De engel en het beest
(1990)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
De wereld volgens Noam ChomskyDe beroemde Amerikaanse hoogleraar in de linguïstiek, prof. Noam Chomsky, heeft in 1988 twee boeken doen verschijnen: The Culture of TerrorismGa naar eind1. en The Chomsky Reader.Ga naar eind2. Hun publikatie vormt een geschikte aanleiding om de gedachten van deze eigenaardige geleerde over de wereldpolitiek nader te beschouwen. Een uiteenzetting daarvan wordt vergemakkelijkt door de opmerkelijke consistentie van zijn ideeën, zoals die blijken uit deze en vroegere publikaties. Hieronder zal ik eerst een samenvatting geven van Chomsky's visie op de politiek. Vervolgens wijd ik enige woorden aan de twee zojuist verschenen boeken. Daarna geef ik zijn mening over de tragedie die de Rode Khmers in Cambodja hebben aangericht. Ik bespreek een voorwoord dat Chomsky heeft geschreven voor een boek waarin wordt ontkend dat de gaskamers van de Nazi's hebben bestaan. Ten slotte opper ik een aantal beweegredenen die Chomsky's houding zouden kunnen verklaren. In navolging van Bakoenin zegt Chomsky dat een kleine minderheid in het bezit heeft weten te komen van de technische kennis en zich zo meester heeft gemaakt van de sociale en economische macht. Zowel onder het staatssocialisme als onder het kapitalisme hebben bureaucratische elites zich aldus privileges toegeëigend. Deze elites zien betrokkenheid van de kiezer bij de politieke besluitvorming als een bedreiging daarvan. Chomsky wijst de kapitalistische maatschappij af omdat de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven de staat beïnvloeden en zo een systeem van onrechtvaardigheid in stand houden. De mens wordt daar in de rol van slaaf gedrongen. Dat er vanuit de kapitalistische samenleving zelf zo weinig tegenactie komt, wijt hij aan de economische groei. ‘Onbeperkte economische groei heeft de fantastische eigenschap ongenoegen tot bedaren te brengen en tegelijkertijd privileges te handhaven.’Ga naar eind3. Internationaal wordt de kapitalistische maatschappij volgens hem gekenmerkt door imperialistische interventies. Chomsky's ideale maatschappij is een ‘werkelijk arbeiderssocialisme’, dat wordt gekenmerkt door rechtvaardigheid, menselijkheid, economische vrijheid en de afwezigheid van overheersing. De ware democratie kan alleen tot stand komen door middel van een revolutionair socialisme, waarbij de technocratische elite plaats maakt voor een be- | |
[pagina 113]
| |
stuur van arbeiders, de echte producenten, want alleen zij zijn in staat tot werkelijke samenwerking. Alleen in vrijheid komt de mens tot volle ontwikkeling van zijn krachten. Maar het intellectuele toezicht van de regering belemmert die ontwikkeling. Voor Chomsky is hierbij de rol van de intellectueel cruciaal. Zijn basis is veelal de universiteit. Deze behoort subversief te zijn en een kritische analyse te geven van instellingen en ideologieën, vooral van de Amerikaanse. Alleen op zo'n universiteit kan de intellectueel eerlijk onderzoek doen. Alleen daar kan hij de conventionele wijsheid uitdagen en zich bezig houden met het naderbij brengen van een radicaal alternatieve samenleving. De studentenbewegingen van de jaren zestig waren een aanzet tot die vrije kritische universiteit en de ‘waarden-georiënteerde’ intellectueel, omdat zij de zelfvoldaanheid van een belangrijk deel van de Amerikaanse samenleving vernietigden en kritisch denken en sociale actie stimuleerden. Maar die aanzet is verzand. In plaats van de ‘waardengeoriënteerde intellectuelen’ hebben wij nu de ‘technocratische en politiek georiënteerde intellectuelen’, die een ‘seculier priesterschap’ vormen ter rechtvaardiging van de heerschappij der rijken en machtigen.
Chomsky heeft in Nederland onder andere bekendheid gekregen door zijn Huizinga-lezing van december 1977.Ga naar eind4. In die rede vroeg hij naar de rol van de intellectueel in de moderne samenleving. Hij noemde onze intelligentsia een nieuwe klasse, die heerste ‘in naam van de kennis’ en die een onverbiddelijke realiteit was geworden. Hij gaf toe dat in een democratie de stem van het volk werd gehoord, maar die stem moest dan wel de juiste woorden spreken. Dit vroeg om propaganda, die werd gehanteerd als de hendel van een pomp door hen die de economie beheren. Indoctrinatie vervulde in een democratie dezelfde functie als dwang in een dictatuur. Intellectuelen waren ‘experts in het legitimeren’. Zij vestigden een geloof dat de belangen diende van de mensen die de objectieve macht bezaten. In een totalitaire staat, zo vervolgde de hoogleraar in de linguïstiek, waren de middelen tot indoctrinatie simpel. Intellectuelen dienden daar als spreekbuizen van de officiële leer, die gemakkelijk te herkennen was. Dat gaf zelfs een gevoel van vrijheid. In een kapitalistische maatschappij was de toestand ingewikkelder. Natuurlijk was daar kritiek maar die bleef binnen enge grenzen. De grondbeginselen van het propagandasysteem van de staat werden door de critici immers als vaststaand aangenomen. ‘Het democratische systeem van beheersing van het denken is verleidelijk en onweerstaanbaar. Hoe heftiger het debat, des te beter het propagandasysteem wordt gediend, omdat de stilzwijgende, onuitge- | |
[pagina 114]
| |
sproken veronderstellingen dan het stevigst worden ingehamerd.’Ga naar eind5. Deze methode van de ‘geveinsde afkeuring’ was kenmerkend voor het democratische propagandasysteem. Aldus Chomsky te Leiden in 1977. Omdat deze stelling centraal staat in het denken van Chomsky past hier wellicht een opmerking. Natuurlijk is het waar dat ‘het bouwen van toestemming de essentie van het democratische proces uitmaakt’, zoals hij zegt. Roosevelt bouwde toestemming voor de New Deal in de Verenigde Staten. Churchill bouwde toestemming voor het voortzetten en winnen van de Tweede Wereldoorlog. Adenauer, De Gasperi en Schuman bouwden toestemming voor de eeg. Het eerste kabinet-Lubbers werd verweten dat het te weinig toestemming bouwde. Dan heette het dat het maatschappelijke draagvlak te klein was. In een democratie is zonder toestemming geen enkele omvangrijke onderneming mogelijk. Wie zich keert tegen het bouwen van toestemming verzet zich tegen elke vorm van effectief gezag. Daarnaast geeft Chomsky in twee opzichten een karikaturale voorstelling van zaken. In de eerste plaats kan men in de Iran-contra- en Watergate-affaires de Amerikaanse media nauwelijks van ‘geveinsde afkeuring’ betichten. En er zijn meer voorbeelden; men kan gerust stellen dat de Amerikaanse pers juist de meest levendige en kritische ter wereld is. In de tweede plaats gaat Chomsky er aan voorbij dat het Amerikaanse belang kan samenvallen met een veel groter belang. Dat gold vooral voor de periode 1945-1955, die de meest creatieve van de Amerikaanse buitenlandse politiek is geweest. De navo, de Marshallhulp, de Wereldbank en het imf werkten misschien ten voordele van hen die in de Verenigde Staten ‘objectieve macht bezaten’, maar die organisaties dienden vooral een breder belang: dat van de Westerse democratieën en van de wereldeconomie. De luchtbrug naar Berlijn, de oorlog in Korea en de onafhankelijkheid van de Filippijnen - in wiens belang waren die? Zeker, geen democratie zonder toestemming. Maar om welke toestemming gaat het? Tijdens de Eerste Wereldoorlog hebben de intellectuelen de vs de oorlog in Europa helpen binnenleiden, zei Chomsky in zijn Huizinga-lezing. De Britse propagandamachine met zijn produktie van ‘Moffengruwelen’ was daarbij uiterst effectief gebleken. Wat wil hij daarmee zeggen? Dat de vs zich afzijdig hadden moeten houden? Dat de fusillering van Belgische burgers door de Duitsers niet heeft plaatsgehad? Chomsky blijft hier steken in insinuaties. ‘Brainwashing under freedom’ ligt aan de basis van de ‘catastrofe van de Westerse beschaving van de twintigste eeuw,’ zegt Chomsky met overslaande stem.Ga naar eind6.
The Culture of Terrorism is een verzameling artikelen die voornamelijk | |
[pagina 115]
| |
gaan over de bemoeienis van de vs met Centraal-Amerika. Het artikel waarnaar het boek is genoemd, betreft niet Libië of de ira maar Amerika. Daar ‘telt niets behalve het succes van het geweld’. Met lompe ironie vermeldt Chomsky dat Pol Pot-achtige gruweldaden in El Salvador en Guatemala een bewijs zijn van ‘onze diepgevoelde betrokkenheid bij democratie en de rechten van de mens’. Dit ‘opmerkelijke systeem van intellectuele zelfverdediging’ slaagt erin elke misdaad, hoe grotesk ook, in alle gemoedsrust te absorberen. Mocht de lezer enige moeite hebben dit te herkennen als een beschrijving van de vs dan ligt dat misschien aan ‘het hulpmiddel van historisch geheugenverlies en tunnelvisie dat in intellectuele kringen wordt gebezigd’. Vele pagina's van The Culture of Terrorism besteedt hij aan de misdaden en wreedheden van de contra's in Nicaragua en van de regering van Duarte in El Salvador. Zonder twijfel hebben zeer vele gruweldaden plaats gehad. Maar waar is de andere kant? Moeten wij geloven dat ‘Sandinistische troepen in een veldtocht nooit halt hielden bij het huis van een boer anders dan na toestemming van een officier - en dan alleen om buiten te wachten op water om te drinken’? Chomsky slikt het als zoete koek.Ga naar eind7. Grote delen van Latijns-Amerika worden inderdaad gekenmerkt door bijna feodale economische en sociale verhoudingen en alledaags geweld. Maar die hangen niet noodzakelijk samen met de politiek. De oorzaken van die explosieve cocktail zijn niet gemakkelijk te onderkennen. De aard van de Spaanse kolonisering - of van de Spanjaarden zelf - heeft daar waarschijnlijk iets mee te maken. Misschien is de Indiaanse erfenis mede een oorzaak. De gringo heeft er echter niets mee van doen. In de jaren vijftig had een vreselijke burgeroorlog plaats in Colombia, die preuts ‘la violencia’ wordt genoemd. Die was niet ‘made in usa’. Evenmin is het grootgrondbezit in El Salvador dat. De dictatuur in Latijns-Amerika is van eigen makelij. Maar Chomsky lijkt de vs als nagenoeg de enige actor ter wereld te beschouwen. De haat-liefdeverhouding tussen de Verenigde Staten en Latijns-Amerika is zo ingewikkeld en zwaar van emoties dat de Amerikanen nauwelijks iets goeds kunnen doen. Hun fouten zijn ook onmiskenbaar. Men kan het met rede oneens zijn met het leggen van mijnen in de havens van Nicaragua. Maar Chomsky sluit zijn ogen voor de daden en bedoelingen van de Sandinisten en bederft zo zijn pleidooi. De Sandinisten hebben hun afkeer van het meerpartijenstelsel nooit onder stoelen of banken gestoken. Chomsky wil de stem van het volk kracht bijzetten. Hij had wat meer kunnen luisteren naar die mensen in Nicaragua die nee zeggen tegen zowel Sandinisten als contra's. Chomsky gooit met citaten en feiten als een op hol geslagen pc. Een | |
[pagina 116]
| |
veelheid van voetnoten moet de schijn van nauwkeurigheid wekken. Maar sommige feiten zijn aantoonbaar onjuist. Zo leest men hier voor het eerst dat de cia in 1958 een invasie van Indonesië sponsorde, en men kan toch evenmin volhouden dat het de Vietnamoorlog was die de Japanse economie in een hogere versnelling bracht. Zulke ‘feiten’ doen twijfelen aan de juistheid van andere. Chomsky schrijft dat het volk van Nicaragua moet worden gestraft ‘voor het misdadige streven van de Sandinistische regering middelen naar de arme meerderheid te sluizen’. Zulke overkill overtuigt niet. Erger, het verveelt. En waar hij het heeft over het ‘merkwaardige amalgaam van maoïsme en hedendaags neoliberalisme-neoconservatisme’ wordt hij onbegrijpelijk.
The Chomsky Reader bestaat uit oude artikelen en toespraken, behalve een stuk over Guatemala van 1986 en, vermoedelijk, het ongedateerde interview waarmee het boek begint. Het valt uiteen in twee delen. Het eerste deel bevat algemene artikelen, zoals over ‘Taal en vrijheid’ en een interessante verhandeling uit 1968 over de lotgevallen van het anarchisme tijdens de Spaanse burgeroorlog. Het tweede deel betreft de rol van de Verenigde Staten in de wereld. Daar is het van hetzelfde laken een pak. Chomsky is vóór alles consequent. Door het Nationale Bevrijdingsfront van Vietnam te vernietigen, hebben de vs ervoor gezorgd ‘dat alleen de hardste en meest autoritaire elementen in Indochina zouden overleven’. Dus geen Amerikaanse interventie, geen bootvluchtelingen? Waarom trokken miljoenen Vietnamezen dan van het noorden naar het zuiden in de jaren vijftig? In Cambodja heeft het Amerikaanse bombardement de Rode Khmer de ‘psychologische ingrediënten (verschaft) voor een geweldddadige, wraakzuchtige en niet aflatende sociale revolutie’. Hebben de Duitsers, hebben de Japanners één vijfde van hun eigen bevolking afgeslacht na de Tweede Wereldoorlog? Zo niet, waarom de Rode Khmer na de aftocht van de Amerikanen wel? En zo gaat Chomsky door, stelling na bizarre stelling, zonder ooit een grein van twijfel. Over Cambodja merkt hij bijvoorbeeld op dat ‘weinig goed geïnformeerde commentatoren hierover ernstig van mening kunnen verschillen’. Chomsky zal misschien beweren dat die massaslachting onder Pol Pot nog nooit is aangetoond. Het loont de moeite zijn gedachtengang hierover uit te pluizen. Zijn oorspronkelijke visie op de Cambodjaanse tragedie is te vinden in een artikel dat hij te zamen met Edward Herman in 1977 schreef in het Amerikaanse weekblad The Nation.Ga naar eind8. Daarin bespreekt hij drie boeken over Cambodja, alle gepubliceerd nadat de Rode Khmer in april 1975 aan de macht was gekomen. Het eerste boek ver- | |
[pagina 117]
| |
meldt de genocide in Cambodja onder het regime van Pol Pot. Chomsky vecht het aan want de schrijvers gaan voorbij aan de Amerikaanse bombardementen, gebruiken twijfelachtige bronnen of citeren verkeerd. Het is niet meer dan ‘derderangspropaganda’. Het tweede boek geeft daarentegen een ‘zeer gunstig beeld van de plannen en het beleid van de Cambodjaanse revolutionairen’ (dat wil zeggen Pol Pot c.s.) en is gebaseerd op een ‘grote verscheidenheid van bronnen’. Chomsky gispt de Wall Street Journal die in een hoofdartikel over dit tweede boek ‘alleen al het idee dat de Rode Khmer een constructieve rol kon spelen met minachting van de hand wees’. In het algemeen, vindt Chomsky, hebben de westerse massamedia een gunstig beeld van Cambodja voor het grote publiek verborgen gehouden. Het derde boek dat hij bespreekt is van François Ponchaud, Cambodge année zéro,Ga naar eind9. het eerste relaas van Pol Pots gruwelen dat internationale bekendheid verkreeg. Chomsky is hier voorzichtiger. Ponchauds boek is het lezen waard maar ‘de serieuze lezer treft veel aan dat hem op zijn hoede doet zijn’. Ook Ponchaud is volgens Chomsky onbetrouwbaar waar het citaten en getallen betreft. Dat geldt vooral waar hij afgaat op verhalen van vluchtelingen. Immers, ‘vluchtelingen die door westerlingen of door Thais worden geïnterviewd hebben er belang bij de Cambodjaanse revolutionairen van onmenselijkheden te betichten’. Ponchauds boek getuigt van een anticommunistisch vooroordeel, meent Chomsky. Wat vindt Chomsky zelf? Hij zegt niet te weten waar de waarheid ligt te midden van zulke verschillende schattingen. Maar die opmerking is niet meer dan een formaliteit. Want het beeld van ‘de beweerde gruwelen van de Rode Khmer’ berust op een ‘ernstige verdraaiing van het beschikbare bewijsmateriaal’. ‘Terzake kundige specialisten’ hebben geconcludeerd dat het aantal executies ‘slechts in de duizenden liep en dat zij plaatshadden in gebieden waar de invloed van de Rode Khmer gering was en de ontevredenheid van de boeren groot’. De eigenlijke schuldigen zijn de Amerikanen, die met hun bombardementen Cambodja veranderden in een land van ‘moordpartijen, hongersnood en ziekten’. Deze visie veranderde met de tijd slechts weinig. In een gesprek met Régis Debray in 1979 liet Chomsky zich ironisch uit over westerse intellectuelen die te veel ruchtbaarheid zouden geven aan de Cambodjaanse genocide.Ga naar eind10. Zijn boek The Political Economy of Human Rights, eveneens van 1979, was sarcastisch over degenen die voorspelden dat na de Amerikaanse terugtocht uit Vietnam op bloedige wijze zou worden afgerekend met niet-communistische leiders en intellectuelen. Hij noemde dat ‘het geval van het ontbrekende bloedbad’.Ga naar eind11. In 1985 schreef hij een | |
[pagina 118]
| |
artikel over CambodjaGa naar eind12. waarin hij de Amerikaanse bombardementen weer als oorzaak aanwees en een vergelijking trok met de rekeningen die in Frankrijk na de bevrijding in 1944 werden vereffend, ‘toen dat land zich onder Amerikaans civiel-militair bestuur bevond’. In Peacework, het blad van de American Friends Service Committee (een door de Quakers geïnspireerde organisatie voor internationale hulp), stelde Ed Lazar in 1987 de vraag waarom de Amerikaanse vredesbeweging zo weinig aandacht had gegeven aan de massaslachting van de Rode Khmer. Hij merkte zelf op: ‘Soms is een merkwaardig soort imperialisme aan het werk bij de Amerikaanse vredesbeweging, die beweert dat andere landen niet in staat zijn destructief beleid te verzinnen, en dat alle kwaad voortkomt uit de Verenigde Staten.’Ga naar eind13. Als om Lazars stelling te bewijzen, schreef Chomsky in het volgende nummer dat de propagandacampagne over de gruweldaden van de Rode Khmer een factor was die het de vs mogelijk maakte ‘massale slachtingen in Centraal-Amerika te organiseren en te ondersteunen, die naar omvang en aard een vergelijking met Pol Pot kunnen doorstaan’.
Hoe verhoudt Chomsky zich tot die andere genocide? Op 29 december 1978 publiceerde Le Monde een brief van Robert Faurisson onder de titel ‘Het probleem van de gaskamers of het gerucht van Auschwitz’. In zijn brief ontkende deze professor in de literatuurwetenschap aan de Universiteit van Lyon dat de gaskamers van de Nazi's ooit hadden bestaan. De brief besloot als volgt: ‘Het niet-bestaan van de “gaskamers” is goed nieuws voor de arme mensheid. Goed nieuws dat men ten onrechte langer verborgen zou houden.’ In een eerdere brief aan Le Monde (van 1 november 1978) had hij geschreven: ‘Hitler heeft nooit bevolen noch toegestaan dat iemand werd vermoord wegens godsdienst of ras.’ Een aantal organisaties van verzetstrijders en Nazi-slachtoffers klaagde hem aan wegens smaad en de universiteit van Lyon schorste hem. Daarom tekenden vijfhonderd intellectuelen, waaronder zowel strijders voor burgerrechten als mensen uit radicaal-linkse hoek, een petitie tegen die schorsing. Een van hen was Chomsky.Ga naar eind14. Faurisson heeft zijn stelling te zamen met een uitvoerige polemiek in november 1980 gepubliceerd bij de anarchistische uitgeverij La Vieille Taupe (‘De oude mol’) in Parijs. Hij zette daarin uiteen dat de gaskamers en de holocaust ‘de mythe van de eeuw’ vormden. Dat zoveel mensen in Auschwitz waren omgekomen kwam volgens Faurisson door de tyfus die daar heerste. ‘Eenvoudige wetten van scheikunde maken het geloof in de moorddadige “gaskamers van Hitler” onmogelijk,’ schreef hij. Faurisson schijnt ook een boek te hebben gescheven met de titel Is het | |
[pagina 119]
| |
dagboek van Anne Frank echt? Wat daarin staat, laat zich raden. Faurissons boek over de gaskamers droeg een ingewikkelde titel: Pleidooi ter verdediging tegen hen die mij van geschiedvervalsing betichten. Het had een voorwoord van Chomsky met een even ingewikkelde titel: ‘Enkele eenvoudige opmerkingen over het recht van vrije meningsuiting’. Chomsky schreef zijn voorwoord alleen om dat recht te verdedigen; van het werk van Faurisson wist hij weinig. Hij kon ook geen bijzonder licht laten schijnen op het onderhavige onderwerp. Men moest zijn woorden niet in een ander kader plaatsen dan waarin zij waren geschreven. Het recht van vrije meningsuiting moest juist in het geval van schokkende ideeën krachtig worden verdedigd. Het was namelijk al te gemakkelijk die vrijheid te verdedigen in het geval van hen die niet behoefden te worden verdedigd. Zelfs indien Faurisson een verwoed antisemiet of fanatieke Nazi-aanhanger was geweest, dan nog zou dat van geen belang zijn voor de verdediging van diens burgerrechten. Maar hij kon niets in het werk van Faurisson vinden dat op antisemitisme wees. ‘Voor zover ik kan oordelen is Faurisson een tamelijk apolitiek soort liberaal,’ schreef Chomsky. In het voorbijgaan kreeg de Franse intelligentsia ervan langs. De traditie van burgerrechten was daar verre van stevig gevestigd en totalitaire neigingen hadden haar gedurende vele jaren geteisterd. Vele Franse intellectuelen waren er dol op in de pas te lopen en hadden zich laten verleiden tot leninisme uit minachting voor de eenvoudige beginselen van de vrijheid van grondrechten. Dat Faurisson in Frankrijk zo was aangevallen kwam wellicht door schuldgevoelens over de Vichytijd, het gebrek aan protest tegen de oorlog in Indochina of het oude antisemitisme dat nu de kop weer opstak, aldus Chomsky. Heeft Chomsky beseft in welk gezelschap hij zich begaf? In zijn voorwoord noemde hij Arthur Butz, de leider van de Amerikaanse ‘no holocaust’-school. Butz en Faurisson geven de Journal of Historical Review uit. In het tweede nummer daarvan schreef Faurisson over de ‘leugen van de holocaust’: ‘Deze leugen is grotendeels van zionistische oorsprong (...) waarvan de staat Israël de meeste vruchten plukt. De belangrijkste slachtoffers van bedrog zijn het Duitse volk (...) en het hele Palestijnse volk.’Ga naar eind15. Kende Chomsky deze uitspraken? Het Engelse weeklad The New Statesman publiceerde op 2 november 1979 een artikel over de ‘no holocaust’-school van de hand van Gitta Sereny. Naar aanleiding van dit artikel schreef Faurisson een brief aan dit weekblad met de mededeling: ‘Chomsky is op de hoogte van mijn onderzoek naar wat ik het “gaskamer en genocide”-bedrog noem. Hij bracht mij ervan op de hoogte dat Gitta Sereny mijn naam had genoemd | |
[pagina 120]
| |
in een artikel in uw blad. Hij zei mij dat “op een buitengewoon incorrecte manier” naar mij was verwezen.’ Volgens deze brief stond Chomsky in direct contact met Faurisson. Chomsky was ook bevriend met de linkse Franse socioloog Serge Thion, die in een boek over de Faurisson-affaire probeerde het ‘debat’ over het al dan niet bestaan van de gaskamers een wetenschappelijk voorkomen te geven. Hun vriendschap dateerde van de protesten tegen de Vietnamoorlog waaraan beiden deel hadden genomen. Het was Thion die Chomsky om het voorwoord van Faurissons boek had gevraagd. In een brief aan het Franse dagblad Libération van 7 maart 1979 schreef Pierre Guillaume, de eigenaar-uitgever van La Vieille Taupe, dat de constante overbelichting van het Nazisme politiek ongewenst was. Zij verving de analyse van ‘werkelijke problemen’. Guillaume zag Hitler liever als ‘dood en voorbij’. Daarom was hij ook tegen het vertonen van de film Holocaust. Chomsky heeft ook zelf een boek in Franse vertaling bij La Vieille Taupe laten verschijnen. Kende Chomsky zijn uitgever dan niet? In mei en juni 1981 stond Faurisson terecht wegens drie aanklachten. De eerste was wegens laster. De tweede ging over de sociale verantwoordelijkheid van de historicus. De derde betrof een radiouitzending van 17 december 1980 waarin hij de substantie van zijn artikel in de Journal of Historical Review herhaalde: het was alles een gigantische politieke en financiële zwendel ten voordele van Israël en ten koste van de Duitsers en de Palestijnen. Alle drie de aanklachten werden bewezen geacht. In de zomer van 1980 schreef Chomsky aan W.D. Rubinstein, lector in de sociologie aan de Deakin-universiteit in Australië, dat een ontkenning van het bestaan van de gaskamers of van de holocaust nog geen antisemitisme betekende. ‘Evenmin impliceert de stelling dat de holocaust (...) wordt misbruikt, en nog wel op doortrapte wijze, door verdedigers van Israëlische onderdrukking en geweld, op zichzelf antisemitisme.’Ga naar eind15. Maar Faurisson en zijn medestanders kunnen niet worden vrijgepleit van een antisemitisme dat zich vermomt als antizionisme. Door zijn reputatie heeft Chomsky hen een gehoor verschaft dat zij anders nooit zouden hebben gehad. Faurisson een ‘tamelijk apolitiek soort liberaal’ noemen is naïef of erger. Chomsky schrijft dat Faurisson in de vs beter zou zijn behandeld dan in Frankrijk. In Amerika wordt immers aanhangers van de ‘no holocaust’-school en optochten van neo-nazi's geen strobreed in de weg gelegd. Hoe valt die vrijheid van meningsuiting echter te rijmen met de | |
[pagina 121]
| |
‘brainwashing under freedom’ die het Amerikaanse opinieklimaat volgens hem bepaalt?
Wat bezielt Chomsky zulke politieke stellingen te betrekken? Wat motiveert hem? Verschillende mogelijkheden dienen zich aan. De eerste is dat hij een dalende wetenschappelijke produktie tracht te compenseren door buitenissige politieke standpunten. Vakgenoten beweren echter dat zijn werk nog steeds van hoog niveau is, hoewel zijn grote ontdekkingen achter hem liggen. Verreweg het meest interessante deel van de Reader is het interview waarmee het opent. Daarin vertelt Chomsky over zijn achtergrond, die werd gevormd door het culturele zionisme van een gemeenschap van immigranten, waardoor hij ook zeer thuis is in de joodse en Hebreeuwse literatuur. Over zijn jeugd zegt hij: ‘Ik ben altijd op de hand van de verliezer geweest. (...) Sinds ik politiek bewust werd, heb ik mij altijd alleen gevoeld of deel van een zeer kleine minderheid.’ Voelt hij zich een profeet die met Jahweh heeft gesproken en die het recht en de plicht heeft de machtigen der aarde te wijzen op hun zondigheid? Een derde mogelijkheid is dat Chomsky een extreem geval van joodse zelfhaat is. Wat betreft martelingen meent hij dat de Israëliërs ‘in bruutheid alles wat wij van Vietnam weten verre overtreffen’.Ga naar eind16. Zijn ‘oplossing’ voor het Palestijns-Israëlische conflict is een federale structuur van ‘gedeeltelijk autonome gemeenschappen’, gebaseerd op binationaliteit, binnen de grenzen van Palestina (dat wil zeggen Israël plus de westelijke Jordaanoever). Het recht op terugkeer dat Israël alle joden gunt, is volgens hem het fundamentele obstakel voor vrede in het gebied.Ga naar eind17. Wie zaken van defensie, politie en immigratie mag uitmaken, laat hij in het ongewisse. Zijn ‘oplossing’ zou het einde van de staat Israël betekenen, een soort ‘Endlösung’ dus. Maar voor de vaststelling van de joodse zelfhaat is een psychiatrisch onderzoek nodig. Het is een onwerkbare hypothese. Chomsky streeft naar een ‘echte libertaire socialistische revolutie’ Met Rosa Luxemburg droomt hij van de ‘creatieve, spontane, zelfcorrigerende kracht van de massale actie’. Is hij een anarchist? Hij houdt niet van hun negatieve houding ten opzichte van de wetenschap. Toch was hij een der goeroes van de revolutionaire romantiek der jaren zestig, die de rol van de zwaartekracht in de zaken van deze wereld verwaarloosde. Een interessante vijfde hypothese komt van bovengenoemde W.D. Rubinstein.Ga naar eind15. Hij vat Chomsky's Weltanschauung als volgt samen. De algemeen aanvaarde bronnen van nieuws verdraaien alle de werkelijkheid. Deze bronnen bevinden zich hoofdzakelijk in de Verenigde Staten en in West-Europa. Zij dienen de belangen van de heersende elite die tot | |
[pagina 122]
| |
in de kern bedorven en duivels slim is. De basis van deze elite en dus van de haar dienende media is economische macht. De desinformatie van de westerse pers is zo universeel dat slechts een handvol verlichte geesten dat door heeft. Deze illuminati worden alleen geduld zolang ze in het duister blijven. Chomsky vecht een eenzame en dappere strijd tegen die duisternis. De westerse media verzinnen of overdrijven moordpartijen om de aandacht af te leiden van de echte massaslachtingen. Voor Faurisson was de holocaust zo'n verzinsel, voor Chomsky de genocide in Cambodja. De hypothese van Rubinstein is aantrekkelijk want zij wordt geschraagd door veel wat Chomsky zelf beweert. Het is een Weltanschauung met zeer oude wortels. Zij gaat terug op het gnosticisme, op het manicheïsme, op de Kabbala en op de laster van de ‘Protocollen van de wijzen van Zion’. Een verklaring die deze hypothese ondersteunt is door prof. Frits Staal geopperd.Ga naar eind18. Volgens hem zegt Chomsky zelf dat er een verband bestaat tussen zijn filosofie en zijn politieke activiteit. Dat verband zou het volgende zijn. Met empirisch onderzoek naar de taal heeft Chomsky aangetoond dat de mens niet als tabula rasa wordt geboren maar dat hij een algemeen substraat van begrippen meekrijgt. Daaruit volgt dat hij zich kan en moet verzetten tegen indoctrinatie die indruist tegen dat algemene substraat. Het is een visie die teruggaat op Plato. Zoals Socrates vroedvrouw was bij het ter wereld brengen van inzicht, zo is Chomsky nu bezig de ‘brainwashing under freedom’ te bestrijden. Ten zevende is er de visie die Chomsky beschouwt als de archetypische vervreemde intellectueel, de culturele masochist die gelooft in de nieuwe maatschappij van de Sandinisten, kortom de Westerse intellectueel die lijdt aan doodsdrift.Ga naar eind19. Dit is eigenlijk een algemene vorm van de joodse-zelfhaathypothese. Maar misschien is het een veel eenvoudiger syndroom. Wat opvalt in de discussies die Chomsky met anderen voert, is de toon van agressieve verontwaardiging die hij aanslaat zodra hij geen gelijk krijgt. Zo beschuldigt hij Rubinstein van een totalitaire mentaliteit en van een visie die kenmerkend is voor Nazi's en stalinisten. In zijn inleiding tot de bundel die Chomsky's Huizinga-lezing bevat schreef de Leidse hoogleraar in de geschiedenis prof. H.L. Wesseling dat hij in de eerste helft van 1978 een uitvoerige briefwisseling met Chomsky voerde. De reden daarvan was Wesselings ergernis over de vergelijking die Chomsky in zijn toespraak had gemaakt tussen de vs en Nazi-Duitsland. ‘Mijn onbegrip voor zijn argumenten wond Chomsky buitengewoon op, met als gevolg dat zijn brieven een steeds grimmiger inhoud en een steeds heftiger toon kregen,’ zo schreef Wesseling. | |
[pagina 123]
| |
Het soort linguïstiek dat Chomsky beoefent, heeft veel weg van logica. Uit bepaalde uitgangspunten worden stellingen streng logisch afgeleid. Voor sommige standpunten van Chomsky valt wat te zeggen. Inderdaad maken de media zich soms schuldig aan stemmingmakerij. Inderdaad moet iemand ook impopulaire gedachten kunnen uiten. Maar door daar rücksichtslos consequenties uit te trekken gaat Chomsky over alle schreven, vervuld van irritatie over de domoren die niet bij machte zijn eenvoudige logische verbanden te zien. Volgens deze hypothese zou Chomsky dus aan een soort beroepsdeformatie lijden. Alleen Noam Chomsky zelf kan ons zeggen welk van deze veronderstellingen waar is. De lezer van zijn buitenissige artikelen kan slechts betreuren dat deze ‘Einstein van de linguïstiek’ zijn grote intellectuele gaven niet op een meer produktieve wijze weet aan te wenden.
*
Op 29 december 1988 heeft prof. Noam Chomsky commentaar gegeven op mijn eerdere artikel over zijn gedachtenwereld. Dat commentaar vraagt om een repliek. Ik beperk mij tot een paar hoofdpunten. Chomsky's meningen zijn zo extreem dat hij zich buiten de werkelijkheid plaatst. Dat is de kern van mijn kritiek. Zijn commentaar toont dit ook aan. In mijn artikel vroeg ik aandacht voor het voorwoord bij Faurissons boek, waarin het bestaan van de Nazi-gaskamers wordt ontkend. Dat voorwoord is door Chomsky geschreven - met dit of een ander doel, dat is om het even. Hieruit leidt Chomsky af dat ik reden heb gehad ‘om de zaak-Faurisson een enorme publiciteit te bezorgen’. Wat mag die reden zijn geweest? Chomsky impliceert dat ik mij de denkwijze van de Nazi's eigen zou hebben gemaakt. Een onzindelijke redenering. Volgens het verzoekschrift ten behoeve van Faurisson, waaronder Chomsky's handtekening als eerste staat, heeft Faurisson sinds 1974 ‘uitgebreid historisch onderzoek gedaan naar de “kwestie van de holocaust”.’ Dat ‘onderzoek’ van Faurisson spot met alle regels van de wetenschap. Op grond van een kop op de voorpagina van de Daily Express van maart 1933 concludeerde hij dat de joden reeds toen Hitler de oorlog hadden verklaard. De kop luidde: ‘Judea declares war on Germany’; het artikel ging over een boycot van Duitse goederen door de joden in Palestina. Faurisson suggereert daarmee dat de joden erom vroegen. In het voorjaar van 1985 deelde Faurissons uitgever Pierre Guillaume folders uit vóór de bioscoop waar de film Shoah werd vertoond. De folders hekelden de ‘politiek-financiële zwendel’ van hen die beweren dat de Nazi's joden zouden hebben vermoord.Ga naar eind20. | |
[pagina 124]
| |
Ik herhaal: Faurisson en Guillaume vormen een onsmakelijk duo en het is onbegrijpelijk dat Chomsky zich met hen heeft willen encanailleren. Hij heeft hun zo prestige verschaft. Dat is niet de constatering van ‘een Russische volkscommissaris’, waarmee Chomsky mij vergelijkt, maar van Pierre Guillaume zelf.Ga naar eind21. Chomsky beweert dat het hem slechts om de vrijheid van meningsuiting was te doen. Op 26 april 1977 werd in New York een bijeenkomst gehouden om te protesteren tegen de benoeming van de ‘oorlogsmisdadiger’ Henry Kissinger als hoogleraar aan de Columbia-universiteit. De belangrijkste spreker op die bijeenkomst was Chomsky.Ga naar eind22. Chomsky is ook de man die in zijn American Power and the New Mandarins (1968) over de voorstanders van de Vietnamoorlog schreef: ‘Door te veronderstellen dat een debat over bepaalde zaken legitiem is, heeft men zijn menselijkheid reeds verloren.’Ga naar eind23. Volgens Chomsky zijn in het Midden-Oosten de laatste vijftien jaar ‘mogelijkheden voor vrede met een zekere mate van rechtvaardigheid (...) telkenmale door de Amerikaans-Israëlische afwijzing geblokkeerd’. Inderdaad schreef hij dit in 1984 en niet in 1968, zoals Chomsky mij voor de voeten werpt. Ik erken dat graag. Maar in beide jaren was deze uitspraak even extreem als onwaar. Telkenmale (‘in every instance’)? Ooit gehoord van het ‘Afwijzingsfront’ van Arabische staten? Ik herhaal: Chomsky's oplossing voor het Palestijns-Israëlische conflict - een federale structuur gebaseerd op binationaliteit - zou het einde van de staat Israël betekenen. Over Centraal-Amerika schreef ik: ‘Zonder twijfel hebben zeer vele gewelddaden plaatsgehad,’ daarbij doelend op de contra's in Nicaragua en de regering-Duarte in El Salvador. Toch kenschetste Chomsky mij als ‘apologeet van zware misdaden’. Het is een buitensporige beschuldiging zonder spoor van bewijs. Chomsky zou wat meer moeten luisteren naar de politieke partijen in Nicaragua die tegen de Sandinisten zijn en toch niets van de contra's moeten hebben. Maar voor hem bestaat er geen middenweg. In juni 1977 publiceerden Chomsky en Herman hun befaamde overzichtsartikel over de Cambodjaanse moordpartij in het Amerikaanse weekblad The Nation. Het optimistische rapport van de Quaker-delegatie betrof inderdaad niet Cambodja, zoals ik schreef, maar Vietnam. Ook dat erken ik graag. Maar dit doet niets af aan het feit dat het gehele artikel is doorschoten met scepsis ten aanzien van de omvang van die massamoord. Zo schreven zij: ‘De “slachting” door de Rode Khmer is een verzinsel van Moss en de New York Times.’Ga naar eind24. (Robert Moss is de redacteur van het Britse Foreign Report.) | |
[pagina 125]
| |
Ik ben niet de enige die zo oordeelt. Chomsky geeft in nrc Handelsblad hoog op van Rod Nordland als een ‘zeer gerespecteerde correspondent van Newsweek’. Welnu, wat vindt Nordland van Chomsky's analyse over Cambodja? ‘Critici zoals Noam Chomsky hebben getracht, met retorische gymnastiek maar met weinig of geen ervaring uit de eerste hand, de Cambodjaanse verschrikkingen te bagatelliseren als niets anders dan een door de oorlog veroorzaakte hongersnood, die is overdreven door een vooringenomen westerse pers en over hun toeren geraakte vluchtelingen.’Ga naar eind25. Volgens Chomsky heeft het Amerikaanse bombardement de Cambodjanen de psychische ingrediënten gegeven voor een moordzuchtige reactie. Die redenering is ongeloofwaardig. Mensen die een bombardement hebben doorstaan, beginnen niet hun onschuldige medeburgers op zeer grote schaal af te slachten - althans niet om die reden. Die gedachtenkronkel wordt ook ontkend door Dith Pran, wiens lotgevallen het verhaal vormen van de film The Killing Fields. Op 10 februari 1988 zei hij in de Tweede Kamer: ‘De genocide is het resultaat van de ideologie van Pol Pot. Hij heeft in China, Rusland en Frankrijk gestudeerd en wilde graag op Ho Chi Minh lijken. Zijn ideologie is te omschrijven als een communistische, radicale ideologie, gevoed door Franse ideeeën en een krankzinnig soort nationalisme.’Ga naar eind26. Weer probeert Chomsky zijn eigen land de schuld in de schoenen te schuiven. In het in november 1979 verschenen nummer van het Franse blad Change zei Chomsky: ‘Ten aanzien van Cambodja hebben wij een van de grootste publiciteitscampagnes van de geschiedenis meegemaakt.’ In de eerste plaats is deze uitspraak feitelijk onjuist. Juliet Golden (verbonden aan het Cambodia Information Center) heeft geteld hoeveel artikelen de New York Times, de Washington Post, Time, Newsweek en de Far Eastern Economic Review tussen 1975 en 1978 aan Cambodja hebben gewijd. Dat aantal is gering. Het keerpunt kwam met de veroordeling van de Rode Khmer door Vietnam in april 1978. Totdien geen spoor van een perscampagne. Was die er maar geweest! In de tweede plaats suggereert hij dat die ‘publiciteitscampagne’ is opgezet om de aandacht af te leiden van de moordpartijen op Timor. Hier komen we bij Chomsky's hoofdstelling, die hij in hetzelfde nummer van Change als volgt formuleert: ‘Vergeleken met het Amerikaanse systeem was het systeem van het Dritte Reich armzalig en naïef in zijn propaganda.’ Hij doelt hier op het ‘bouwen van toestemming’ waarmee de dominante elite de bevolking onder controle houdt wanneer dat met geweld niet meer wil lukken. Ook al verwijt Chomsky mij ‘de typische houding van de volkscom- | |
[pagina 126]
| |
missaris’, ik herhaal dat het ‘bouwen van toestemming’ een absolute noodzaak is voor iedere politicus die effectief wil zijn. Het betekent andere mensen voor een standpunt winnen. Zo regeerden De Gaulle en Adenauer; zo deed Roosevelt dat met zijn beroemde radiotoespraken. Wie geen ‘toestemming bouwt’, mist het maatschappelijk draagvlak dat onontbeerlijk is voor ieder doeltreffend beleid. Chomsky beweert dat de Amerikaanse elite de media naar haar hand weet te zetten om zo haar privileges veilig te stellen. Maar wat maakten die media van het Tet-offensief van de Vietcong in januari 1968? Dat offensief werd door hen afgeschilderd als een evidente nederlaag voor de Amerikanen en de Zuidvietnamezen. Die beeldvorming was onjuist: het tegenovergestelde was het geval, en het betekende het einde van de Vietcong als coherente organisatie. Maar Tet was niettemin het psychologische keerpunt van de oorlog. Was die berichtgeving in het belang van de Amerikaanse elite?Ga naar eind27. Zoals ik eerder schreef, maken de media zich inderdaad soms schuldig aan stemmingmakerij. Maar Chomsky gaat over alle schreven. Hij zei: ‘Het is treffend hoe de ontdekking van de Goelag plaatshad aan het einde van de Vietnamoorlog toen het goed uitkwam de aandacht af te leiden naar andere verschrikkingen (...) Tenslotte doet het er weinig toe of de feiten waar zijn of niet. (...) Als de gruweldaden bestaan, zoveel te beter, men maakt ze bekend. Als ze onvoldoende zijn, dan verzint men ze.’ Het is niet te geloven dat een beroemde geleerde zulke uitspraken over zijn lippen heeft kunnen krijgen, maar iedereen kan er kennis van nemen in Le Monde.Ga naar eind28. Hiermee alleen al plaatst Chomsky zich buiten elke zinnige discussie.
Tot driemaal toe schrijft Chomsky insinuerend over mijn bronnen die ‘ongetwijfeld weten’ en ‘terdege beseffen’. Mocht hij hiermee het Ministerie van Defensie bedoelen, laat ik hem dan geruststellen. Dat staat hier geheel en al buiten. Ik heb deze feiten en feitjes zelf bij elkaar geharkt, gebruik makend van openbaar materiaal. Ik heb niet eens een pc. De samenzweringstheorie staat bekend als de laagste vorm van sociologie en Chomsky is daar niet ver van verwijderd. Er is nog één punt dat ik Chomsky moet nageven. Hij zegt dat grote delen van mijn artikel zijn overgeschreven uit The Economist van 14 mei 1988. Het betreft daar een recensie van dezelfde twee boeken die ik in nrc Handelsblad onder de loep heb genomen. Chomsky heeft gelijk. Ik heb inderdaad hele passages uit die recensie vertaald en overgenomen. Maar is dat plagiaat? Ik betwijfel het. De auteur van de recensie in The Economist is namelijk geen ander dan de schrijver van deze regels. |
|