9-15 juni 1988
Donderdag 9 juni
De Britse ambassadeur zei mij eens dat goede dagboekschrijvers mensen van het tweede niveau zijn. James Boswell en Harold Nicolson bevestigen die stelling maar Samuel Pepys ontkracht haar.
Mijn medewerker Maarten van Meurs staat vroeg op de stoep. Hij is bezig met een onderzoek naar de politiek van de Wereldraad van Kerken. Deze zomer hoop ik zelf met dit onderwerp aan het werk te gaan. De Wereldraad bemoeit zich met van alles en nog wat dat niets met godsdienst te maken heeft. Waarom legt hij de ruzie tussen protestanten en katholieken in Noord-Ierland niet bij?
Door mijn ochtendgesprek rijd ik na de spits naar Den Haag. Tijdens de rit hoor ik een onheilspellende ratel onder de motorkap. Om één uur eet ik in de Tweede Kamer met onze stagiaire Jan Willem Goudriaan. Hij studeert op de economische ontwikkeling van de Sovjetunie en de hervormingen van Gorbatsjov. Ik blijf sceptisch over diens kansen van slagen. Een economie hervormt men niet per oekaze. En als prijzen vraag en aanbod niet mogen weerspiegelen en dus hun werk niet kunnen doen, lukt het zeker niet. In de Russische militaire programma's is de perestrojka in ieder geval nog niet te bekennen. 's Middags krijgen Kamerleden van de Amerikaanse Defense Intelligence Agency een briefing over de militaire krachtsverhoudingen. Die briefing is vertrouwelijk. Bijzonderheden zijn dus niet voor dit dagboek.
Volgens een garage komt het geratel uit de verdeler. Dat is vervelend want morgen moet ik via Den Helder en Alkmaar naar Brussel, waar dit weekeinde de executive-commissie van de Liberale Internationale bijeenkomt. Ik hoop maar dat ik het red.
Tot slot het gewoonlijke donderdagavondoverleg met de liberale bewindslieden. De christen-democraten doen iets soortgelijks, de avond voor de ministerraad. Het gebruik strijdt met de afstandelijke verhouding tussen regering en Tweede Kamer die eigen is aan ons staatsrecht. Maar het heeft zich sinds het midden van de jaren zeventig vastgezet en is nu helaas onuitroeibaar.