dat betreft zien we nu twee standpunten. Enerzijds heb je de ‘Britse’ opvatting die luidt dat we hem geen president moeten noemen en dat hij gewoon voorzitter van de Raad is. Hij zit op die plek om de agenda op te stellen en om er op toe te zien dat alles soepel loopt. Dan heb je het ‘Franse’ standpunt die het woord Président wel gebruikt, omdat het Frans geen aparte term heeft voor ‘voorzitter’. Velen denken daardoor dat de Fransen niet alleen een president van de Raad voorstaan, maar een President van Europa. Hoe ziet u die ontwikkeling?
| |
| |
Het Parlement moet zich daarover nog uitspreken, maar ik heb zelf grote twijfels over wat men een ‘superpresident’ noemt, een meneer of mevrouw van zwaar kaliber die uitsluitend namens de eu zou spreken en het voortouw zou moeten nemen bij het trekken van de Europese kar. Naar mijn smaak leent de complexiteit van de Unie in al haar facetten, met al haar lidstaten en beleidsterreinen, zich niet zo gauw voor een superpresident. Ik denk dat zo'n hoogwaardigheidsbekleder, die mogelijk direct wordt verkozen en heel Europa afreist, iets voor de toekomst is, maar niet voor vandaag of morgen.
Ten aanzien van wat nu voorligt, ben ik geneigd te denken dat meer continuïteit, beter management en een meer alerte follow-up van de Europese Raad in operationeel opzicht nuttig zouden zijn. Ik noem als voorbeeld de Agenda van Lissabon die in 2003 door Irak werd getorpedeerd. We zaten met een Raad die vergaderde op de dag dat de oorlog begon. Je voelde de spanning in de vergaderzaal in Brussel, maar die spanning ging niet over de Agenda van Lissabon. Hoewel de conclusies van de Raad een stapel papier opleverden (iets waar we ook eens naar moeten kijken) was er geen enkele politieke aansluiting in bespeurbaar. Dit is een terrein waar je iemand nodig hebt die pressie kan uitoefenen op het niveau van de lidstaten. De Commissie staat al in voor het beleid en de evaluatie daarvan. Maar de platforms waar de noten feitelijk worden gekraakt, staan eerder onder aanvoering van de staten dan van de Europese Unie. De concepten mogen dan uit de koker van de Unie komen - ook voorgelegd, gemeten en getoetst worden door de Unie - maar de uitwerking wortelt diep in de nationale systemen. Ik zou willen dat iemand een leidende rol zou nemen en de agenderingstaak van de Raad op zich zou nemen om te komen tot beter management en scherpe politieke focus binnen de Raad. Volgens mij moet er een mix zijn te verzinnen waarin die twee elementen kun- | |
| |
nen worden verenigd. Maar een superpresident? Nee, merci, liever even niet!
U heeft het over het managen van de zaken. Ik leid uit uw woorden af dat u voor een voorzitter bent, maar tegen een president. Waarom zou u dan van dat Voorzitterschap een apart orgaan willen maken?
In de hele exercitie rond de Europese Grondwet kijken we volgens mij naar een Unie, naar een proces dat zal evolueren. Het is te vroeg om nu al uit te maken wat de uiteindelijke richting zal zijn. Het hangt af van de verwachtingen: wil men iemand die meer doet dan de agenda bepalen, iemand die een rondje belt om mensen te bepraten dingen te doen? Of wil men iemand die in staat blijkt echt invloed uit te oefenen? Als ik bijvoorbeeld kijk naar de Agenda van Lissabon, vind ik dat dit document niet ergens in een bureaula moet verdwijnen. Geef die figuur de ruimte, geef hem iets te doen.
Bent u niet benauwd voor twee kapiteins op één schip? De voorzitter van de Raad, die met zijn staf een instelling vormt, naast de instelling van de Raad als zodanig, en de voorzitter van de Commissie met al zijn ambtenaren.
Daar schuilt inderdaad een risico: er bestaat een gerede kans dat taken elkaar gaan overlappen. Maar achter dit alles is een andere trend speurbaar, iets waar de Conventie mee aan de slag moest. Dat is de vraag: ‘prefederaal of federaal?’ Als je de som van alle bevoegdheden en alle invloed wil neerleggen bij een uitermate krachtige Commissievoorzitter, dan zet je een extra stap in de richting van iets meer federaal dan de Conventie heeft voorgesteld. Ik denk dat de Conventie heeft gekozen voor het verankeren van het systeem in een Europa van Verenigde Staten maar niet in een Verenigde Staten van Europa. Uiteraard is er spanning geweest rond de vraag of we een intergouvernementeel Europa willen of een meer federaal
| |
| |
Europa. Ik denk dat dit een poging is om het evenwicht te bewaren. Via continuïteit in de Raad kan men komen tot beleidsvorming in de lidstaten, indien ze aanvaarden dat de ambtsdrager (de voorzitter van de Raad) daadwerkelijk de hoek van de lidstaten vertegenwoordigt in de eu-driehoek. Door continuïteit te waarborgen kan zo'n ambt bijdragen tot een adequaat agendabeheer en betere resultaten.
Naar mijn smaak komt die roep om een Président - ik gebruik met opzet het Franse woord - van Europa vooral uit bekommernis om het buitenlands beleid. De eu schittert op dat gebied door afwezigheid. Javier Solana, die namens de Raad is belast met het gemeenschappelijk buitenlands beleid, was in de media niet te zien tijdens de crisis. Waarom? Omdat hij niets te vertellen had dat gemeenschappelijk was. Hetzelfde geldt voor de beoogde post van minister van Buitenlandse Zaken. Ik heb de indruk dat dit een poging is om een inhoudelijk probleem op een formele manier op te lossen. Het probleem is dat we het niet eens kunnen worden. Formeel wil men dat oplossen door te zeggen: ‘Laten we voor die dingen maar een minister van Buitenlandse Zaken aanstellen, of laten we een Président van de Unie verkiezen. Maar laten we eens aannemen dat we zo'n superminister van Buitenlandse Zaken van de Unie krijgen. Wat kan die beste man doen als Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië het niet eens zijn? Er is gewoon geen buitenlands beleid!
Als er enige continuïteit zou uitgaan van het voorzitterschap van de Raad, zou dat me al wat hoop geven.
Wat het buitenlands beleid betreft, kan men nog zoveel doen aan het opbouwen van instituties en constituties, maar zonder politieke wil ben je nergens. De idee om de eu een gezicht te geven op het toneel van de internationale politiek lijkt me prima. Ik geloof dat het dualisme tussen Javier Solana en Chris Patten operationeel al heeft geleid tot overlappingen, spanningen en moeilijkheden. Die zijn op te los- | |
| |
sen door beider taken te bundelen in één functie. Maar de kernvraag, de echte uitdaging, blijft de politieke wil. Er moet een analyse komen van de mondiale rol van Europa en ook van de relatie van Europa tot de Verenigde Staten, van Europa's rol en ambities. Zolang de beleidsprincipes niet worden gedeeld door de voornaamste Europese instellingen en staten, bestaat het risico dat we nooit tot een gezamenlijke buitenlandse politiek komen. Een van de lessen die ik heb geleerd van de Irak-crisis is dat je nooit mag opgeven. We moeten beter ons best doen.
| |
Uitbreiding
In 2004 krijgt de eu tien nieuwkomers. Wat verwacht u van de komst van die tien onervaren landen? Zal hun aanwezigheid het functioneren van het Parlement beïnvloeden?
We zijn al begon met hun pre-integratie in de vorm van waarnemers (parlementariërs uit de nationale parlementen van de nieuwe lidstaten) naar rato van de contingenten die ze na de Europese verkiezingen mogen afvaardigen. Dat doen we om hun de kans te bieden te ervaren hoe wij werken en op te treden als voorhoede voor hun landen. Omgekeerd doen wij ervaring op, in onze fracties en commissies, met hun aanwezigheid. We vernemen hun voorkeuren en we leren hen kennen als personen. Ik ben ervan overtuigd dat persoonlijke relaties essentieel zijn in de politiek. Dit pre-integratieproces in het Parlement beschouw ik als zeer nuttig.
We zullen moeten afwachten welke belangen de nieuwe landen zullen verdedigen. Ik denk dat je er niet bent met het tellen van de neuzen per politieke fractie. Wat me opvalt is dat veel regeringen in de kandidaat-lidstaten weliswaar centrum-links zijn, maar dat hun smaken en opvattingen qua marktontwikkeling sterk afwijken van de klassieke centrum- | |
| |
linkse ideologie. Sterker nog, ze lijken juist klassieke marktwerking voor te staan. Het kan best zijn dat we in de richting gaan van meer marktgerichtheid, die gek genoeg wordt ingegeven door een groep staten die zo lang ervaring hebben gehad met het totalitaire, verstarde alternatief. Eerlijk gezegd lijkt het me schitterend als ze wat leven in de brouwerij brengen. We kunnen best een frisse wind, frisse ideeën, extra dynamiek en veranderingsgezindheid gebruiken. We eisen van politieke leiders en ‘euro-elites’ in de toetredende staten een mate van herstructurering die we in onze eigen landen niet zouden dúrven vragen. Men ziet dat de huidige eu-lidstaten prutswerk afleveren als het gaat om de Agenda van Lissabon die noodzakelijke, maar veelal bescheiden hervormingen vergt. En aan de andere kant zie je de complete omvorming van economie en samenleving in de nieuwe landen. Ik hoop dat ze straks de les zullen lezen aan degenen die hen de les spelden. Als ze voor die frisse wind zorgen, zou de uitbreiding een van de beste innovaties kunnen zijn die we ooit hebben gehad!
|
|