De engel en het beest
(1990)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
V Het buitenland | |
[pagina 129]
| |
Ervaringen met het communismeDe belangrijkste gebeurtenis van de jaren tachtig is zonder twijfel de definitieve ontluistering en finale afgang van het communisme. In essentie was alles wat nu naar buiten komt al bekend, maar wanneer de leiders van het communisme het zelf erkennen, maakt dat een groot verschil. Mijn eigen opstelling ten aanzien van het communisme gaat terug op twee boeken en een ervaring. Die twee boeken zijn Nacht in de middag van Arthur Koestler en Ik verkoos de vrijheid van Viktor Kravchenko. Koestler beschreef hoe de getrouwe communist Rubashov door zijn ondervrager Gletkin de dood werd ingepraat. Kravchenko's biografie behandelde zijn verschrikkelijke ervaringen in het Rusland van de jaren dertig. Mijn ervaring met het communisme had plaats in Praag, waar ik in het najaar van 1956 een congres van de communistische wereldstudentenorganisatie ius heb bijgewoond. Dagenlang heb ik daar redevoeringen in de ‘houten taal’ van het stalinisme moeten aanhoren, en het automatische applaus dat iedere toespraak besloot. Behalve de mijne, want toen kon ik een speld horen vallen. Daarmee wist ik wat een totalitair stelsel betekende. Als uitvloeisel van mijn bezoek aan Praag hebben vier Amsterdamse studenten en ik het jaar daarop Polen bezocht. Dat was de eerste niet-communistische studentenuitwisseling tussen een Nederlandse universiteit en een universiteit achter het ijzeren gordijn. Ik herinner mij hoe ik door een straat van Krakow liep en hoe onze gids ophield met spreken toen een Russische militair ons tegemoet kwam. Het was duidelijk hoe de verhoudingen lagen. Vele jaren daarna, in juni 1979, ben ik als lid van een parlementaire delegatie in Roemenië geweest. Ik bewaar daaraan een extra onaangename herinnering. De officiële bezoeker werd er bezig gehouden volgens een strak schema. In Boekarest verbleef hij in een hotel dat alleen toegankelijk was voor buitenlanders en voor de jeunesse dorée der Nieuwe Klasse. Onze gastheren probeerden, met bloemen en diners, met zang en dans, een klimaat van begrip te scheppen in een waas van bonhommie. Mij staat nog bij hoe ik op zo'n avond heb geweigerd te dansen. Dat een parlementair bezoek moest worden gebracht trok ik niet in twijfel. | |
[pagina 130]
| |
Maar om dan ook nog te dansen alsof er niets aan de hand was ging mij te ver, ook al bedorf dat de sfeer een beetje.Ga naar eind1. Pas vierentwintig jaar na mijn eerste bezoek was ik weer in staat naar Polen te gaan. In 1980 was de Solidarność-beweging daar op gang gekomen. In februari 1981 sprak ik aldus over Polen in de Tweede Kamer: ‘De gebeurtenissen in dat land betekenen een afgang voor de communistische partij daar. Dus zal een interventie door de Sovjetunie blijven dreigen. Het is namelijk niet in te zien hoe de gang van zaken er een keer ten goede voor de Sovjetunie kan nemen.’ In juli 1981 heb ik Warschau bezocht. De Poolse Verenigde Arbeiderspartij - zeg maar: de communistische partij - zou haar congres houden. Solidarność beleefde toen het eerste hoogtepunt van haar invloed. Het was niet onmogelijk dat het congres van de pvap uit de hand zou lopen. In dat geval verwachtte ik dat de Sovjetunie zou ingrijpen, en dat wilde ik niet missen. Wat ik zag, was onthutsend. De toestand van de Poolse economie was catastrofaal. In de jaren zeventig hadden de Polen ver boven hun stand geleefd. De regering had zich in die jaren in het binnenland politiek krediet verschaft door in het buitenland financieel krediet op te nemen. De kruik was toen gebarsten. Polen verkeerde in surséance van betaling. Het gebrek aan goederen was dramatisch. Er was een tekort aan zeep, lucifers en wc-papier. Sigaretten waren op de bon. Overal stonden mensen in de rij. Tot dan toe droegen de Polen dat met bewonderenswaardig geduld, maar hoe lang zouden zij dat volhouden? Daarnaast bestonden er grote politieke problemen. Na mijn terugkeer schreef ik in het Financieele Dagblad: ‘Het partijapparaat heeft de strijd nog niet opgegeven. Het wil de tijd afwachten om de salamitactiek toe te passen waarin communisten onovertroffen zijn.’ Toen de Sovjetunie uiteindelijk intervenieerde - niet in juli maar in december van dat jaar - was ik dus niet onvoorbereid. De interventie van Moskou vond niet rechtstreeks plaats maar door middel van het Poolse leger. Maar voor het overige werden mijn barre vermoedens bewaarheid. In februari 1982 sprak ik in de Tweede Kamer over de Polen als ‘mokkende onderdanen van een onderdrukkend regime’. Ik was staatssecretaris voor de Buitenlandse Handel toen ik Warschau voor de derde keer bezocht. In 1985 was Polen een land dat in een koude burgeroorlog verkeerde. Dat was duidelijk voor iedere bezoeker van het graf van pater Popieluszko, die door een paar leden van de oproerpolitie was doodgeslagen. Polen was niet het enige Oosteuropese land dat ik in die regeerperiode bezocht. Mij staat een reis naar Oost-Berlijn nog goed voor de geest, | |
[pagina 131]
| |
waar ik een bezoek bracht aan de vice-premier Werner Krolikowski. Dat bezoek had enige lugubere trekken. Vooral de lange gangen van wit marmer met smetteloze rode lopers, waar niets duidde op de aanwezigheid van mensen, gaven mij een unheimlich gevoel. Zij brachten de afstand tussen partij en volk tot uitdrukking. Herr Krolikowski onthaalde mij op een tirade tegen de kruisraketten van de navo. Ik zei daarop dat de plaatsing van de ss-20-raketten door de Sovjetunie een poging tot intimidatie van West-Europa was, die wij onmogelijk onbeantwoord konden laten. Tijdens mijn staatssecretariaat heb ik ook bezoeken gebracht aan Tsjechoslowakije, Hongarije en Bulgarije. Overal probeerde ik de handel met Nederland te stimuleren, maar de mogelijkheden bleven beperkt door de starheid van de planeconomie, de slechte kwaliteit van de produkten die daar worden gemaakt en het gebrek aan vreemde valuta. De gesprekken die ik in die landen had, waren als van bordkarton. Iedereen deed erg zijn best om het de Nederlandse delegatie naar de zin te maken maar met een normale economische discussie zoals die in het Westen wordt gevoerd, had dat alles weinig uit te staan. Hoe anders was mijn bezoek aan Hongarije in het voorjaar van 1989! Het was de eerste keer dat een Nederlandse minister van Defensie een lidstaat van het Warschaupact bezocht. Het was ook de eerste keer dat Hongarije een navo-minister van Defensie ontving. Een dubbele primeur dus en die gaf meteen aan hoezeer we toen in een ander tijdperk leefden. Mijn delegatie en ik werden met de grootst mogelijke openheid en hartelijkheid ontvangen. Ik heb een toespraak gehouden op een militaire academie waarin ik het Nederlandse standpunt in alle helderheid heb uiteengezet. Tijdens een persconferentie kon ik alle - ook gevoelige - vragen rustig beantwoorden. Vergezeld van zowel Nederlandse als Hongaarse pers en televisie heb ik een basis van geleide wapens bezocht. Het was niet alleen de eerste keer dat een Westers bewindsman daar werd toegelaten; het was ook voor het eerst dat de Hongaarse televisie er mocht komen. Aan alle kanten stonden barrières op instorten. Mijn derde bezoek aan Hongarije had plaats eind maart 1990. Ik was toen lid van een internationale delegatie die naar Boedapest was gekomen om de eerste vrije verkiezingen in veertig jaar waar te nemen. In de loop van een lange dag hebben wij niets gezien dat op een onregelmatigheid zou kunnen wijzen. Overal was de gang van zaken ordelijk. Ons bezoek was nergens aangekondigd maar toch leek iedereen dit blijk van internationale belangstelling te waarderen. Het was alsof ze nooit anders hadden gedaan.Ga naar eind2. | |
[pagina 132]
| |
Wat is er geworden van de mensen die ik tijdens mijn bezoeken aan Oost-Europa heb ontmoet? Praag 1956 leerde mij Jiri Pelikan kennen. Hij was toen de machtige secretaris-generaal van de ius. Twaalf jaar later was hij hoofd van de Tsjechische televisie. Na de onderdrukking van de Praagse lente week hij uit naar Rome. Nu is hij Italiaans lid van het Europese Parlement voor de socialistische partij. In mei 1988 ontmoette ik Pelikan weer, tijdens een conferentie in Lissabon. Hij vertelde hoe moeilijk het voor hem was zijn dochter te zien, die in Praag woonde en niet naar het buitenland mocht om haar vader te ontmoeten. Maar in december 1989 kon hij schrijven: ‘De weg naar verandering, waar wij twintig jaar lang om hebben geroepen, ligt nu open. Onze bewondering gaat uit naar allen die met hun moedige daden de weg naar het licht hebben geplaveid, en bovenal naar de jonge mensen die een buitengewone politieke rijpheid en cultuur aan de dag hebben gelegd.’Ga naar eind3. In Warschau 1957 ontmoette ik Stefan Olszowski. Ik was toen voorzitter van de asva, hij van de Poolse studentenvereniging. Ik herinner mij een wandeling met hem door het nieuwe deel van Warschau. Hij meende dat wij moesten zoeken naar een derde weg, tussen communisme en kapitalisme in. Daarvan is het nooit gekomen. Olszowski is minister van Buitenlandse Zaken en lid van het Politbureau geworden maar ten slotte uitgeweken naar de Verenigde Staten waar hij nu - hertrouwd en al - woont in een voorstad van New York. Ik heb hem geschreven want ik ben benieuwd hem weer te ontmoeten. Werner Krolikowski is in december 1989 gearresteerd. De aanklacht luidt dat hij door ambtsmisbruik en corruptie zware schade heeft toegebracht aan de economie van de ddr.Ga naar eind4. Hoe het al die andere ministers is vergaan weet ik niet. Ik denk dat zij terecht zijn gekomen in wat daar werd genoemd de vuilnisemmer van de geschiedenis. Behalve minister Karpati, mijn Hongaarse gastheer van mei 1989. Ik heb hem toen uitgenodigd een bezoek aan Nederland te brengen. Mijn opvolger Relus ter Beek heeft hem hier nu ontvangen. De aardverschuiving in Oost-Europa die wij het laatste jaar hebben meegemaakt, is zo belangrijk dat de gevolgen ervan niet te overzien zijn. Het Warschaupact kan nauwelijks functioneren. Het Oostblok is geen blok meer. Een half werelddeel is op drift geraakt. Honderden miljoenen mensen hebben weer hoop op wat vrijheid gekregen. Wenen, Boedapest en Praag vormden eens de driehoek in het hart van Europa: misschien doen zij dat binnenkort weer. Het is een ontwikkeling die het hart van elke Europese politicus sneller moet doen kloppen. Deze eeuw heeft een titanengevecht gezien tussen de democratie en dictaturen van allerhande makelij. In de jaren veertig is de strijd tegen | |
[pagina 133]
| |
het nationaal-socialisme gewonnen. De afgelopen tien jaar is het communisme ten onder gegaan. De hang naar de vrijheid is de mensen klaarblijkelijk niet af te leren. |